T A A L I N G . jj T A B A K .
TA A L I N G , O u e r q u e d u la . Dit is een
Water-Vogel , die tot het geflacht der
.Kenden behoort! Men onderfcheid ’er drie
voorname foorten van. Het eerfte is de gem
en e Taaling, die geheel naar den Eendvogel
geJykc, uitgezonden alleen in grootte.
Men herkent het zelfde verfchil tufïchen de
mannetjes van deze vogelen en de wyfjes;
.zy hebben dfe helft van de grootte van de
Eenden niet , maar hun vleefch is veel aangenamer
: men ziet hen alleen' in den herfft
en in den winter. De Taalingen duiken niet
yrywillig tulïehen water ,en wind. Hun bek
is eenigzins breed , en zy hebben een blinkende
vlak, gelyk de Eenden.
Die van het tweede fo o r t, hebben een
zwarte bek , hun kop is glansryk rood en
met groen gevlakt, het geheele lichaam is
met zwarte en witachtige vederen by wyze
van fchubben bedekt,hunne beenen zyn dun,
de voeten fmal en bruin , en hebben een foort
van zwarte vliezen.
Het derde foort is de Indiaanfche Taaling,
deze is^ veel kleinder als de Eendvogel; zyn
b ek , vingeren en pooten , zyn ïchoon rood;
de kruin van den kop , het opperfte van den
hals, en byna den geheelen rug zyn geel; de
korft en den buik w it, de kleur van de vleugelen
is zeer verfcheiden , en zyne vingeren
hebben geen vliezen.
De Amerikaanfehe Taalingen , en byzon-
der die van Louifiana, hebben een uitnee-
mende fmaak; zy zyn , gelyk de Europeaan-
fche Taalingen, de kleinfte vogelen die naar
de Eendvogelen gelyken. Men. vind dikwyls
kleine keifteentjes in hunne maag , als mede
kruiden en zaaden van water-planten. Fla-
court zecht, dat men mede van dit-foort van
vogelen op Madagaskar vind; men vind ’er
mede op het Eiland Cayenne, wier vleefch
zeer aangenaam en welfmakende is", waar
tegen al het grove en kleine W ild van dit Ge-
weft, taai is , en een olieachtige o f muskus*
achtige reuk heeft.
T A B A K , Nicotiana. Dit is een Plant
die meenigvuldig gebruikt word, en waarvan
men drie voorname foorten onderfcheid : te
weeten , de groote Tabak, de middelbare^ en
de kleine♦
i- De T ab a k met b r e e d s bl ad e r
e n , Nicotiana latifolia. De wortel vaa
deze Plant, die de groote en oprechte Tabak
mannetje is , is w i t , vezelachtig, • en heeft
een zeer fcherpe fmaak. Hy fchiet e^n fteel
ter hoogte van v y f o f zes voeten u it , die de
dikte van een duim heeft., hy is rond , wolachtig,
en met een wit merg vervult: de bladeren
van deze Plant zyn breed , hebben geen ftëelén , ftaan beurtelings, zyn wolachtig
zenuuwachtig, bleek groen , eenigzins geelt
achtig, en lymerig in het aanraken , zy hebben
een fcherpe fmaak y zy verwen het fpeek-
z e l ; zy zyn door breede aanhangzels aan de
fteelen vaftgehecht. Het opperfte van den
fteel verdeelt zich in verfcheide fcheuten,die
de bloemen onderfteunen , welke de gedaante
van een bekertje hebben , haare kleur is
purperachtig , en Zy zyn in v y f deel en inge-
fneden : 'op deze bloemen volgen vliesachtige/
vruchten , die langwerpig , en in twee
afdeelingen gefcheiden z y n , deze bevatten
een meenigté kleine en roodachtige zaaden:
deze geheele Plant heeft een fterke reuk, gelyk
mede de volgende. Dit is een zomer
plant by ons; echter wederftaat zy zotntyds
een gematigde winter in onze Tuinen: zy
bloeit gelyk de andere foorten van Tabak in
de maande July en Auguftüs, in onze Landen,
en duurt ,’er géwonelyk maar een jaar; in
plaats dat zy in Brazilyalwaar de aarde goed,
en de lucht altoos gematigtis, geftadigbloeit,
en tien o f twaalf jaren duurt. Haar zaad kan
tien jaren inzynen ftaat van vruchtbaarheit bewaart
worden , en hare bladeren byna vyf
jaren ia hare volkomen kracht.
2. De T a b a k met sma l l e blader
e n , ofde VlRGINI A ANSCHE T aBAK,
•ofde P etun der A ma z o n e n , Nicotiana
major angufiifolia. Deze Plant verfchilt
alleen,door haare bladeren van de vorige,
zy zyn fmalder, fpitzer, en door middel van
lange fteeltjes aan den fteel der Plant gehecht.
3. De T a b a k met ronde blader
e n , o f de K le i n e T a b a k , of de
V a l s c he T a b a k , o f de M exi kaan-
s che T a b a k , Nicotiana minor fcemina.
De wortel van deze Plant is zomtyds enkelvoudig
, en zoo dik als een pink ; anders is
hy in verfcheide zwakke, witte, en kruipende
vezelen verdeelt. Hy fchiet een fteel ter
hoogte van een o f twee voeten uit, deze is
rond , hard , wolachtig , zoo dik als een
duim , getakt, en lymerig in het aanraken.
De bladeren ftaan op een zekeren afftand van
elkanderen en zyn beurtelings geplaatft, zy
zyn langwerpig, vetachtig, bruinachtig groen
van kleur, en aan korte fteeltjes vaftgehecht.
Haare bloemen , vruchten en zaaden , zyn
gelykvormig aan die van de vórige foorten;
maar.haare bloemen zyn groenachtig geel:
op dezelve volgen rondachtige zaadhuisjes,
die zich wanneer zy ryp zyn, in twee deelen
fcheiden ; z y zyn met een tallooze meenigte
kleine zaadjes vervult, die een taanverwi-
ge geele kleur, en een fcherpe fmaak heb-
bensf S
Deze plant, gelyk méde de vcrigè foörten,
is uit Amerika oorfprongkelyk ; zy koomc
alle jaren op nieuw voort; en is door de aan-*
kweeking dooi^/geheel Europa , om dus te
fpréëken, even als genaturalifeert; want zoo
ras zy maar eenmaal in een tuin geplant word,
zoo koomt zy ’er alle jaaren in overvloed
weder in voort , en begint zich in dé- maand
Mey te vertonnen : voor ’ c overige word zy
gemakkelyk van zaden aan gekweekt. Clufius
zecht, dat de Tabak wyfje voor het groot,
fte gedeelte der kwalen goed is , tegens welke
men de oprechte Petun voorfchryft, maar
dat zy veel zwakker i s : zy heeft mede veel
fterker reuk in vergelyking van de andere.
De Schryvers van het vervolg van de Ma--
tien Medicale van den Heer Geoffroy ,: Zeggen
dat de Tabak in Spanjen en Portugal al-"
teos,.gelyk de Citroenboomen, groen blyft;
maar in de koude Landen fterft zy doof de
eerfte vorft , en • men kan haar des winters
niet als met Veel moeite in de ftoven , in J
potten o f in bakken, in het leven behouden.
In Amerika fchiet zy zeer hoog op-, vooral
de T.abak mannetje , en haar reuk is zeer
doordfingent : men maakt onverfchilïig van
de bladeren van de beide eerfte foorten van
Tabak gebruik om de gefponne'Tabak te vervaardigen
, welke dient om te kaauwen, o f
tot Snuiftabak, waar van het gebruik zoo algemeen
is. Plet is in de maand Auguftus of
September, dat men de bladeren der Planten
inzamelt, waar van men de toppen afgefne-
den heeft. Plet is minder doof de verfchei-
denheit van de bjaderen van de Tabak , als /
door de bèreidihgen die men hen doet ond.ef-
gaan, dat men da- verfcheidenhëit in de foorten
voortbrengt, die onder de bynamen van
II. D e e l .
Kanajfer, St. Vincent, Firginifcbe^ enz. békent
zyn. Den aart van het gewéft ,; de tyd
van de inzameling , het foort van loog met
welk men ;de: bladeren befproeit, de vermenging
van den Tabak van een land met die van
een -ander , alles werkt mede om hem een
zekere kleur , reuk, en fmaak, te geeven.
Wanneer men de Tabak' wil aankweeken,
zoo moet men een vette en vochtige grond
hebben, die voor het Zuiden is bloot geftelt,
en wel be-arbeid , en met verteerde meft ge-
meft is : men zaait deze Plant in Vrankeryk
omtrent het einde van de maand Maart; de
Amerikanen en Spanjaarden , zaayen haar in
den Herfft, o f ten vroegften in de maand Auguftus.
Men maakt een klein holletje in de
aarde, ’t geen de diepte van een vinger heeftj
men werpt ’ er tien o f twaalf zaadjes In, waar
na men het opvult: wanneer het opgefcho-
ten is , zoo moet men de Plant, geduurende
het drooge weder befproeyen , en haar met
matten van ftroo bedekken wanneer het koud
is. Ieder zaad fchiet een fteel u i t , en men
moet alsdan de wortelen van ieder dezer
Planten van èlkandercn verwyderen : wanneer
de' fteelen een hoogte van drie voeten
bereikt hebben , zoo fnyd men de toppen af
voor dat zy beginnen te bloeyen,om de Planten
te verlterken , en men trekt die gene uit
die door de wormen geftoken zyn , o f verrotten
willen. Men ontdekt dat de bladeren,
ryp zyn wanneer zy gemakkelyk van de Plant
losgaan:- men moét alsdan de fchoonfte in--
zamelen , hen met de toppen by elkanderen
reigen , ’er paketten van maken , en hen in
een fchuur laten droogen. Men laat den fteel
in de. grond om aan de andere bladeren tyd
te geeven om ryp te worden.
Men geeft aan de Tabak zeer verfchillende
naamen. In Amerika , ’ t geen het geboorte
Land van deze Plant i s , heeft men haar altóós
Petun genoemt, vooral in BrazilenFlo-
rida , eri zy behoud dezelve noch in dé eene
en andere Wereld. Te Spanjaarden die haar
eerft op het Eiland Tabago , in de Mexi-'
kaanfche Zee leerden kennen’ , gaven haar de
naam van Tabak , naar dè'plaats op welke
zy haar gevonden hadden , en deze naam
heeft de voorrang boven alle andere verkregen.
Men noemt deze Plant mede Nicotiana j
naar den naam van den Heef Nicot , die in
het Jaar 1560 , Ambaftadcur van Vrankryk
in Portugal was, en die haar dóór een Vlaamfch -
Koopman leerde kennen , hy bood haar aan
den Groot-Prioor aan, wanneer h y te L is - 1
I i i i fabon