-ken is, zoo gaan zy op buit uit. Alles is baar
re gading , vruchten, zaden , doode infec-
ten, krengen, brood, fuiker, enz. Zooras
z y eenigen buit gevonden hebben , zoo beladen
zy ’er* zich mede , om hem naar den
mieren-neft te brengen , en ’er haare gezellinnen
mede deel- aan te geeven. Men ziet
-deze infeóten lallen voortcrekken, o f dragen,
welke veel zwaarder als zy zelfs zyn. Zoo
de brok te groot is , zoo trekken hem zom-
tyds drie o f vier Mieren te gelyk voort , o f
zy verdeden hem met haare kaken, en brengen
de Rukken afzonderlyk weg. Het fchynt
dat die geenen, welke een goede ontdekking
gedaan heeft, ’er aan haare gezellinnen bericht
van geeven: want zy zyn zoo ras in de
gemeene wooning niet te rug gekeert, - o f
men ziet de geheel e mieren-neft zich op
weg begeeven , en een foort van ommegang
-vormen. Alle?...gaan zy achter elkanderen
.deel aan den bult neemen , en zy brengen hem
in dezelve order naar den mieren-neft over ,
met een andere rei te vormen , die de order
vandie geene.met af breekt, welke ’er uit-
koomen. Zoo ’er geduurende den tocht een
omkoomt,. ’tz y b y toe val o f anderzints, zoo
brengen de andere zyn lichaam ilfaks vry verre
weg.
De Mieren zyn vleefch-etende dieren , zy
vallen niet alleen; op de fchilden der kevers,
en andere torren aan ; maar zoo men in een
mieren-neft een kikvorfch, een haagdis, een
adder , o f een vogel werpt, zoo vind men
dit dier ten einde van eenige dagen in de ui-
terfte volmaaktheid ontleed. Dit i$ het befte
middel om de geraamtens van deze dieren te
Bekoomen, welke met meer naauwkeurigheit
bereid z yn , als de hand van den bekwaamfte
Ont-leedkundigen in ftaat is , om te vervaardigen.
Het is van eenig gevaar vergezelt om
haar te vergrammen: zy fchieren een kleinen
.angel uit haar achterfte gedeelte -, en laten in
de wond een fcherp en bytent vocht invloei-
jen , ’t geen kleine zwellingen veroorzaakt,
die van jeukingen vergezelt zyn. Het voed-
zel dat de Mieren in haare wooningen overbrengen,
werd in geen bewaarplaatzen opge-
lecht, zy. verflinden het op ftaande voet, en
vooral, werd het onder haare jongen verdeelt.
Men vind ten hoogften in het n o l, eenige
overblyfzelen , die zy niet te gelyk konden
verflinden, eii noch brengen de Mieren zorgvuldig
alles buiten haaren neft ’t geen begint
. te verderven.
De voornaamfte zorgen van' de Mieren ,
gaan over haare jongen. Deze infeften koo*
men hier in met de Byen overeen : zy arbeiden
alleen met zoo veel yver en vlyt om
hun geflacht voort te planten. Het zyn de
gevleugelde wyfjes die de eijeren leggen. Het
is om deze reden , dat men de wyfjes in de
mieren-neften ónder de arbeidfters. veree-
nigc z ie t , edoch altoos in een veel geringer
aantal. Men ziet echter haar voornament-
Iyk in het midden van den^zomer,, ’t geen
de legcyd is in de koude faifoenen heeft
men ’er geen"; de geheele mieren-neft beftaat
alsdan- alleen uit arbeidfters , die geen vleugelen,
hebben. Geduurende deze ty d , koomen
de wyfjes om , maar zy worden in de
Lente door die geene vervangen , welke uit
de popjes yoortkoomen die de . winter in
dezen ftaat overgebracht hebben. De eenig-
ften arbeid van de wyfjes is om haare eijeren
te leggen: de arbeidfters verrichten al het
óverige. De eijeren zyn w it, klein, en by-
na onmerkbaar. Ten einde van eenige dagen
koomen ’er wormen uit v o o r t, welke wel
ras groot worden , en zelfs de mieren in
grootte overtreffen : het zyn deze wormen,
welke men ten onrechteü, mieren eijeren
noemt, en die men verkoopt om de Nachte-
gaaien te-voeden , en waar mede men insge-
lyks de jongen-Faifanten voed. De arbeidfters
bezitten de grootfte zofgvuldigheit voor
deze jonge wormen. Vermids zy teder , en
zwak zyn , zoo gebruiken z y de opletten-
heit om hen , omtrent de middag, geduurende
de warmte , aan den ingang van haar
hol te plaatzen , om hen den invloed van de
zagte lucht te doen genieten. By het aannaderen
van den nacht brengen zy hen in het
achterfte gedeelte van het h o l, om voor, dè
koude te befchutten. Men ziet de Mieren
deze wormen, door middel van haare kaken,
dragen ; fchoon deze wormen veel grooter
als zy zelve zyn, en zonder hen eenigzints te
kwetzen. Z y voeden hen met dezelve zorg-
vuldigheit: zoo zy geen genoegzame voor-
ïaad van fpyze bekoomen konnén , zoo onthouden
zy ’,er zich van, en geeven alles aan
de jongen. Vermits deze wormen geen poo-
-ten hebben , zpo gelyken zy , wanneer zy
groot zyn , vry wel naar uitgerekte eijeren.
Wanneer men hen door behulp van een microscoop
befchouwt, zoo ziet men dat hun
kop naar de horft omgekromt is , en. dat
hun lichaam uit twaalf ringen beftaat. Wanneer
de wormen tot hunne grootte gekoo-
men zyn, zoo gaan zy tot den ftaat van pop*
je
je over \ zie op "het woort I n s e c t de wetenswaardige
byzonderheden van deze gedaante
verwiflelingen.
De popjes zyn in den beginnen zeer zagt,
en byna vloeibaar , zy zyn met een witte en
doorfchynende buit omkleed, die de gedaante
van een vlies je heeft. Naar mate dat het;
popje fterk word, en zelfflandigheit ver-
krygt, zoo hecht ditvjiesje , dat met vocht
vervult fcheen y zich v a ft, en piaatft zich
op de verfchillende deelen van het popje ,
en men onderfcfieid als dan , alle de deelen
van de Mier, vry w e l, die uit dit omkleed-
zel- moet voortkoomen.
De Mieren hebben voor deze popjes dezelve
zorgvuldigheden als voor de wormen,
uitgezonden dat zy niet genoodzaakt zyn ,
om hen voedzel te verfchaffen. Deze zorgvuldigheden
zyn zoo ncodzakelyk,datums*»-
merdam nooit heeft konnen flagen, om door
een door konft gemaakte warmte,, de popjes-
der Mieren te aoeh uitkoomen* Wanneer
hpt popje tot deszelfs ftaat van volmaaktheit
gekoomen is , zoo verlaat het zynomkleed-
z e l , en word^ een volkoomen In fe ft, een
wezentlyke Mier die. gevleugelt i s , wanneer
het een mannetje o f een wyfje i s , en
ongevleugelt, wanneer zy tot de arbeidfters
behoort. De paring der Mieren gefchied altoos
in de lucht. De bevruchte wyfjes begeeven
zich vervolgens naar de mieren-neft om
haare eijeren te leggen. Dit verricht zynde,
zoo fterven alle de mannetjes , gelyk meede
een groot gedeelte der'wyfjes , en. men vind
weinig anders als de arbeidfters in het begin
yan den winter. Geduurende dit ongunftige
jaargetyde , blyven zy in haar h o l, in welk
zy in een. ftaat van verdoving , zonder eenige
beweging ,■ gelyk andere infeéten , en op
een. gehoopt liggen. Men ziet hier ligtelyk
uit hoe‘nutteloos het voor deze infeéten zyn
zou om den vöorraad te verzamelen , welke
men hen. toefchryft; ook maken zy geen
verzameling van fpyze. Maar zoo ras de
eerfte warmte van de Lente zich doet gevoelen
; beginnen de Mieren uit haaren
£.aat van bezwyming te ontwaken , en zy
koomen uit haare wooning voort öm de ver--
mhe lucht te genieten , en voedzel te zoeken.-
De Mieren hebben een meenigte vyanden ;v
^ ^Peck t , gelyk mede alle de fóorten van-
Lkfters, vernielen ’ér een groote meenigte
van-, emverfcheide andere foorten van vo*
aafen mede op deze infeéten. Men
=°Pihet,woordJuffer, .van .den L eeuw*
Mier , de Befchryving vinden , van dé won-
derbaare wyze , op wélke de Leeuw-Mier
. de Mieren verfchalkt. Men heeft geduurende
een .geruime tyd gelooft, dat de Mieren
een groote genegenheit voor de Plantluizen
bezaten , om welke zy zich by een vergaderen,
en welke zy fchynen te liefkoozen, en
te likken. De Waarneemingen hebben ge-'
le e r t, dat deze gewaande vriendfehap , hier *
op alleen gegrond i s , dat de Mieren zeer
gretig zyn naar een foort van fuikerachtig en
honigachtig fap , dat de plantluizen uitgeven
en waar mede zy zomtyds , overdekt zyn. -
Men vervolgt de Mieren met de uiterfte ge-~
ftrengheit, in verbeelding dat zy deboomen
fchadelyk zyn ; maar zy zyn het niet die de'
’b go men benadeelen ; het zyn de plantluizen’
die zich aan de bloemen hechten , en die de
bladeren der perzikboomen , en peérenboo-
men doen omkrullen , met ’er het fap uit te
zuigen. Echter , vermits de. Mieren onze’
vruchten befchadigen, zoo is het nuttig dat
men haar uitroeit. Men lokt haar in de
vleflchen welke half met honingachtig water
vervult, zyn , waar in zy zich verdrinken.-
Een der krachtigfte middelen om haar te ver-'
delgen , is dat men haare neften omfpit wan-"-
neer het regent; het regenwater doet henals--
dan verdrinken..
Eenige Waarnemers willen, dat de groote-
Mieren, nadeel aan de Boflchen toebrengen,-
om dat zy zich op de jonge ftammén der Ei--
kenboomen veftigen , en dezelve doen om-
koomen-
Vreemde Bfieren*
Men heeft op de Antiliifche Eilanden een
foort van Mieren , die men Honden noemt,
om dat haare fteken veel fmartelyker als die
der Scorpioenen zyn; maar deze fmerten duu- -
ren niet langer als een uur , en. hebben geen
. gevaarlyke gevolgen. De Mieren zyn op de- -
ze Eilanden zoo meenigvuldig , dat zy zomtyds
groote fchade veroorzaken, met de zaden
van den tabak en andere planten weg te
voeren , zoo ras zy gezaait zyn.
Aan de-.Senegal ziet men witte Mieren ,
van welke de mieren-neften , by wyze van
een pyramide verheven , en uitwendig ge-
plaaftert, en glad zyn : zy hebben maar een
eenige opening , omtrent op-een derde yanN
Hunne hoogte , door welke de Mieren onder
de aarde langs een rondlopende fekuir.—
fen. afgang nederdalen. -
Op