maar eenmaal; wanneer men de hoeveelheit
van de melk vermeerderen w i l , zoo moet
men haar voedzel geeven dat fap-ryker als het
gras ia.
De goede melk moet npch te dik, noch te
dun zyn;haare zelfftandigheit moet dus zyn
dat wanneer ipen ’-er een kleine droppel van
néémt, hy zyne rondheit behoud zonder af
te druppen; zy moet zuiver wit zyn, die gene
die op het geel o f het blaauw trekt, is
nergens nut to e ; haar fmaak moet zoet zyn,
zQndereenigebitterheit p f fcherpte; zy moet
m^de een goede o f in ’t geheel geen kleur
hébben. Z y ïs beter in de maand Mey en
geduurende den zomer als in de winter, en
zy is niet vqlmaaktelyk goed dan als de Koe
in een bekwamen ouderdom en volkomen gezond
is. De melk van de jonge Veerzen is
yeel te dqn: die van de oude Koeyen is veel
te dtoog , eq geduurende den winter is zy
veel te dik. t Deze verfchillende hoedanigheden
zyn betrekkelyk tot de meer o f min
hoeveelheit der boter , kaas o f weiachtige
deel en. _ De melk die te dun is bevat te veel
weiachtige deelen ; de melk die te dik is bevat
’er te weinig ; en de melk die te droog
is , heeft geen boter o f weiachtige deelen
genoeg. De melk van een tochtige Koe , is
nergens nut toe , als mede niet die' van een
Koe die naby het kalven is , o f die eerft onlangs
gekalft heeft.
Mén vind in de derde en vierde maag van
de Kalveren, die noch zuigen , klonters van
geronne. melk. Deze geronne melk bevat
veel zuur vlug zout, en dient tot een hef om
het voedzel te doen verteeren, dat het Kalf
eet. Deze klonters , in de lucht gedroogt,
zyn de lub waar van men zich bedient om de
melk te doen kappelen. Hoe langer men deze
lub bewaart, hoe beter zy is , en men
heeft maar een geringe hoeveelheit tot een
groote meenigte Kaas nodig.
Men vind , edoch zeldzaam Kóeyen die de
kwade gewoonte hebben van zich zelven te
zuigen : en vermits het niet gemakkelyk is
óm haar deze gewoonte af te wennen, zoo
is men genoodzaakt om haar vet te weiden,
en ’er zich dus van te ontdoen. Men heeft
noch^ andere die zich door de Slangen laten
uitzuigen.
De Koeyen en Oflen beminnen de Wyn ,
Azyn en het Z o u t , waar dóór hunnen eet-
luft opgewekt word; hier om geeft men hen,
wanneer zy den eetluft verloren hebben , gras
dat met azyn bevochtigt en met zout beftrooic
Men is gewoon om de Melk-Koeyen en
Trek-Oflen in den ouderdom van tien jaren
yet te weiden ; wanneer men langer wacht
zoo heeft men zoo veejzekerheit niet dattnen
hier in Hagen zal , en hun'vleefch is alsdan
zoo goed nier. De zomer is het befte jaargetyde
om hen vet te weiden , om dat het gras alsdan
in overvloed is. Wanneer men hier mede
in de maand Mey o f Juny begint, zoo is
men zeker dat zy in het einde van O&ober
vet zyn zullen. Zoo ras men hen vet weiden
w il, zoo laat men hen niet langer arbeiden
; men verzorgt hen van weiden die een
overvloed van fap-ryk gras bevatten, en men
geeft hen van tyd tot tyd een weinig zour
men laat hen geduurende de groote hitte van
den dach in de ftallen op hun gemak herkaau-
wen en ruften. Z y zullen hier door in de tyd
van vier o f v y f maanden zoo vet worden,
dat zy naauwlyks gaan konnen , en dat men
genoodzaakt is om hen met kleine dachrei-
zen te vervoeren. De Koeyen en de Stieren,
welkers zaadballen oragedraait zyn , konnen
mede op dezelve wys vet geweid worden;
maar het vleefch der Koeyen is veel droger,
en dat van deze Stieren is veelrooder en harder
als het Oflenvleefch , en het heeft zelfs
altoos een onaangename en fterke fmaak.
De Oflen van Neder-Poitou , hebben ge-
wonelyk een geel v e t : mpn weid hen, jong
zynde, v et; en laat hen nooit arbeiden. Zy
zyn vry zagtaardig , maar by uitftek vreesachtig
; en vermits zy zeer ligt fchuuw
worden , zoo gebruikt men de voorzorg om
hen by dach , en nooit by nacht te dryven.
Zomtyds bevangt hen de fchrik op de markten
, en men loopt alsdan gevaar van door
deze Dieren gewond o f gedood te worden,
die alsdan nergens meer naar hooren, en zoo
lang uit al hun mapht lopen , tot dat zy Van
vermoeidheit nedervallen. De Oflen van
Auvergne , zyn de fchoonfte en. befte van
geheel Vrankryk,
Het grootfte 'gedeelte der Oflen die men
dóód., laten zich; zonder eenig geftcen ombrengen
, een o f ten hoogften twee flagen
zyn genoeg om hen ter aarden te doen flopten;
maar men heeft ’er die de flagen van den
kolhamerop een verbazende wys wederftaan.
Dit on'tftaat waarfchynelyk van de uitnee-
mende'-hardheit van het bekkeneel;'. Men leeft
in de Memoriënvan de Akademic der Weten-
S T I É R . STIER. 599
fchappen vm Parys , dat de Heer Duverhëy
‘de Jonge , aan- de Akademie het brein van
een Os vertoonde , ’ t geen b'yna in alle zyne
deelen verfteent was, en zelfs in diervoegen
dat het een Keifteen in hardheit evenaarde:
alleen bleef ’er op eenige plaatzen een weinig
zagter en fpónsachtiger zelfftandigheit overig.
Het rugge’merg was in dêszelfs natuur-
lyken ftaat gebleeven, zoó ook de zenuuwen
die in het onderfte van het bekkeneel gë-
plaatft zyn. De kleine harflenen waren zoo
wel verfteent als de groote : het dunne hars-
fenvlies was mede in deze algemeene verandering
begrepen. Deze Os was zeer vet, en
zoo fterk , dat h y , wanneer den Slachter
hem doden wilde , tot vier malen toe zyne
handen ontkwam.
De Stieren , Koeyen en Oflen , lekken
zich. zelfs Zeer gemeenzaam , vóoral geduurende
de tyd dat zy ruften ; en vermits men
gelooft dat hen dit in het yet worden, zeer
fchadelykis,zoo befmeèrt/men hen met hunnen
drek op allé de plaatzén die zy bereiken
konnen. Wanneer men deze voorzorg niet
gebruikt, zoo neemen zy met hunne tong,
die zeer ruuw is , het hair wég ; dit hair dat
niet verteert kan worden , vergadert zich -in
hunne maag in de gedaante van een bal by
een; dit is het geile men Hairballen noemt.
Zie dit wóórd*
föort van Dieren, aart zoo wel in Denemarken,
dat de Hollanders *s jaarlyks een groot
getal magere Koeyen uit dat Land trekken*
dïe in,Rolland veel meer melk geeven als de
Franfche Köeyen. Het is waarfchynelyk ,
zecht de Fleer de Büjjón , dat dit het zelfde
ras van Melk-Koeyen is , die men naar Poi-
tou gebracht en aldaar aangefokt hééft, als
mede naaf het Land van Aunis, én de moe-
rafleri van Gh ar ante, alwaar men haar Vlaam-
febe Koeyen noemt.
Déze Koeyen zyh indefdaat veel grooter
en magerder als dé gemeerie Koeyen,. en zy
geeven eens zoö veel melk en boter; de Kalveren
die zy vooftbfengën zyn mede veel
grOoter en fterker. Men moet deze Kóeyen
van uitmuntende wèidén verzórgen : 1 maar
vermits zy altoos mager blyveh , zoo verandert
den géheelen övervlóed van haar voedzel
in melk ; in plaats dat de gèmeene. Koeyen
vet worden , en ophouden met melk te
geeven, na dat zy eenigen tyd in grasryke
weiden ge weeft zyn. Van de Stieren van
dit ras en de gemeéne Koeyen , beköomt men
een ander ras, dat men een b'aftaart ras noemt*
en ’t geen vruchtbaarder i s , én meer melk
geeft als het gemeenesfoöft. Deze B aft aart
Koeyen brengen zomtydg twee Kalveren té
gëlyk voort, en geeven hét géhéele jaaf door
melk. Het. zyn deze uitmuntende Melk-
Koeyen die een gedeelte vair dén rykdom
van Holland uitmaken, uit welk Land ’sjaarlyks
vóór aanmerkélykê géldzommen aan boter
en kaas' uitgevoert wórd. Déze Koeyen
geeven een o f twee malen'zöö veel melk als
de Franfchó Köeyèn , en. zés malen zoo veel
als de Baïbaryfche.
Ziekte m der Stieren, Koeyen en OJfen
De ziektens der öïïen ontftaan byna alle
uit een overmaat van arbeid : men geneeft
btfa'r Byna'alle , door zorgvuldige oppaflin-
gén en- ruft. Maar- de verfchrikkelykfte van
allé ziektens , is die algemeene befmetdng,
dé Vee-Peften , dié in net geheele noorde-
lyfc gedeelte van Europa * een zoo groote
verwoefiihg onder het Hoorn-Veé veroorzaakt
hebben. Onder alle de middelen die men
tot noch toe, tegens de Ziekte der Runderen in
’ twerk gèftelt heeft, die voor eenige jaren door
geheel' Europa gewoed heeft , is ’er niét een
dat voldoende i s , ’t zy om de kwaal dér bë-
fïïiette Beeften- voor te koötnen , o fte ge-
neèzen : mén heeft zelfs * in zommigë Lan