doorfteeken hem wanneer hy gereed is om
hunne Medemakkers te verfcheuren.
De Keizerlyke Jagers zyn zoo behendig,
en zoo fnel, dat ’er weinig ongelukken door
gebeuren. Zoo men deze wreede Dieren
milt, zoo verworgen, verfcheuren, eri flee-
pen zy de Jagers in een oogenblik weg.
Men vind in de Memorïèn van de Akade-
mie der W e e t e n f c h a p p e n van Parys , van een
Tyger van Brazil gewacht gemaakt, die door
de Portugezen , Koninglyke Tyger, genoemt
word. Men vind mede in het lilde D e e l,
3de Stuk , van dit Werk , de Bëfchryving
van een ander foort van Braziljaanfche T y ger,
die J a g u a r a genoemt word : deze T y -
gers konnen wel niets anders als Oncaas zyn.
Echter zecht de Heer de la Condamine mede,
dat de Tygers die hy in Amerika gezien heeft,
en die gemeen in alle de heete en bofchryke
Landen zyn, hem noch in fchoonheit, noch
in grootte van de Afrikaanfche Tygers fche-
nen te verfchillen.
De Indianen zyn zeer behendig om de T y -
gers, ’ t zy met de Sponton o f derhalve Piek,
te beftryden , ’ t geen de gewoone wapenen
zyn , die zy in hunne reizen, met zich voeren
.D
e Heer de la Condamine zecht noch , dat
men een foort van Tyger aan de Amazonen
Rivier h e e ft, die de gevaarlykfte Vyanden
van de Krokodillen zyn , en moogelyk de
eenigfte die hen beftryden durven. De Indianen
hebben hem verhaalt, dat de Krokodil
de kop uit het water fteekt om de Tyger
te grypen, wanneer hy'aan den oever der
Rivier koomt om te drinken, maar de Tyger
flaat alsdan zyne klaauwen in de oogen der
Krokodil; maar deze dompelt zich onder het
water, en voert de Tyger met zich, die veel
eerder verdrinken w i l , als de Krokodil los
laten.
T Y G E R - S C H E L P . De Heer
genville geeft dezen naam aan een Eenfchel-
pige Schelp, van het geflacht der Tooten \ zie
dit woord.
T Y G E R -V I S C H . Dit is een Ooft.
Indiaanfche Vifch , die men dus om de ge-
lykvormige ftreepen noemt, die zyn lichaam
bedekken.
Men onderfcheid ’er zelfs twee foorten van,
welkers verfchil in het onderfcheid der kleur
en der vinnen van den buik beftaat. De eer-
fte is afchverwig graauw, en heeft lynen die
op het zwart trekken : de tweede is blaauw,
en heeft mede zwarte ftreepen. Beide hebben
zy een groene ftaart, gelyk méde vinnen
van dezelve kleur, die met geele vlakken
gefpikkelt -zyn, ’ t geen een' bevallige uitwerking
doet. Dit is een foortvan Kabbeljaauw:
zyn vleefch heeft ’er zelfs eenigen overeen*
komft in fmaak mede. Ruijch, Colleft. Pifc,
Amb. p .23. «. 8. fér* 9.
T Y G E R - V L O O , Tigrus-Palex. Men
geeft deze naam aan een Infedt, dat zoo groot
als een Weegluis, en rond en graauw is, ’t
geen de bladeren van de Peereboomen , en.
andere boomen, af knaagt.
T Y M , z ie T h ym .
q§3cS@3ME@JHt3P
U I L . U I T W A A S S E M IN G .
UI L , K a t -U i l . Dit is een Nacht,
Vogel , waar van men verfdieide foorten
of.verfcheidenheden heeft, die men doorgaans
mee elkanderen verward. Hét woord
, Strix moet, gelyk de Heer Linnceus zecht,
de Geflacht-naam van alle de Nacht-Voger
len zyn ; en die van' JSocïua, met een by-
naam, onderfcheid de vèrfchillende foorten
•, gelyk bet woord Ac dpi ter , de naam
van. alle de Roofvogelen, in ’t algemeen is.
Het wóórd Ajio , is op den O o r -U il, o f
Schuif-Uit , die Ooren als een Ézel heeft,
toepaffelyk; die van Bubo , op alle de Katuilen
, met ;een bynaam om de grootte èn
de verfcheidenheden te onderfcheiden ; die
| van Noftua aürita , op de Ge-oorde Steenuil
; die van Aluco , op de Steen -U il; die
i van Ulula , op de Qróote N a ch t-U il; en
die, van NoStua Templörum alba, op de Kerk-
Wilf oï Lyk-Uil.
\ Men geeft de naam van Uil aan verfchil-
lende Nacht-vogels , die tot den rang der
Roof-vogelen behoorén. Het is eene by-
zoqderhe.it in deze, Dieren , dat zy de oogen
Itoefluiten met het boovenfte oog-lid, op het
onderfte te laten vallen , gelyk alle de Roof-
jvpgèfen doen. Wy herhalen hier, dat de
Wacht-Uil en Steen - U if geen hoornen , :.of
yederboffehen aan de ooren hebben ; maar
zy hebben. even als eeu kroon van vederen,
die het voorfte van den kop , en het onderfte
van de keel, by vvyze van een halsband,
omringen. De oogen van den Nacht-Uil,
zyn zwart; zyn buik’ is w i t ; zyne pooten
zyngeyedert; zyn rug is loodkleurig en gebakt;
en zyne vleugelen zyn zo o lan g, dat
p ;i| iongte over den ftaart uitfteeken. De-
2e ^pgel is zeer mager, hy vliegt zonder ge-
l'ucnt te niaaken, en fchreeuwt op een ake-
Jige wyze : hy voed zich met Muizen. Zie
Kat-U il .
Men vind de Gekroonde - Uil, en de Witte-
‘l-> in de Hudfons-Baai: deze laatfte. vliegt
|Z°mtyds geduurende den dach , die hy met
,e n^c,ht verward, om dat hy door de glans
| er Sneeuw, die men geftadig in dit Land
I eeJ’c 5 gewoon is , , om zoo duidelyk des
lichts, als des daags te zien. De Heer An-
'jjrJon zech t , dat men in Ierland Gehoornde
\ ten ? en Rots-Uilen heeft .5 wanneer men
een Duif voor hen laat vliegen, zoo werpt’er
zich een van.hen, booven op haar, en na dat
hy haar éenige vederen uitgeplukt heeft, zoo
eechy eerft het hart van dit Dier, door den
rug, uit; vervolgens de ingewanden , enein- delyk het vleefch.
U I T W A A S S E M I N G . Dit is de
Rook o f Damp , die uit een zelfftandigheic
voortkoomt, en zich in, de lucht verfpreid.
Men moet eigentlyk de naam van Damp ,
aan den vochtigen Rook geeven , die zich
uit het water en andere vochtige lichamen
opheft; en die van Uitwaajfeming aan den
droogen rook, die uit de dröoge lichamen
uiedampt, gelyk Aarde, Vuur, Mineralen,
Zwavel en Z o u t: deze deeltjes verheffen
zich uit de harde en aardachtige lichamen ,
’t zy door de hitte der lucht, ’t zy door ee-
nige andere^oorzaken, en zyn, met de Dampen
vereenigt zynde , de oorzaken der ver-
lievelingen der lucht.
Men kan niet zonder de grootfte opletten-
heit vermyden , om zich voor dë Uitwaaffe-
mingen te wachten, die zich zomtyds uit ee-
nige lichaamen en in zekere omftandigheden
opheffen ; want deze Uitwaaffemingen zyn
dikwyls doodelyk : men heeft ’er voorbeelden
van allerlei foort van : het gebeurt zelfs
zomtyds , dat men door deze Dampen verflikt
word , voor dat men ’er de fchadelyke
uitwerkzelen van ontdekt. Men vind in de
Memorien der Weten fchappen van Parys,
voor bet Ja ar 17.01, dat een Metzelaar , die
naarby een Put, in de Stad Rennes, werkte,
een hamer in dezelve, liet vallen , hy zond
een van zyne Werklieden om hem te zoeken.;
deze wierd verflikt, voor dat hy tot
aan het oppervlak van het water, genadert
was; twee andere Mannen, die men ’er vervolgens
mede in liet afdalen , wierden mede
verflikt; men liet eindelyk een vierde afdalen,,
aan welke men zeide, dai hy fchreeu-
wen moeft , zoo ras hy iets gewaar wierd;
hy fchreeuwdc wel ras, wanner hy de oppervlakte
van het water naderden , en men
trok’ er hem aanflonds uit; maar hy ftierf drie
dagen hier na. H y z e id e , dat hy een hitte
gevoelt had die hem het ingewand verteerde.
Men liet ’er vervolgens een een Hond in af