V A S T H O U D E R , Goedard geeft dezen
naam aan een foort yan Rups, die zich
mee de malfchte blaadjes der Akeley voed:
het is „moeyelyk om haar van deze blaadjes
los te maken ; zy knaagt mede die van de
Roozen- en Aalbeziën-boomen.
Deze Rupzen zyn zeer gemeen , en hebben
een zonderlinge overeenkomft met de
bladeren van de Akeley. Het is vreemd,
dat zy noch den regen,noch den wind, noch
de koude duchten ; zy veranderen zich in een
foort van Vlieg. ■
V E D E R I K , W e d e r i k , J ooden-
k r u id , Lyfimachia♦ Deze Plant, die zoo
zeer tegens de bloedftortingen beroemd is,
.groeit op alle de vochtige en moerasachtige
plaatzen ; haar wortel is kruipende en rood-
achtig ; haare fteclen zyn ruig, geknoopt,
drie voeten ho og, haare bladeren gelyken
naar die der Wilgeboomen , en haare bloemen
zyn g e e l, reukeloos , en in v y f o f zes
deelen ingefneeden : op deze bloemen volgen
bolronde vruchten , die in hare holligheden
kleine en zeer zamentrèkkende zaden
bevatten. Lyfijnachus,. Zoon van een Koning
van Siciliën , bracht heteerfte deze Plant in
gebruik thier van heeft zy haaren Latynfehen
naam verkreegen.
V E E L S C P I E L P IG E , P o i i v a l r a . De
Natuur-Onderzoekers geeven dezen naam aan
Zee-Schelpen die veri’cheide {tukken hebben,
die , o f aan een hangen , o f zamengeyoegt
zyn : diergelyke zyn de Z e e - E g e l s , de Zee-
Pokken , de V o e t t e e n e n , de Bernakel-Schelpen
, en de Pholladen : ecjiige Schryveren
voegen hier de Orgelpypen by. Zie deze
woorden en het artikel S ghe l p en.
V E E L V E R W I G E F L U W E E L -
B L O E M , P ap peg a y e n k r u i d , Sym-
phonia. Dit is de driekleuige Amaranth-, o f
Tricolor, die men in de tuinen, om haare
fchoonheit aankweekt: haare bladeren z yn ,
gelyk die van de Mayer gevormt: maar zy
zyn gekleurt, o f even als met groen, geel
en vleefchkleur ge verft. De kinderen maken
van haare Iteelen,. pypjes ; waar van- zy zich
bedienen om een geluit o f overeenftemming
voort te brengen: hier van is haaren Latynfehen
naam voortgekoomen.
V E E L V R A A T , Gulo.. Dit is een viervoetig
Dier dat v y f vingeren aan .de voeten/
heeft, en dat de Heer Brfffbn , als de H y en a
van de Ouden befchouwt, maar dat de Heer
Linnceus in het geflacht der Wezels plaatft.
Zie deze woorden.
De Veelvraat, die Scaliger , V ie r v o e t ig e
Gier noemt, om dat hy zich met doode krengen
voed, is een Dier dat de grootte van een
Hond heeft, en waar aan men het aangezicht
van een Kat, en de ftaart van een Vofchtoe-
fchryft: zyn lichaam is breed , * zyn hair en
huit zyn zw a r t; zyn kop is 'eenigzins ronder
als die van een W o lf , zyne tanden zyn al-
zoo fterk en alzoo fpits, en zyne voeten zoo
klein als die van een Otter. De Hoogduit-
fche Dier-Befchryvers zeggen, dat de Veelvraat
zich in »de Bergen van Lapland en de
wyduitgeftrekte Bofte hen van Noorweegen
onthoud.
Pavias, die in tegenwoordïgheit van J.de
Laet\ de Ontleediging van een Veelvraat gedaan
heeft, zccht, dat hy ’er drie aanmerke-
1-yke zaken in opgemerkt heeft, die hy aan
Thomas 'Bartholin , mede gedeelt heeft. De
eerde is., dat hy geen navelftreng heeft. De
tweede, dat de lever van den Veelvraat zeer
vaft aan den band van het middelrift verknocht
is ; en hier in heeft hy veel overeenkomft
met het inwendig geftel , van de, lever der
Menfcben; want in de andere Dieren , is de
lever aan een band opgehangen.. De derde
is, dat de darmen dezelve gedaante van het
eene uit-einde , tot het andere hebben : hy
heeft-geen blinden darm , e.n.de anderen zyn
recht.. Men bewaart in het Kabinet te Dres-
den , de vellen van eenige van. deze Dieren
V E E L V O E T , ziè P o l y p ü s ..
V E E N , zie T u r f .
V E E N B' E Z IÊ N , Oxycócciim.. Dit is
een Plant die over de aarde kruipt , en in de
Moeraiïen grpèit., en. wier dunne fleeltjes
met bladeren bezet zyn , die zeer veel overeenkomft
met die van de Wilde Thyrn hebben.
Z y 'brengen pur per achtige bloemen
voo rt, die in vier deelen ingefneeden zyn,
op welke ronde o f eironde Beziën volgen,
die met ronde Hippen gefprkkelt, en met een
purperachtige kruiswyze navel verziert zyn.
Haaren rinfen fmaak maakt haar afzettende
en zamentrekkende.
V E E R K R A C H T I G E H A R S T .o *
GOMGOM.
Dit is ben der zeldzaamfte Harften,
zoo wel om het gebruik waar toe men ’er
zich van bedienen kan, als om zynen aart,
die men als een vraagftuk aan de bekwaamfte
Scheikundigen opgeëven kan: hy vloeit uit
een boom die in Amerika groeit. Hy word
door de Indianen C a o u t - c h o u r genoemt. Men
weet dat een der wezentlyke eigenfehappen
van de Harflen is , dat zy onoplosbaar in het
water zyn , en dat zy niet als voor de werking
van den wyngeell, die meer o f min lang-
duurig zyn moet, zwichten : deze eigenfehap
is byna altoos van de onbuigzaamheit en on-
uitrekbaarheit vergezelt; en zy hebben byna
geen andere veerkracht als die gene die byna
alle harde lichamen hebben. Maar het zonderlinge
foort waar van wy hier fpreeken
zullen, en waar van de Heer de la Condami-
ne in een der Memoriën van de Akademie
van Parys , voor het Jaar 1751, gefpróoken
heeft, word door den geeft van Wyn , niet
opgeloft; hy heeft de rekbaarheit van het leder,
en een zeer fterke veerkracht. Om de
Zönderlingheit te volmaken , zoo gelykt ’er
niets minder naar hard als deze {toffe , wanneer
men haar van den boom bekoomt, die
haar voortbrengt.
Men vind een groote meenïgte van deze
boomen in eenige Landfchappen van Zuid-
Amsrika: men noemt hen tlhévé. ’Er vloeit,
door de infnyding , een vocht u it , dat zoo
wit als melk is, en langzamerhand in de open
lucht verdikt. De Inwoonders maaken ’er
toortfehen van , die een en een halve duim
middellyn , en twee voeten lengte hebben :
deze toortfehen branden zeer wel zonder le-
metten , en geeven' een vry helder licht van
zich: zy verfpreiden onder het branden een
reuk, die niet onaangenaam is : een van deze
fakkels kan omtrent vier en twintig uuren
branden.
In het Landfchap Quito , beftrykt men
lynwaat met dezen Harft , en men bedient
’er 'zich tot dezelve oogmerken van , waar
toe wy het gewafchte linnen gebruiken.
. De Boom, uit .welke men dezen Harft bekoomt,
groeit medeHangs de Rivier der A-
mazonen: de Indianen maken’er laarzen, uit
eenftuk van , die geen water doorlaten, en
die, wanneer zy eenigen tyd in den-rook gehangen
hebben, volkoomen naar leder gely-
kën. Het- is waarfchynelyk mede van deze
ftoffe , o f van eenige andere die ’er zeer
Veel overeenkomft mede heeft, dat die ringen
te zamengeftelt worden, waar van ecnige
Reizigers zeggen , dat ze wanneer men
w i l , tot armbanden , halsbanden , en zelfs
tot gordels , uitgerekt konnen worden ,
fchoon ’er waarfchynelyk een weinig ver-
grooting in deze laatfte byzondenheit, plaats
heeft.
Het gebruik dat het Volk de Omaguas,
dat in het middelfte gedeelte van het vafte
Land van Amerika woont, van dezen Harft
maken , is noch veel zonderlinger : zy vormen
’er vleiïchen van , die de gedaante van
een Peer hebben ', aan welkers hals zy een
houte buisje vafthechten ; wanneer men hen
drukt doet men het vocht dat zy bevatten,
door de houte buis uitkoomen , en door dit
middel worden deeze vleiïchen wezentlyke
fpuiten. Het zou onder hen een foort van
onbefchaaftheit zyn, zoo men voor de maal-:
tyd aan ieder der genodigde gaften geen dfer-
gelyk werktuig met warm water gevult aanbood
, waar van een ieder gebruikt maakt,
voor dat hy zich aan tafel zet. Deze vreemde
gewoonte heeft de Portugezen de boom
die dezen Harft voortbrengt, Spuithout doen
■ hoepen.
Dezen Boom is zeer hoog en recht; hy
heeft maar een kleine kruin , en geen andere
takken langs de geheele lengte van zynen ftam;
de dikfte beflaan omtrent twee voeten inmid-
dellyn; zyne bladeren gelyken naaf die van
den Maniok; en zyne vruchten zyn driehoekig,
en hebben eenige overeenkomft met die
van den Palma Cbrifii. Zy bevat drie zaden,
in ieder welker men een Amandel vind. Wanneer
deze Amandelen geftooten, en in water
gekookt zyn , zoo geeven zy een dikke olie
uit, die de gedaante van Vet heeft,, waar van.
de Indianen zich in plaats van Boter,,tot het
bereiden van hunne fpyzen , bedienen. Het
hout van dezen Boom is ligt, byuitftcktaai,
en gefchikt tot kleine maften.
Om het melkachtige Sap , o f den Harft uit
dezen Boom te trekken, wafcht men zynen
v o e t , en maakt ’er verfcheide infnydingcn
in , die door de geheele fchors moet,en doorgaan.
Deze infnydingen worden boven el-
kanderen gemaakt; en onder de laagftehecht
men een blad van Indiaanfch Riet v aft, ’ t
geen tot een goot dient, om het Sap in een
Vat te laten afdruipen , ’ c geen gefchikt is
om het te ontvangen.
' Om dit Sap te gebruiken , maakt men de
vorirten vochtig , die hier tóe bereid zyn.
Zoo dit een vlefch i s , by voorbeeld , zoo
maakt men de vorm van een vette aarde „
$ s s s 3 J&en