deel en uit welke zy zamengeftelt zyn, zyn
zy meer o f min naauwkeurig met elkanderen
Verbonden. Onder de Steenen , zyn eenige
Zagt, gelyk de Talkfteen , o f porieachtig ,
gelyk de Puimfteen ; andere zyn hart, en
konnen alleen met het ftaalen den amaril bearbeid
worden , gelyk het Agaat en het Jaspis,
o f zelfs alleen met Diamantpoeder, gelyk
de fchoonfte Edele-Gefteentens.
"AMe de Steenen verfchillen zeer. veel in
gedaante , zamenweefzel, üicgebreidheit,
kleuren en eigenfchappen. Eenige zyn on-
doórfchynent en gemeen ; en de andere zyn
doorfchyhende en dierbaar. In ’t algemeen
verfchillen zy maar alleen van de aarde door
de • hardhe.it en zamenhechting der deelen ,
welke byzonderheden de uitwerkzelen van
den tyd en het geval zyn. De Steenen verdeden
zich, volgens hun wezen, in vyfvoorname
orders , die men gemakkelyk door de
'volgende Proefneemingen bepalen kan.
De eerfte order bevat de Kleiaardachtige
Steenen, Petra Argillofa; deze*worden door
de zuure vochten niet aahgetafl, maar zy
worden door het gemeene vuur hard. Zie
K l e i a a r d e ^
De tweede bevat de Kalk-Steenen , Lapi-
des Calcarei; deze ontbinden zich in de zuure
vochten , en gaan in het vuur tot Kalk
over. Zie K a l k s t e e n .
De derde bevat de Plaafler-Steenen , La-
pides Gypfei; deze ontbinden in de zuuren
niet, maar zy veranderen in het vuur inPlaa-
fter. Zie G y p s . •
De vierde bevat de Steenen die tot Glas
konnen gebracht worden, Lapides .vitresceh-
tes: deze worden door de zuure vochten niet
aangetaft, maar zy geeven vonken uit wanneer
zy met het Haal geflagen worden. Zie
K e i s t e e n , A g a a t , J a s p i s , enz. '
De vyfde bevat de Steenen /die fmeltbaar
zyn door den graad van vuur , die de vorige
wederftaan: zy geeven vuur door het vuur-
flag uit, en zy zyn zeer zwaar. Zie S path
( S me l t b a a r ). W y hebben in onze Mi-
n e r a a l k ü n d e aan dit geflacht van Steenen
, de naam van Lapides Mediaftines ge-
geeven.
S T E E N - E E T E R . Men geeft dezen
naam aan eèn kleine zwartachtige Worm,
die men in de Lyen vind. Dit onderzoekens-
waardig Infeéfc is met een kleine fchelp bedekt,
die aan twee zyden doorboort, erizeer
teder en breukig is , deszelfs kleur is afchver-
wig en groenachtig : deze Worm looft zyn'
drek door een van deze openingen , en zyn
kop en pQoten koomen uit de andere voort:
het lichaam van dit Infeófc is uit ringen te za-
men geftelt , en heeft-zes pooten.
Men befpeurt in de lagen der Lyen, het
fpoor van deze wormen : deze fpoóren zyn
de weegen die zy zich uithollen wanneer de
Steen noch zagt is : het is met den kop dat
zy voortgaan , want met hem uit de opening
te doen voortkoomen die aan het voorfte gedeelte
van de fchelp is , is dit een fteunpunt
’ t geen hem dient om voort te gaan , terwyl
het overige van zyn lichaam op zyne pooten
ruft. Hy heeft vier kaaken dié hem tot tanden
verftrekken. De Schryver van het Woordenboek
der Dieren zecht, dat dit Dier een
klein draadje uit zynen mond doet voortkoomen
: waar van,het zyne fchelp vormt: het
heeft tien kleine en zwartachtige pogen, vyf
aan iedere zyde , die nevens elkanderen by
wyze van een halve maan gefchikt zyn. Men
weet m e t, zecht dezelve Schryver , welke
nieuwe gedaante dit Infedt.in’t vervolg aanneemt;
maar het is volkoomen zeker dat het
van gedaante verandert , 'en dat het in zyne
fchelp is dat deze verandering gefchied. Een
Onderzoeker die de Nymph van dezen Worm
gevonden had, zach ’er meer als veertig Wormen
uit voortkoomen, die alle leefden: hun
kop was zwart, hunne pooten waren zeer
zichtbaar, en hun lichaam was geel met rood
gemengt.
S T E E N E - E I J E R E N , zie Ooxi-
THEN,
S T E E N E N der D I E R E N . Men
geeft dezen naam aan den Bezoard of Gra-
veelfteen , als mede .aan alle de Steenen die
men in de Nieren , Blaas, enz. der Dieren
vind: zie B ezo ar d.
Men geeft de naam van Steenen der Beeflen,
Bulithfs, aan de Steenen die men in de maas;
van de Koeyen en OfTen vind ; en men heeft.
redenen om te denken , dat deze Dieren hen
doorgezwolgen hebben : men moet deze
Steenen met die gene niet verwarren , die
men dikwyls in de Nieren en Galblaas der
Dieren vind, noch ook niet met de Hairba’-
len , waar wan wy op dit woord gefprooken
hebben*
STEES
T E E N E N 'd er H A L F S L A C H T
IG E D I E R E N . In deze order der Die-
reD verfchaft de Cobra , de Schildpad , dé
Bever, enz. een foort van Bezoards of Gra-
veelft.eenen. Z/> G r a v e e l s t e e n .
S T .E E N E -G E L D , zie P e n n in g steen
en .
S T E E N E N of P L A V Y T Z E L der
R E U Z E N D Y K E N . Dit is een Klei--
aardachtigé Steen , die tot het .getal der
wonderbare Natuurlyke Voortbrengzelen van
Ierland behoort, en waar van Pocock en A-
cofta een zeer wydloopige Befchryving ge-
geeven hebben: zie B es a l t .
S T E E N E - P Y L E N of S C H IC H T
E N , Sagitta-f'onnes. De Steenkundigen
geeven dezen naam aan de Donderfieenen, of
aan de kegel vormige Pyriten ,. en zomtyds
aan zeer'harde Steenen die óp deze wys geverruit
zyn , en waar van de Ouden zich by
wyze van Pylen bedienden: zy bezaten mede
de konft om deze Steenen een andere vorm
te geeven, .
S T E E N G E -W A S S E N , Lifopbytes.:
dit Latynfche woord als mede dat gene , dat
doondeszelfs letterverzetting gevormt word,
naméntlyk Phytolite, moet alleen de verftee-
ningen , zoo wel die gene die tot het Ryk
der Dieren-, als tot dat der Planten behoo-
ren, uitdrukken ; maar. het word alleen gebruikt
om zekere voortbrengzelen te betekenen
, die meer o f min buigzaam zyn , een
boomswyze gedaante hebben, en tot den aart
van een zagt gemaakt Hoorn behooren : zié
S T e e n g e w a s s e n , op het artikel K Or
ra a lg e w a s s e n .
Men geeft de naam van Keratopbytes -'foffi-
les, aan de Steengewajfen r die naar lleefters
gelyken , en. d,ie men in verfchillende ftaten
in de aarde gedolven vind : wy hebben hier
van med^op het woord Kor aal gewajfen gefprooken.
S T E E N G R O N D , zie B a n c h e .
S T E E N K O L E N , A a r d k o l e n ,
Carbo Petreus. Dit is een brandbare zelf-
fandigheit, die uit. een mengzel van Aarde,
Jteen;, Joodenlym en Zwavel te zamengeftelt
Is,
De Steenkoolen zyn donker zw art, en
S T E EN GEWASSEN, STE-ENK: S c huimen
aard verfchilt volgens de plaatzen op
welke zy gevonden worden. Wanneer deze
ftoffe eenmaal ontftoken is , zoo houd zy
veel langer vuur , en geeft een veel fterker
hitte' van zich als eenige andere brandbare
zelfftandigheit; de werking van het vuur doet
haar o f in alfchen , o f in een porieachtige
en fponsachtige zelfftandigheit veranderen,
welke naar de Metaalflakken o f den Puimfteen
gelykt.
. Men onderfcheid twee foorten van Steenkolen^
het eerfte foort is v e t , hard, zamen-
gepakt, en blinkent zwart: deze ontbranden
bezwaarlyk , maar zy geeven een heldere en
glansryke vlam van zich , die van een dikke
rook vergezelt is ; dit is het,befte foort.
De Steenkolen van het tweede foort zyn
zagt, wryfbaar, ontbinden zich in de lucht,
en ontbranden gemakkelyk, maar hunne vlam
is niet zeer helder. Dit onderfcheid ’t geen
hier uit ontftaat, dat die van het eerfte foort
meer bitumen bevatten , heeft gelegentheit
gegeeven 'om deze kolen in aarde en fteenko-
•len te onderfcheiden. De eerfte , die bitu-
mineuzer zyn , vind men dieper in de aarde;
de tweede vind men byna aan de oppervlakte
, dit is de oorzaak dat zy dikwyls met de
vreemde ftoffen vermengt zyn.
De geyoelens der Natuurkundigen zyn verdeelt
over de vorming en aart van de Steenkolen.
Het waarfchynelyfte gevoelen , om
dat het op waameemingen fteunt, is dat gene
, dat aan de fteenkolen , gelyk mede aan
de verfchillende foorten van Bitumen, G it,
en Barnfteen , een oorfpïong uit het Ryk der
Planten toefchryft. De lagen der Steenkolen
zyn gemenelyk met een fteen bedekt, die
naar de Lyfteen gelykt, op welke men af- :
drukzelen van Bofch-Planten vind , en vooral
van Varen en Vrouwenbair , waar van
men de overeenkomftige Planten in de oude
Wereld niet vind. Men vind zomtyds lootten
van fteenkolen in welkd men de wezent-
lyke/zamenvlcchting van de lagen van het
hout opmerkt. Het Delf bare Hout, dat men
zedert eenige jaren in Dukfchland , in het
.Graaffchap Naftau, gevonden heeft, bewyffc
overtuigelyk , den waren oorfprong van de
Steenkolen. In het oppervlak van de aarde,
vind men een harftachtig hout, ’ tgeen voorzeker
tot ons wcrelddel niet behoort. Hce
dieper men in de aarde delft, hoe meer men
dit hout ontbonden vind , dat is tc zeggen
wryfbaar , gebladert, en van een aardacht-
ge zelfftandigheïd ; eindelyk , wanneer men
noch