op het bpvenfluk van den bek twee openin-:
gen die hen dienen om te rieken. Hun bek
is tandeloos; maar. men heeft eenige water
Vogelen wier bek getant en zomtyds ge-*>
kromt is , die van andere is gewelft en fny-
dende, die van, een derde foort recht en
rond, die van een vierde lang en fpits, enz.
Niet alleen yerfchillen de vogelen door
den bek van elkanderen , maar noch medé
door de tong; die van eenige is kort, die van
andere breed, en die van een derdefoort dun,
en doorgaans hard: eenige hebben een fange
flaart, andere een korte , en weder andere
5er in ’t geheel geen; alle hebben zy de vederen
gefpleten en aan het vel vaflgehecht;
derzelver wortel is hol :• behalven deze vederen
hebben zy noch een foort van hair,
o f een foort van dons.
De Vogelen leven in het algemeen langen
tyd ; echter heeft men opgemerkt dat die
gene die men in kooitjes houd, en zelfs die
gene die men tam maakt, zoo lang niet leven
, dan~ats zy hunne vryheit behouden.
Eenige leven tweejaren en andere tien: men
heeft ’er die vyftig en zelfs die meer als hon-
dert jaren oud worden; tot deze behooren
de Roofvogelen, en de Pappegaai, wiens
leeftyd geen regelmatige bepaling heeft: voor
’ t overige, de wyfjes van dit foort van dieren
leven veel langer als de mannetjes. Die
gene die rechte nagelen hebben, enzichveel-
tyds naby de Rivieren onthouden, waffchen
zich in alle tyden in het water : die gene die
niet hoog vliegen, gelyk de Hoenderen,
wentelen zich gaarne in het flof. Men ziet
dat een Vogel ziek is' wanneer zyne vederen
opflaan en verward zyn; deze ziekte is dik-
wyls van het ruyen ondcrfcheiden waar aan
alle deze dieren onderhevig zyn.
Men herkent de Vogelen aan het verfchil
van hunne vlucht en wyze van voortgaan:
eenige onder hen gaan altoos voet voor voet
voort, gelyk de Paauw; andere konnen niet
als huppelende gaan, gelyk de Ekfler; andere
al loopende, gelyk de Patrys; andere
konnen over de aarde niét gaan, maar vliegen
gefladig, en zitten niet lang {til,
De Vogelen die groote vleugelen hebben,
als mede die gene wier nagelen ge kromt zyn,
gelyk de Roofvogelen , gaan niet dan met
veel moeite over de aarde. Men heeft ’er
die hunne vleugelen onder het vliegen drukken
, na dat zy ’er maar eene flag mede in de
lucht gegeven hebben ; andere konnen niet
vliegen zoo zy hunne vleugelen niet dikwyls
bewegen; andere Itooten^zich byf herbal kk
gen voort, o f maken hunnen voortgang door
een foort van fpröngen ; andere fchynen door
de lucht te, glyden, o f haar door een gelyk-,
matige voortgang te klieven., Deze vliegen
langs de aarde; die verheffen zich tot aan de
wolken; andere heffen zich niet van de aarde
op, dan na dat zy een luide fchreeuw gegeven
hebben voor dat zy opvliegen; andere,
maken in ’ t geheel geen gerucht. Eenige
verheffen zich in een reclire lyn van de
aarde; andere konnen zich niet ppheffen
zonder een fchuinfe lyn te befchryven; andere
vertrekken van den top yan de eene of
andere hoogte; andere eindelyk weten hunne
vlucht op verfcheide wyzen te veranderen,
zy flygen in een fchuinfe o f boogswyze lyn
pp, o f fchynen zich eensklaps te latenneder-
vallen o f op te ftygen , te blyven hangen en
onbeweegbaar te fchynen, door de luchtte
dry ven , links en rechts af te wyken , te
rug te lceeren, enz.
De flaart der Vogelen dient tot een evenwicht
van den .kop en hals ; hy dient hen
tot een roer wanneer zy|met de vleugelen
raeijen. Maar dit roer dient niet alleen om
het evenwicht van de vlucht te bewaren,
het is mede van nut om op te ftygen, neder te
dalen, en naar die zyde te keeren naar welke
de vogel zyne vlucht richten wil; want de
flaart beweegt zich zoo ras naar de eene zyde
niet, o f den kop word naar de andere gedicht.
Wanneer men een Vogel m zyn vlucht be»
fchouwt, zoo is, niets gemeenzamer in een
oog dat aan deze vertooning gewoon is , en
niets is wonderbaarder in een verftandig
oog. Deze klomp dié. zich in de lucht opheft,
ondanks het gewicht van de lucht die
op deszelfs geheele lichaam weegt, word
weggevoert, niet door een vreemde kracht,
maar door een beweging die hem byzonder
is , en hy houd ’er zich eenigen tyd met
kracht en bevalllgheit in op.' De groote en
zware vogelen bezitten de konfl om zich met.
lucht op te blazen, en altóós een voorraad
van lucht onder het vliegen in hun lichaam
te befluiten. Men geniet dit fchouwfpel
niet wanneer-de vogelen in een kooi beflo-
ten zyn, noch zelfs in de groote vogelvluchten
niet. Hun vernuft word door de flaver-
ny verdooft: de meenigvuldfge bezoeken
ftoren deze kleine,gevangenen mede; en het
■ 4s niet als na het verloop van een zekere tyd
dat men ’er hunne liefkozingen , gefchillen
en wyze van huishouden in befpeuren kan.
Het nieuwe yoedzel dat men■ hen geeft, en
’t geen in geen wormen , rupzen, o f byzon--
dere zaaden beflaat, die ieder hunner volgens
zyn en fm.aak in ieder jaargetyde weet,
te bekomen, doet hen niet minder de een-,
zaamheir en vryheitbetreuren ; in een woord,
hunne handelvvyzen zyn minder v r y , en
men befpeurt minder de verfcheidenheit vau
hunnen aart en wyze van arbeiden* Men
zecht gewonelyk dat de Indiaanfche vogë-
len, en vooral die van het land van India
in fehoonheit der vederen uitmunten, en de
Europeaanfche door hun gezang. Maar liet.
fchynt ons toe dat wy ten opzichten van de
fchoonhe.it der vederen zelfs, nietjneerder
in pnze Europeaanfche. Vogelen te hegeren
hebben: want zonder van den Paauw te fpre-
ken., die de Phenix der vogelen is , noch
medeniet van ons ander tam gevogelte, zoo,
konnen wy de vol gende noch onder de fchoo-
ne vogelen tellen, namentlyk de Faifant, de
roode Patrys, de Eenden, de Trapganzen,
het Hazelhoen', de foorten van Gayen, -het
Hopje, de Spreeuw, , de goudkleurige Pluvier,
de Kievit, de Spechten, de Meezen,
de Putters , het Ysyogeltje , en verfcheide
andere.
De vederen zyn aan'de zyde naar het lichaam
met een zacht en warm dons bezet, en
naar de zyde van de lucht zyn zy met een
dubbele rei baarden bekleed, die aan de eene
'zyde veel langer als aan-de andere zyn. Deze
baarden zyn een zamenhechtzel van kleine,,
dunne en-platte plaatjes-, die in een zoo
naauwkeurige order op elkanderen geplaatfl
en regens een gefloten zyn , even als o f men
hen met een lchaar afgefbeden had. De vederen,
vooral die der vleugelen, zyn behalven
dit in diervoegen gefchikt , dat de rei -
der kleine baardep van de eene zich onder de
gtoóte -van de andere die ’er boven geplaatft
is , fchuift, beweegt en zich min p f meer
ontdekt : een nieuwe rei van kleindere vederen
, dient tot een bedekzel van de fchach-
ten der groote: de lucht kan nergens doordringen,
én hier door word , gelyk wy op
het woord V l e u g e l gezecht hebben, de
werking der vederen op deze vloeiflof zeer
krachtig en vermogend: men geeft de naam
van pennen aan de vederen der vleugelen,
tylaar vermits dit noodzakelykè bedekzel-dikwyls
door den regen zoude konnen verdorven
worden, zoo bezitten de vogelen mede
een middel om het ’er voor te befebutten,
door middel van een beurs die met een olieachtig
vocht vervult is , deze heeft de gedaante
van een mam, en maakt byna den ge-
heëlen fluit uit: deze mam heeft verfcheide''
openin gen ; en wanneer de - vogel gevoélt'
dat zyne vederen te droog, befmet, van een
geweken , o f voor nat worden blootgeflélt
zyn, zoo drukt o f zuigt hy met,zyn bek aan
de man: hy drukt ’ ér een vette ftoffe uit die
in derzelver klieren bevat i s , en met beurtelings
liet grootflë gedeelte van zyne vederen
door zyn bek te laten gaan, zoo beflrykt
hy haaf' met o lie, maakt haar glad, en vult
alle de ledige plaätzen met deze lymerige
floffe op, waar na ’er het water op afvloeit.''
De tamme Hoenderen bezitten een geringer
boeveelheit van dit vocht als de vogelen die
in de vrye lucht leven, waar uit voortkoomc
dat een Hoen wiens vëdereh nat zyn, een
vogel van een zonderlinge gedaante i s : maar
de vederen der Zwanen, Ganzen, Eendvogelen
, en alle dieren die gefchikt zyn om
op het water te leven, zyn van hunne geboorte
af met een foort van olie bedekt;, behalven
dit bevat hunne voorraadplaats een
overvloed van vetachtige floffe, en een van
hunne, grootflë bezigheden is om hunne vederen
gefladig met olie te beflfyken.
Men heeft Vogelen welke zingen, andere
zingen niet; gelyk de Roofvogelen , en de
wyfjes van verfcheide andere foorten van
vogelen. Het is by fchoon weder, dat men
deze vogelen in de boffehen hoort zingen.
De Lente is de tyd van hunne welluidende
conferten : zy zyn alsdan, en vooral des
nachts, de bekoorlykheit der boffehen. De
eene zingt dés. middernach’ts en met het aanbreken
van den dach, een ander by het opgaan
der Zon en des middaags, een derde
by het ondergaan der Zon , enz. gelyk de
Haan , de Gans, de Talingen , de Leeuwrik,
de Kievit, de Pluvier, de Kraanvogel, de
Nachtegaal, de Patrys , en verfcheide andere
, die de Boeren tot uurwerken verflrek-
kèn.M
en geeft de naam van V ö g e l v l u c h t
o f V ol je r e , A v ia r ia , aan de plaatsvin
welke de vogels op gefloten zyn. De Grieken
en Latynen hébben de namen der Vogelen
van het foort van voedzel ontleent waar
mede zy zich voeden. Hierom gaven de
Grieken de naam S a r co p h a g e s , en de Latynen
die van C a r n iv o r e s , aau die gene die van
vleefch leven. Men noemt de Roofvogelen
R a p a c e s 1 en S em i -R a p a c e s , die gene die,
D'd'dd'd 3 gelyk