die geile , die men de B id d e r noemt.
Sw am m e rd am twyfelt niet ö f de Springhaanen
herkaan wén; hy denkt dit zelfs bemerkt
te hebben; want hy bevond hunne maag drievoudig
én vfy gelykvórftiig aan die der her-
kaaüWèndë Dieren. Men ziet ’er zeer on-
dêïfcheideu dat deel iri, ’t geen men de Pens
nóémt.
B è fc h r y v t iig v a n d en g r o en en S p r in g -
•haan*
Dé G R ö ö t ë GRóÈNË S p r in g h a a n ,
L 'o tü f la v i r id i s , hééft wèzentlyk een uitnemende
groene kleur, uitgezondert een kaftan-
je-bruine ftreép, die ovêr den rüg, de borft,
èn de kruin vdn den kóp lööpt^en tweeblee-
ke ftreëpen onder den buik ên het laatfte paar
poöten. Men ónderfehèid voornamentlyk de
kop, de bóf ft o f het böfftfchild, en den buik.
Dé kóp is langwerpige naar de aarde gekeert,
en gelykt vfy wél haar die van een Paard: de
mond is met een 'Iboftvan fchubachtig, rond,
uitftekènt en beweegbaar fchild bedekt : hy
•is van twee getande kaaken voorzien , waar
van de tanden kaftanje-bruin , fpits , en aan
het einde gekromtzyn. Men vind in den mond
een groote en roode tong, die aan de onderkaak
vaftgehecht is , deze is breed en rondachtig.
Deze Springhaan heeft naby de kaken
een groenachtige knevel; die van de op-
perkaak heeft twee draadjes , die zich door
middel van drie gewrichten krommen ; die
van de onderkaak heeft alleen twee draden,
welke maar twee gewrichten hebben. Het
uiteinde van deze draden is uit een föort van
vezelachtige pluimpjes zamengeftel®, welke
vooraf fmaaken wat het Dier nuttig is. De
fprieten zyn knoopachtig , zeer lang, zeer
dun, bleek, op den kruin van den kop ge-
plaatft , en de oogen zyn bolrond, en een
weinig uitfpringende gelyk een zwarte ftip.
Aan de achter zyde van het hoofd heeft hy
een foort van kap, die aan den oorfprong der
vleugelen eindigt. Het borftfchild is verhei
ven, fmal, en aan de onder- en boven zyde
met twee'getande doornen gewapent. De
rug is met een langwerpig fchild bedekt,, aan
welk de fpieren van de voorfte pooten zeer
fterk vaftgehecht zyn ; en deze fpieren zyn
met luchtvaten omringt, die zoo, wit als
fnèeuw, en zeer aamerkeiyk zyn.
Het eerfte paar pooten is veel korter als de
andere. De dyen zyn een weinig gefpikkelt
en diep ge voort ; en* de üiteindens „ ’t geen
eigenilyk de voeten zyn , eindigen in twee
haakjes. Het tweede paar pooten heeft dezelfde
vorm. Het achterftè is het langfte
en zeer wel gefchikt om te fpringen , zeer
doornachtig, gefpikkelt en gevoort, en zeer
wel van ftërke peezen voorzien. De Springhaan
heeft vier vleugelen die in hun midden
door een groene rib doorloopen worden ; de
voorfte vleugelen koomeu omtrent het tweede
paar pooten voort, en de tweede omtrent
het derde paar. Deze laatfte vleugelen ver-
fchillen zeer veel van de eerfte, want zy zyn
byna te zamen gevouwen en witachtig, zonder
eenig netswys zamen weefsel van vaten
maar zy worden van witte ftfëepén doorfoo-
pen behalven dit zyn zy veel breeder en
dunder. '
De buik van den Springhaan heeft een aan-
merkelyke groote, hy word door acht ringen
gevormt , en eindigt in twee Haartjes, die
zoo ruig als die van een Rot zyn, en tuffchen
welke men drie beweegbare tepeltjes ontdekt
die mede ruig zyn. Uit het uiteinde van den
buik der wyfjes , koomt een dubbele doorn
vo o r t, die een weinig hard en lang is , eri
naar een degen gelykt. In de holligheit van
den buik zyn overal luchtvaten vèrfpreid, die
konftig tuflchen de ringen en ingewanden by
elkandereh gefchikt zyn.
Men vind inwendig in dit Infeét, de maag
achter den flokdarm , vervolgens een tweede
maag, even als in den Krekel, die inwendig
gevoort en getand is , vervolgens de hol*
ligneden van de derde maag, en eindelykden
endeldarm. Behalven dit heeft hy vaten van
een Smaragd kleur , welke door dë luchtvaren
en de borft- verfpreid zyn , en zes beentjes
die aan de fpieren vaftgehecht zyn om de
beenen meer ftevigheit te geevën*
P a r i n g , e i j e r e n , en g ed a a n te -v e rw ijfe lin g der
S p r in g h a n en .
Weinig tyd na dat de Springhanen vleugelen
gekregen hebben , zoo paren zy in diervoegen
dat het mannetje het wyfje by; dert
nek grypt, en haar .dus met het eerfte paar
pooten in bedwang houd, hy doet alsdan den
angel die aan het uiteinde van zynen buik ge-
plaatft is , inde fchede van het w y f je in gaan:
déze Infecten blyven een langen tyd gepaart, >
én zoo fterk met elkanderen vereenigt, dat
men moeite heeft om hen van een te fchei-
den. Omtrent het einde van den Herfft »
zoekt het w y f je om zich van hare eijeren iit
de velden te ontdoen : zy lecht hén in' de
fpleten ider vette en gebarfte aarde. Eeni-
ge Schryveren verzekeren dat zy de aarde
met haaren angel doorboorc, om ’er hen zoo
diep in te plaatzen als mogelyk is : waar na
zy fterft en verdroogt. Men zecht dat zy
door kleine wormen aangetaft word die om
haren hals voortkoomen- en haar verworgen.
De mannetjes overleeven de wyfjes niet
lang.
Deze eitjes blyven tot in de Lente in de
aarde verborgen , wanneer de warmte hen
doet uitkoomen. Z y hebben meer lengte als
dikte, hunne grootte evenaard omtrent die
van een Anyszaad , en haare zelfftandigheid
is hoornachtig : zy zyn witachtig , en in. een
vlies bevat dat uit kleine'vezeltjes te zamen
gevlochten is , die- wit en zilverachtig zyn,
dit zyn de aderen en flagaderen van hec eijer-
huis, gelyk het in den buik der wyfjes is,
het is uit een fterk, fyn en doorfchynent vel
tezamen geftelt, ’t geen kraakt, wanneer het
tuffchen de vingeren gedrukt word. Het
vocht dat ’er in bevat is'heeft een witachdge
kleur , en is doorfchynende. Wanneer zy
genoegzaam verwarmt zyn , koomen ’er omtrent
het einde van de maand A pril, wormen
uit voort, die niet grooter als een Vloozyn,
zy zyn eerft witachtig, en worden ten einde
van drie dagen zwartachtig, en eindelyk ros-
achtrg. Deze wormen neemen de gedaante
van kléine Springhaanen aan, die alsdan reeds
beginnen te fpringen’, fchoonzy noch in hunnen
ftaat van Nymph zyn.
De vleugelen der Springhaarren ; zecht'
Swammerdam, leggen langs hun lichaam uit-
gefpreid, in plaats dat zy in deze Dieren, in
den ftaat van Nymph , in vier knoopen be-
floten zyn , waar in-zy te zamen gevouwen
en gekronkelt zyn , dit heeft verfcheide Natuurkundigen
doen zeggen , dat de wormen
uit welke de Springhaanen voortkoomen
Springhaanen zonder vleugelen zyn ; en hier
om heeft men hen de naam van Attelahus ge-
geeven, wanneer hunne vleugelen beginnen
te voorfchyn te koomen ; en die van Afeltus
wanneer hun lichaam, en vooral dat der wyfjes
5. grooter begint te worden : het is dus,
wanneer men niet naauwkeurig alle de ge-
daantens kent die een zelfde Infeét achtervolgeus
.aanneemt, dat men zeer ligtelyk deze
ftaten met elkanderen verward , en twee of
®eer In fe éten van een zelfde Dier maakt.
De Nymph van den Springhaan is -ten ein-
öe van vier en twintig, o f v y f en twintig dagen,
vroeger o f later, bedacht om haaren rok af
te leggen; om zich hier toe te bereiden, onthoud
zy zich van voedzel, hier na zoekt zy
een gemakkelyke plaats , dat is te zeggen,
een dooriiftruik o f diftel , op welke zy zich
vafthecht. Eerft beweegt zy haaren kop en
hals fterk , en doet hen opzwellen , tot dat
het vel boven den hals barft. De kop koomt
eerft uit deze opening met eenige moeite
voort ; vervolgens wend de Nymph nieuwe
pogingen aan , blaaft zich meer en meer op,
koomt volmaakt met zes pooten te voorfchyn,
en laat haar afgelecht vel aan de doornen o f
diftelen vaftgeheeht. Het is onbegrypelyk ,
voegt ’er Sw am me rdam by , hoe deze Nym-
phen zich van een zoo fyn v e l , zulke lange
en dunne hoornen , en harde tanden en zeer
fcherpe nagelen ontdoen koiinen.
Wanneer de Springhaanen zich in dezen
ftaat bevinden, zoo is de zelfftandigheit van
hun lichaam zoo zagt en teder, dat men hunne
pooten vouwen kan , even' als o f zy van
waich te zamen geftelt waren en hen alle
gedaantens gèeven. Wanneer den Springhaan
dus van zyn oud vel ontbloot is , zoo vertoont
hy die donkere kleur niet meer die hy te voren
had, maar hy heeft een witachdgè o f heldere
groene kleur verkreegen ; en vermits-zyn
lichaam noch te teder is om de indrukzelen
van de lucht te wederftaan , en dat hy zich
door het afleggen van zyn hult zeer vermoeid
heeft, zoö Iaat hy zich ter aarde1 vallen , alwaar
hy geduurende een uur , even als dood
blyfe leggen. Men kan zonder verwondering
niet zien , hoe dat zyne vleugelen , na dat
hy zyne huit afg’elecht heeft, zich ontwinden
en zich In diervoegen verlengen , dat zy de
twee achterfte pooten in lengte overtreffen;
het infeél vertoont zich alsdan in zynen vol-
koomen ftaat; en is zoo kort niet, en minder
misvormig.
D e Z a n g en w y z e v a n v o or t g a a n -d e r
S p r in g h a a n en .
Het grootfte gedeelte der Springhaan en ,
fpringen meenigvuldiger als dat zy vliegen ,
en hunnen fprong gefchied met zoo veel
kracht, dat hy , zoo men zecht, twee honden
maaien de lengte van hun lichaam in uit-
geftrektheit overtreft. De groene Springhaan
heeft een foort van gezang dat niet onaangenaam
is; en in de koude Landen alwaar men
de rechte Krekels niet kent, noemt men hem
vry algemeen Krekel, fchoon ’ er een groot
onder