lanibac der Indianen o f de Tumbac , dat in
het latyn Agallocbum prcefiantiffimum genoerat
word. Die is een harftachtig hout, dat, in
zeker voegen , door de tanden als wafch
kan gekneed worden. Het heeft een éenig-
zins bittere en fpeceryachtige fmaak: het
imelt gelyk harft op de gloeijende kolen, en
geeft een der Heffel ykfte geuren van z ich ;
hierom word hét zeer door de grooten Van
China en Japan begeert, in welke landen het
tegens goud opgewogen word. De Chinee-
fen branden het in hunne Tempelen. Wanneer
zy iémand met' de grootfte ftaatzie ontvangen
willen, o f een prachtig feeft aanrechten
, 200 branden zy dit hout in reukvaten ,
welkers geur de lucht der vertrekken balzemt.
Dit hout is zoo koftbaar én zoo fterk in deze
landen gezocht, dat het byna in Europa niet
overgëbracht wórd.
Het tweede foort van Aloëhout, en het
gene men in de Drogiftwinkels vind , word
in Rukken van verfchillende grootte overgebracht,
zy zyn zwaar, bruinrood, met harft-
achtige en zwartachtige ftrepen doorzaait, én
met kleine openingen vervult, in welke een
roodachtige en welriekende harft bevat is :
wanneer dit hout op gloeijende kolen gebrand
word, zoo geeft het een vry aangename reuk
van zich. Men heeft van de Chineefen en
Siammers verftaan, dat de Calambuc en het
Aloëhout van de ongenaakbaarfte bergen van
Cochinchina, en uit het landfehap Junain
koomt. Men bekoomt de Calambac van de
boomen niet, dan als zy zeer oud zyn, dé harft
vergadert alsdan in grooter hoeveelheit omtrent
de kwallen. Het-zyn deze Hukken die
hier en daar door de boom verfpreid zyn, die
men ’ er van afzondert, en die zoo dierbaar
zyn. De harftachtigfte en wëlriekentfte Calambac,
word in den ftam omtrent den wortel
gevonden. Het blyft onbeflecht o f het
Aloëhout het gedeelte van den boom is ,
’t geen overblyft, wanneer ’er de Calam-,
bac uitgenoomen is , o f dat dit hét hout van
eenen anderen boom is. De Engelfchen
roemen deze foorten van hout, als nuttig
zynde, om de jicht en verkoudheden te genezen.
Het derde foort van Aloëhout, dat men
Calambouc o f Adelaarsbout noemt , groeit in
Mexiko: het is lig t, bevat weinig harft, heeft
een aangename reuk, een groen achtige kleur,
en een bittére fmaak. Men maakt van' dit
hout tot ingelegt werk, beeldfnydërs werk,
en roozenkranfen gebruik. Men heeft dit
hout om zyne bitterheit de naam van Aloë«
hout gegeven.
P A R A D Y S G R E I N , ^ C ard a*
mon.
P A R A D Y S V O G E L o f M a n u co -
di a t a , Avis Paradip. Dit is .een Vogel
dié zeer fchoon voor het oog is door zyne
Zonderlingheit , vorm en de geftekheit van
zyne vleugelen, welke van die van alle ande:-
re vogelen verfchilt; want ter zyden van de
borft komen zeer lange en talryke vederen
voort, die de Haart yerre in lengte overtreffen
, en zeer breed zyn ; uit den. fluit van
eeriige van deze vogelen komen een foort van
twee lange zWarte borftels voort, welke met
geen vederen bezet, maar echter veel langer
als de vederen zelfs zyn. Zyn kop en oogen
zyn klein, in evenredigheit van het lighaam,
en zyn bek is rank gelyk die van de Ekfter.
De Natuurkundigen en Reizigers onderfchei-
den ’er verfcheide foorten van. Ray zecht dat
het roofvogels Van het kleine foort zyn. Men
heeft valfchelyk gelooft ,' dat zy zich met
lucht voeden, dat zy altoos v lie g e n e n dat
zy geen poten hebben. Z y verliezen hen alleen
door ouderdom o f door ziektens. Zy
hebben kromme en fcherpe nagelen. Z y maken
jacht op de Duiven, Groenlingen, en
andere dietgelyke vogelen , en voeden zich
op dezelvè wys als alle roofvogelen. Het is
noch mede valfch, darmen hen nooit anders
als dood vind. Deze Vogelen zetten zich op
de boomen , en zy komen in de fnelheit en
fchielykheit van vlucht, met de zwaluwen
overeen, de Indianen geven hen de naam van
Zwaluwen van Ternate , naar de plaats alwaar
men hen in menigte heeft. Melbigl-
cus zecht, dat men deze vogelen alleen in
de'Zuidelyke landen van Ooftindiën vind.
Clupus maakt twee geflachten van deze Pa-
radysvogelen, het grootéen het kléine.foort.
De grootfte zyn de fch'oonfte, en worden ge-
wonelyk op het grootfte van de Eilanden Arrow
gevonden: zy hebben borftels aan den
ftuit. De kleine, die minder fchoon zyn,
heeftmen op de Papous Eilanden o f in Nieuw
Guinee. Z y hebben geen borftels, en zyn wit
én géelachtig. - ’
Iéder van déze twee geflachten van'Vogelen
hééft een Koning-, dié men, door zyne
kleinheit enhooge vlucht, waar in hy alle andere
van zyn foort overtreft, onderfcheid.
Zyne vederen zyn luifterryk: hy heeft in zyneii
hen kleinén Haart twee lange Vederen , die hy;.
wel is waar, met zyne onderdanen gemeen
heeft, ,maar de zyne zyn alleen met oogen
aan deffelys uiteinde, verfiert. Niéts heeft
inéer overeenkomft met de hairen van een
paardeftaartwelkers uiteinde met een bofch
gekrulde en gekleurde vederen eindigt.
Deze heerlyke vogelen, die zoo zeer door
de Europeaanfche liefhebberen gezocht worden,
geeft m e n o p de Molukfcne Eilanden,
de naam van Monucodiata, zoo als Aldrovan-
dus zecht, dit wil zoo veel als Gods-vogel
zeggen,. om dat men derzelver oórfprong niet
kent.. De Paradysvogel van het groote foort,
heeft de grootte van een Duif, en zyne vleugelen
zyn rood. Helblgius zecht, dat zy by-
na iiégen maanden zonder vederen, zyn , ten
oorzake van de regens en onweders, en dat
men hen’naauwlyks een maal gedurende deze
tyd z ie t: maar in het begin- van Auguftus
wannéér zy hunne jongen uitgebroed hebben,
krygen zy hunne vederen weder y ;eh zy volgen
hunnen Koning in troepen , gelyk; de
fpreeuwen in Europa. Zy blyven altoos on-
beweeglyk op de boomen op welke zy des
avonds by een vergadert z yn , tot dat den Ko-
hing vertrekt, wanneer hy door den geheelen
troep gevolgt word. Z y voeden zich met
roodê bezien, die op takryke én zeer hobgè
boomen groeijen. Men vormt op de takken
der boomen kleine hutten, die me t verfcheide
gaten gébport zyn, men verbergt zich in dezelve
vóór dé aankömft dezer vogelen; en
men .dood hen met kleinè pylen. van riet op ■
lien te fchie-ten, Wanneer de Koning met
een pyl doorboort is, zoo dood men dikwyls
alle de 'andere mede , die in dit •'|ëval niet
Wegvliegen, wanneer het noch lang genoeg
licht blyft. Zoo ras zy op de aarde nederge- -
vallen zyn, zoo houdén zich ec'nige dér In-
woonders gereed, om hen den buik open te
fnyden , zy Heken een glóeijent yzer in deze
holligheit , na dat zy ’er de ingewanden en
een, gedeelte van het vleefch uitgenomen hebben,
vervolgens, drogen zy hen in de fchoof-
lleen., en verkopen ze vóór een geringe'prys
.aan. de Kbopliedéh onder de naam van Bis-
rang-haru. Dé Portugezen noemen de Pa-
radysvogéls, Zonne-vogds. '
. De Indianen, van hef Eiland Papoes fnyden
de zwarte Paradysyogelen de poten en vl'éii- -
glen af, breiden ze u it, en bereiden ze, om
.er vederboffehén van zamentèfteilen, die zy'
op den tbp;van;hii.nné-mutzen dragen.. Déze'
Qg9b h e eff, j feil o ön: zyn èSfmIWnl d.wér ta chU -
tig zyn, een purper glans, die met een zeer
glansryke goudkleur gemengt is. De pennen
van zynen ftaartzyn, bebalven dit, met zeer
luifterryk groen , blaauw , en rood gefcha-
keert.
■ De mengeling dér kleuren ftrekt zich , in
de Paradysvogelen, tot in het oneindige uit:
het is byna niet mogelyk om de verfcheiden-
heit te bepalen, welke iedere foort byzonder
i s , zonder in een optelling te treden , die
meer verdrietig als nuttig zyn zou. Wy zul-'
len ons dus alleen vergenoegen met te zeggen:
dat ’er alle de fchoonfte hoofdkleuren in ver-
eenigt zyn, niet algemeenlyk maar met tus-
fchen gevoegde fchakeringen, wier mengeling
en glansryke luiftér de grootfte fchoon--
heit bezitten: ’er is altyd ten minften eene
hoofdkleur in; zoo dit het rood is , zoo is:
het met groen, blaauw, zwart, citroengeel,
goudgeel, goudkleur, enz. gemengelt. Wanneer
het opperfte gèdeelte van den kop en
hals geel zyn, zoo is dë keel groen, de rug
èn de vleugelen roodachtig kaftanjebruin. De
vederen welke dienen om dit- dier te bedekken
, zyn lang, aanhetuitéinde fpïts, graauw,
wit,geel en rosachtig: zy vereenigen zich en
vormen een bondel vederen , die des te-
fchoonder is , om dat zy van een verfchillen--
dé grootte zyn.
Mén wil dat die gene welkers bek en lange-
borftels van den ftuit eeh roode kleur hebben,-
de mannetjes zyn: dit is 'échter noch niet meer'
als een gilling.
P A R A D Y S Z A A D , z i e C a r d a -
M O N- .
P A R A N A C A R A . Dit ié een foort
van Brazi 1 iaanfche krab?die, volgens Marck-
'grefvixex. goed om te eeten is. Z y is drie vingers
bleette lang, heeft twee armen die met
'hyper,s gew.apent zyn , vier poten die de leng--
te van drié vingers breette'hebben; vier andere
die; zeer nart zyn , en een geftreepte
Haart, die een eri een'halve' vinger lang is ,,
twee lange en verheven oogen, en twee baar--
dqn. Hare fchaal is bruhiachtig, gelyk medé,
de hairèn die haar bedekken; als hare on--
derfte.deelen zyn blaauwachtig, gelyk mede-
de oogen en de baarden: men vind dezelve op1
het ftrand, naby de Rivier Paraiba.
cx'fang. pag, 27;.
;P'AR'ETR'A'. BR'A VA' o r 'B U T Ü A '.
Bit.is..de naam.vaneen 1 wortel'.,, die de.l'or—