xiigte van deze Infeéten in zommige wateren
, die hen zomtyds zoo rood als_ bloed
heeft doen fchynën , en dé fchïik in den
geeft van het gel mee ne Volk veroorzaakt
heeft.
Deze Water-Vlooyen dienen aan verlchil-
lende Infeden tót aas, en zelfs aan dePo-
ly p e n , die hen in hunne armen verwarren,
en hen vervolgens doorzwelgen. Men heeft
échter eenige Water - V looyen die in een
tweefchelpige Schelp befloten zyn, en by-
gëvotg de Pólypen tot geen prooi verftrek-
ken konnen. Men vind deze Infeéten vry
menigvuldig in flykachtige en ftilftaande wateren.
De B in o c le o f V i f c b lu i s , heeft vry veel
overeenkomft met het voorgaande Infect: zy
verfchilt ’ er van, öm dat zy twee zeer merkbare
oogen heeft. Z y heeft fprieten die met
geen zylingfche h air en bezet zyn. Haar
ftaart \s in eenige foorten gevorkt, en pluims-
wys in andere, en haar lichaam is metfchub-
ben bedekt. De Infeéten van dit foört heb-
"ben in ’ t algemeen een gedaante die hen in
’ t klein naar de Zee-Krabben doet gely-
ken.
Deze Infeéten leven in het water : maar
het zyn vleefcheetënde Dieren: zy hechten
zich aan de V iftchen, die zy zeer .fterk zuigen.
Mén ziét eenige foorten die byna
een duim lang zyn , en andere minder.
De Vifchluïzen onthouden zich voorna-
mentlyk in de kieuwen, o f buiten dezelve
boven de fleutelbeenderen , alwaar zy een
beweging hebben: men vind hen aan de Baar-
fen en fnoeken. De Heer B e r n a r d d e J m -
f i e u , heeft óns bericht, dat men ’er een menigte
in de Rivier der Gobelins vind, en
dat zy zich aan alle foorten van V iftchen
vafthechten. Het gedacht van dit Infeét is
moejèlyk om te vinden. Het heeft, in ze-
kervoegeh, eenige overeenkomft met de Monocle
ó f water Pappegaai van den Heer L in -
néus die een gevorkte ftaart heeft; maar
het verfchilt ’er zeer veel van ; de Heer
L c e fflin g denkt, dat men ’’er een nieuw gedacht
van Infeéten van maken kan.
De Heer L o é fflin g heeft een befchryving
van de V ifchluizen in de A b t e n v a n U p fa t
vo or b e t ja d r 1750, gegeven. Dit water In-
féét heeft een vliesachtïg, doorfchynent,
langwerpig, plat lichaamf’t geen eenigzins
bol aan dë boven, en eenigzins hol aan de
onder zyde is : de -kop, die zeer klein en
ëoorfchynénde is , is aan beide zyde met
het achterfte gedeelte aan de vleugelen vaft-
gehecht, zyne fprieten zyn -zoo dun dat men
hen naauwlyks zien kan , de andere deelen
van het hooft zyn niet minder fyn , en rnoei-
jelyk om te ontdekken. Zyn ftaart is plat,
horifontaal en vliesachtig: tüflchen de oogen
en het begin van het lichaam zyn -twee zuigers
geplaatft, deze zyn loodlynig, zeer kort, hol,
vaft op hunne voetfteun, en'aan het lichaam
vaftgehecht. Naby deze zyn twee pooten geplaatft
die zoo fpits als een els, en moeije-
lyk om te ontdekken zyn: naby deze twee
pooten, heeft men naar den ftaart, aan de
zyden van het lichaam, vier andere pooten
aan iedere zyde die horifontaal geplaatft zyn,
zy zyn dik aan hun begin ; maar hun uiteinde
is zeer dun , fpits en gevorkt: dus
heeft dit Infeét tien pooten , waar van het
eerfte paar aan het begin van het lichaam
geplaatft is, en het laatfte aan- het uiteinde,
naby den ftaart. Zy bedienen z ich , om te
gaan, van hunne twee zuigers, en geenzim
van hunne pooten, waar van zy geen gebruik
maken als om zich aan de Viiïchen vaft te
hechten. Deze zuigers zyn op die wyze ge-
vormt , dat wanneer zy een vaft lichaam
aanraken , deze Infeéten ’ er zich aan vafthechten,
en om voort te gaan, bewegen zy
hen dé eene na de andere ; op deze wyze
is hunnen voortgang zeer langzaam; maarzy j
zwemmen zeer fnel en op een lofle wyze;
alsdan maken zy van de acht agterfte poo- |
ten gebruik, en de twee andere zyn , zoo
wel. als de zuigers, in ruft. Z y zwemmen
op het water en in het water, en hun ftaart
is opwaarts gekromt. Wanneer zy onder
het zwemmen den bodem van het vat, of
eenig ander vaft lichaam ontmoeten , zoo
blyven zy ’ er aan vaftgehecht; en zoolang
als zy in dezen ftaat zyn, ziet men hunne
acht pooten in beweging. Zomtyds zwem-.
men zy op den rug.
V I S C H-K I K V O R S C H , z i e Kikv
o r s c h -V rs c h .
V I S C H L YM . Z i e op b e t w o o rd Steur,
h e t a r t ik è l G ro o-t e S t e u r o f H uizen*
BLASCH VISCH.
V I S S C H E R . Men geeft op de Antih
lifche Eilanden dezen naam aan een fterke
Roofvogel, die in alles vry wel paar den
Arend gelykt, maar hy is een weinig fter'
ker. Hy aaft noch op de Vogelen die
lucht bevolken, noch op de Dieren die de
aarde bewonen; hy is alleen den vyand der
Viffchen , die hy op een tak o f punt van
een Rots gezeten, befpiet: wanneer hy hen
naby het oppervlak van het water ontdekt,
fchiet hy ’er met uiterfte fnelheit naar toe^
grypc hen met zyne klaauwen, en gaat hen
op zyne eerfte zitplaats verüinden. Het is
vreemd dat dezen Roofvogel, die de andere
Vogels nooit verontruft, genoodzaakt is
zyn verblyfplaats te verlaten , om dat deze
hem geftadig beoorlogen, zelfs zoo, dat zy^
hem komen pikken, en hem noodzaken om’
te vluchten. De kinderen der Wilden fchep-
pen behagen om dezen Vogel op te voeden,
wanneer hy jong is , en hem tot de Vifch-
vangft af te richten ; hy koomt altoos by
zyneia Meefter te rug, wanneer hy niets
gevangen heeft; maar wanneer hy een Vifch
verrafcht., zoo vliegt hy zomtyds met zynen
prooi naar een onnaakbare plaats.
V I S C H S T E E N , C a lcu lu s p is c ium ♦
Men geeft dezen- naam aan zekere kleine
byzondere beentjes die men in den kop van
eenige Viffchen vind. De Schelvifch , de
Schildpad, de Kreeft, de Zeelt, de Harder,
de Baars', de Goudbraaffem, enz. geven hier
een voorbeeld van : z i e mede de M em o r ie
die door Br om el in b e t j a a r 1725, in de A k ten
van U p fa l geplaatft is , en de H ifto r ie
der Viffchen v a n f . T h e o d . K le in .
V I S N A G A , Vtsnaga gingidium appel-
latum. Dit is een Plant‘die natuurlyk in
de warme Landen groeit, als in Turkyen ,
ïtalien, Languedoe en Spanje: men kweekt
haar in onze geweften in de tuinen aan.
Haar wortel is vezelachtig , en koomt alle
jaren op nieuw weder voort; hy fchiet een
fteel uit die omtrent twee voeten hoog, ge-
voort, récht, knobhelachtig , en gelykvor-
mig 'aan die van de Dille is: hare bladeren
zyn in groote ftroken ingefneden , glad en
gelykvormig aan die,van de wilde Pinfter*
nakelen: hare bloemen komen in den Zomer
aan de toppen van de fteel en voort ,
zy zyn zonnefchermswys gefchikt, witachtig,
lang, ftevig , en aan het onderfte gedeelte
met blaadjes bezet, deze krimpen te
zamen en vormen een holte. Op deze bloemen
volgen eironde vruchten, die in twee
deelen gefcheiden z yn , deze bevatten twee
zaden.die aan de eene zyde bol, en aan de
andere plat zyn, zy zyn wollig , gelykvormig
aan die van de Eppe , en hebben een
fcherpe fmaak : zy worden in den Herfft
ryp. , 1
Wanneer de fteeltjes van hare zonnefcher-
men drogen, zoo worden zy ftevig; en men
heeft vele lieden, vooral in Spanje, die ’er
zich tot tandeftokers van bedienen: men ver-
kieft die gene die glad zyn t een geelachtige
kleur, een vry aangename fmaak , en een
zachte reuk hebben: men fchryft aan deze
Plant dezelve geneeskrachtige eigenfehappen
als aan de V e n k e l toe. Zie d i t w o o rd .
V I S O N . Dit is een foort van Kan ad i-
aanfehe. W ezel, die, van den punt van den
neus tot aan het begin- van den ftaart , omtrent
vyftien duimen lengte heeft: zyne óo-
ren zyn zeer hart, breed en rond: zyn geheels
lichaam, is methairen bedekt, die een
donkere kaftanje kleur hebben.
V I S C H V L O O Y E N , z i e V i s c h-
LUIZE N,
V I T R I O O L , K o p e r r o o d , V it r io *
Hum. Dit is een mineraal zout, waar van de
kriftallifatie de gedaante van een fchuinze
ruit heeft: deszelfs fmaak is zamentrekkende:
het fmelt zeer gemakkelyk in het vuur , en
het word eerft zoo vloeibaar als water; maar
wanneer deszelfs vochtigheit uitgewaaffemt
i s , zoo verdroogt het tot een porieachtige
zelfftandigheit.
Men heeft zoo veel foorten van Vitriool,
als ’er metaalachtige zelfftandigheden zyn ,
die door ’ t zuur ontbonden worden , ’ t geen
van de Pyriten voortköomt, en de naam van
Vitrioliefch Zuur draagt. Wanneer de zwa*
velachtige Pyriten door de werking der lucht
en der vochtigheit in ftof veranderen , zoo
word hunne zwavel vernietigt, en de vitriool
wording gefchiet: zoo dit zout, ’t geen
zuur is , in zynen ftaat van ontbinding een
foort van kleiaardachtige aarde ontmoet,zoo
word *er Aluin door voortgebracht: zoo het
in tegendeel Zinck ontmoet , zoo zal het,
door eene natuurlyke uitwaafïeming , wit
Koperrood voortbrengen : zoo het Vitrioliefch
vocht Koper ontmoet,zoo ontftaat ’er
Vitriool van Cyprus ofblaauw Vitriool uit;
eindelyk,zoo ditzelfde vocht het Yzerdoordrongen
heeft , zoo ontftaat ’er een groen
yzerachtig V itriool ui t , *t geen mede g r o en
Kop e r ro o d genoemt word.
Men weet dat deze zelfftandigheden ver-
Y y 'y y 2 fchil