77° V O S CH . VO SCH .
nodig heeft.. Hy jaagt‘op de jonge Haafen in
het veld, en verrafcEt'zomtyds de ouden in
hnn leger, deze ontkoomen hém nooit wanneer
zy gekwetft zyn, hy delft de jonge Ko-
nynen in de Konyneboflchen op, ontdekt de
netten der Patryzen en* Kwartels , grypt de
moeder op de eijeren en verdelgt een verbazende
meenigte Wild. Zoo de Wo lf de Bóeren
groote fchade toebrengt , 'zoo is de
Vofch in tegendeel, de Edellieden nadeeli-
ger.M
en zecht, dat zich zomtyds twee Vos-
fchen met elkanderen vereenigen , om op de
Hafen en Konynen. jacht uit te gaan. Wanneer
een Vofch: zyn Wild vervolgt, zoo baft
hy het Dier even als een Brak na; en midde-
lerwyl plaatft zich de andere Vofch in den
doorgang, o f op den rand van het hol, alwaar
hy het Dier afwacht, om het te verraflchen.
Men zecht, dat de Vofch zich van zyne
Vlooyen ontdoet, met zich langzamerhand
in het water te dom^en , zyn achterfte gedeelte
eerft, en wanneer de Vlooyen dus tot
aan.zynen muil voortgekroopen z y n , zoo
dompelt hy zich geheel in het water en ontdoet
zich dus van alle te gelyk.
De Vojfchenjacbt.
De Voflchenjacht vordert minder toeftel
als die der Wolven , zy is gemakkelyker en
vermakelyker. Alle foorten van Honden
hebben een afkeer van de Wolven, maar zy
jagen alle in tegendeel met gemak , en zelfs
met vermaak op de Voflchen ; want fchoon
zy een fterke reuk van zich geeven , zoo verkiezen
zy hen zomtyds • boven de Harten ,
Steenbokken en Haafen. Men kan hen met
Brakken , Windhonden , en Boshonden jagen.
Zoo ras de Vofch bemerkt dat hy vervolgt
word , zoo begeeft hy zich naar zyn
h o l, de Brakken met kromme pooten kon-
nen ’er gemakkelyk in koomen : deze wyze
is zeer goed om een geheele neft Voflchen
te gelyk uit te roejen , namentlyk de moeder
en hare jongen ; geduurende de tyd dat zy
zich tegens de Brakken verweert, zoo tracht
men het hol aan de boven zyde op te graven,
en men dood hen , o f vat ’er hen levendig
met nyptangen uit. De aangenaamfte en ze-
kerfte wyze om op de Voflchen te jagen , rs
dat men eerft de holen toeftopt; men plaatft
eenigeJagers met fchie^eweer binnen fchoots
van dezelve, en men fpoprt hen alsdan met
Brakken op zoo-ras de Honden, hen op het
fpoor hebben , zoo keeren zy aanftonds naar
hun hol te rug, alwaar zy de eerfte laag van
de Jagers ontvangen; zoo zy de kogels ono
fnappen, zoo neemen zy overhaaftde vlucht,
maaken een groote ommekring, en koomen
weder naar hun hol te ru g , alwaar men ten
tweede maal op hen fchiet, en zy den jngang
noch gefloten vindende , zoo neemt 'hy de
party om zich met de vlucht te redden, loepen
in een rechte lyn vo o r t, en keeren niet
weder. Het is alsdan dat men zich van de'
Windhonden bedient, wanneer men hen vervolgen
w i l : zy matten hen altoos geweldig
af, want zy begeeven zich voorbedachtelyk
in de dichtbewaflen plaatzen , in welke de
Honden hen niet dan bezwaarlyk. volgen
konnen ; en wanneer zy de vlakte kiezen,'
zoo loopen zy zeer verre zonder fttl te houden.
Men kan de Voflchen noch op een geinak-
kelyke wyze uitroeijen, met hen ftrikkèn te
fpannen , waar in men tot'aas, een Duif of
ander levendig gevogelte plaatft : zy byten
zich zei ven zomtyds de pooteu a f , wanneer
zy geen ander middel vinden konnen om zich
te redden. Ik deed, zecht de Heer de Buf~
fon, op zekeren dach, ter hoogte van negen
voeten , aan een boom , het overfchot van
een jachtmaaltyd , ophangen ; namentlyk;
Vleefcb, Brood en Beenderen ; in den eersten
nacht hadden de Voflchen zich. zoo fterk
in het fpringen ge-oeffent, dat de grond om
den boom zó o plat getreden was , als een
dorfchvloer.. De Vofch is alzoo verflindzuch-
tig als verfcheurent, hy eet alles met even
veel graagte , als Eijeren , Melk , Kaas,
Vruchten, en vooral Druiven. Wanneer de
jonge Haafen en Patryzen hem ontbreeken,
zoo valt hy op de'Rotten , Veld-Muizen,
Slangen , Padden en Kikvorflchen aan , en
verdelgt ’er een groote meenigte van ; dit is
het-eenigfte nut dat dit fchadelyk Dier yer-
fchaft. Hy is zeer gretig naar Honing-, en
taft dé wilde Byën , Wespen , en Horftls
aan, die hem eerft op de vlucht trachten te
dryven met hem duizent fteeken met haare-
angels toe te brengen ; hy wykt inierdaat,
maar dit is alleen dm haar te verpletten,met
zich over de aarde te rollen, en hy keert zoo
dikwyls te rug , dat hy haar noodzaakt oin
den Wespen-neft te verlaten ;• hy graaft dezelve
aanftonds op’ , en verflind den Honing
en de Wafch. Hy vangt de Egels mede r
rolt hen met zyne pooten , en noodzaakt
hen; om ziek uit te rekken,. Eindelyk , hy
V O SCH . V O S CH . 77i
eetVifch, Kreeften, Kevers, Springhanen,
enz*H
et hair der Voflchen valt in den zomer
uit, en zy krygen alsdan weder nieuw. Men
fchat de vellen der jonge Voflchen, en die
der Voflchen die men in den zomer vangt,
niet hoog. Het vleefch der Voftchen is zoo
flecht niet als dat der Wolven, de Honden
en zelfs de Menfchen eeten. het in den herfft,^
en vooral wanneer hy zich met druiven gevoed
heeft en hier door vet geworden is. Het
vel der Voflchen die men in den winte.r gedood
heeft, is een zeer goed bont. Hy
flaapt zeer vaft, en men kan hem gemakkelyk
naderen zonder hem wakker te maken:
hy wend zich in het ronde om te flapen,
gelyk de Honden; maar wanneer hy alleen
ruft, zoo fteekt hy zyne achterfte pooten
uit, en lecht zich plat op zynen buik op de
aarde neder; het is in dezen ftand dat hy de
vogelen langs dé dyken befpiet. De Meer-
len en Gayen volgen hem van de toppen der
bóomen, en maken van tyd tot tyd een waar-
fchuwent gefchreeuw, en blyven hem zomtyds
op een afftand van twee o f drie hondert
fchredén by.
De Heer de Bujfón heeft Voftchen doen
opvoeden die men jong gevangen had , hy
hééft ’er drie gedurende twee jaren gehouden,
waar van twee mannetjes en de derde een
wyfje w a s : men wende vergeeffche pogingen
aan om hen met- Teeven te doen paren;
lchöon zy-nóóit wyfjes van hun foort gezien
hadden, én door den nóód van te genieten
gedrongen fchenen, zoo weigerde zy .echter
ftandvaft ig öm zich met de Teeven te ver-
iDefigèn ; maar zoo ras men hén het wyfje
van hun foort aanbood, zoo dekten zy het
aanftonds fchoon' zy -geketent waren, én het
wyfje bracht vief jóngen vóórt.
De Heer Daubenton denkt dar den reuk
die uit het lichaam der wilde Voftchen uit-
waaftemt, mögelyk de oorzaak van den af-
keër is die de Höndën vóór deze dieren hebben.
Deze reuk zóu door het Vöedzel en de
ruft, in de tamme Voflchen, naar een lange
reeks-van gedachten veranderen; en de Honden
zouden 'zich alsdan, zecht hy, met de
Voftchen vermengen konnen, en door deze
beting, een baftaart foort voortbrengen, die
gelyk vormig aan de Lacomefche Honden zyn,
'vaar van Arifioteles melding maakt, en die
"door de Höndén efi Voftchen voortgebfacht
■ warén.
Dezelve Voflchen, waar van wy hier vóór
gefpröken hebben , die de Hoenderen aanvallen
wanneer zy in vryheit waren, raakten
hen niet meer aan wanneer zy geketent
waren. Men bond dikwyls een levend Hoen
by hen vaft, men liet h e t’er den nacht overbrengen,
en hen zelfs van te voren vaften;
, ondanks den honger en de gemakkelykheit
om hem te voldoen, zoo vergaten zy echter
niet dat zy geketent waren , en taften het
Hoen niet aan.
Dit foort van dieren- is een dier gene die
het meefte aan den invloed der luchtftreek
onderhevig zyn , men vind ’er byna zoo veel
verfcheidenheden onder als onder de tamme
dieren. Het grootfte gedeelte, van onze
Voflchen zyn ros; men heeft ,’er mede wier
hair zilververwig -graauw is ; maar ik kan
niet beflechten , zecht de Heer de Bujfon,
o f dit verfchil van kleur een wezendyke
verfcheidenheit i s , ‘ o f dat het alleen door
den ouderdom van het dier voortgebracht
word, d at, mogelyk"door ouderdom wit
word. Voor ’ t o verige, zy hebben beide
een witte punt aan den ftaart. In de Noor-
delyke Landen , heeft men ’er van allerlei
kleuren, zwarte, blaauwe, graauwe, wie- '
t e , witte met zwarte koppen, enz. Het
gemeene foort is veel algemeender als een
der andere verfpreid; men vind het overal,
in Europa, en A zia; zelfs vind men het in
Amerika; maar het is zeer.zeldzaam in Afrika
en in de Landen riaby de Evennachtlyn.
De Voftchen zyn uit dé Nöordelyke Landen
oorfpronkelyk , om dat men ’er alle de
verfcheidenheden van vind, en nérgens anders
als in die Landen; behalven dit verduren zy
de geftrengfte koudé met gemak.
Het vel der witte Voftchen word niet
hoog gefchat, óm dat het hair ligtelyk uitvalt;
men heeft déze Voflchen in menigte M
Lapland: de graauwachtigezilververwige zyn
de befte; de blaauwe en de gekruifte, dat is
te zeggen , de vachten die met zwarte kruis-
wyze lynen geftreept zyn, worden om hare
zeldzaamheit gezocht; maar de zwarte zyn
dé koftbaarfte van alle’; het half van dezé is
zóó lang en zoo fyn , dat liet naar die zyde
overhangt die men begeert , indtiervoegen,
dat wanneer men de vacht by den ftaart
houd , het hair naar de zyde der ©oren zal
afhangen : dit is na de Zabelvellen , het
fchoonfte en koftbaarfte bont. Men vind
deze dieren mede op Spitsbergen, in Groenland,
in Lapland, en in Kanada.
De Voflchen*olie, die men bereid met het
E e e e e 2 dier