Van hard , die fchielyk opdroogen , en? kor-
len vormen , die men implaats van wierook
in de boere Kerken. gébruikt; dit is het gene
men Gevlakte Wierook o f Boere Wierook
noemt. Men vermoed dat ’er Lieden zyn
welke deze met de Levantfche Wierook vermengen
, en mede van Galipot en Wafch gebruik
maaken-
Een Pynboomdie' wel behandelt word, en
een bekwaame ouderdom heeft, levert, ge-
duurende vyfcien. o f twintig'jaaren hard uit,
en hy kan ’s jaarlyks twaalf o f veertien ponr
den verfchaffen. Men geeft in Provence aan
het hardachtige fap dat door infnydingen aan
den- voet van de Pynboomen uitvloeit, de
naara van Per inna-vierge ;. én het klaarde-en
doorfchynendde dat men door een andere in-
fhyding doet uitvloeijen , die van de eerde
door een traliewerk afgefcheiden is , word
Bijon- génoemt. D e Perinne-vierge , is de
Spiegelhard wanneer zy gekookt i s , men
noemt déze Ko/e In Proven^e. De wezent-
lyke olie j dië'men *er door overhalirig van
bekoomt} word in dat Landfchap Water van
Rofe genoemt; men mengt het onder de gé~
meene verwen om hen vloeibaarder te maa-
k e n h e t geene op den bodem der vaten blyft
leggen, is den Spiegelhard..
Bereiding van. den Teer, Sfèiegelharft,. Zwar.t-
z e f en hei,; zwarts o f Scheef s-Pik.
Men trekt mede de Teer uit de Pynboomen
, geen een zwarte en vry vloeibare
zelfdandigheit is , en die mén als een meng-
zel van het eigentlyke fap van dezen boom
befchouwen moet,, dat döor het waterachtige
fap ontbonden word , en zyne zwarte kleur-
van de rookdeelen ontleent, welke met in de
fornuizen rond te vloeijèn-, zich met het vocht
Vermengen dat uit het hout vloeit..
Deze doffe bekoomt men met het hout der
Pynboomen tot kooien te branden in fornuizen,
die hier toe alleen vervaardigt worden;-
de hitte van het vuur dóet den hard fmelten,.
die zich met het fap van het hout vermengt *.
en op den bodem van het fornuis vloeitJHier.
uit volgt dat de Teer zeer hardachtigis, wan-
neer^men zeer vette dukke Pynboomenbout
in het fornuis plaatd ; en dat 'hy zeer vloeir
oaar o f weinig harftachtig is , wanneer men
’ér mager hout toe gebruikt ; men békoomt
van dit laatde foort van Pynboomenhout
een fap dat weinig hard.beyat.,v en. niet hoog;
gefchat. wotdL
De witte Pynboomen zyn die-geene ,. dié
het meede hard verfchaffen wannneer men
’ér infnydingen in maakt-, en de- roode Pyn-
boomen leeveren de bede Teer uit ;; échter
heeft men redenen Om te denken , dat dit geen
twee verfchillende foorten van.boomen zyn,,
en dat dit onderfcheid- in kleur •, alleen van
den ouderdom , den aart van den grond , en
de meer o f min.-, hoeveelheit van den harft
©ntdaat, die de boomen.bevatten können..
Men trekt noéh mede Teer uit de,-deelen.
die men van de Pynboomen-wegneemt wanneer
men hem infnyd uit het droo dat gedient
heeft om de Spiegelhard te. zuiveren,
uit de bladeren r dukken. hout-, en klompen,
aarde die met hard doordrongen zyn ; men
maakt mede gebruik van de wortelen, der ou-
gekapte Pynboomen eindelyk mén kan uit
alle de deelen van deze boomen ,. die hardachtig
zyn, Teer bekoomen-
Men delt een foort van, zwart hart Pik van
den Spiegel-hard , en het zwarte vloeibaare:
Pik te zamen,. ’t geen de Teer is-:- én van dit
zwarte dooi' kond gemaakte Pik ,. met 'Spiegel
hard ep Qfïen-vet vermengt, bereid men,
het Scheeps-Pik, met welk men gewoonelyk
de fcheepen bedrykt vóór. dat men- hen 'in het
water laat;. maar' wanneer dit Pik langen tyd
op de fcheepen geweed is,dié de zee-bebouwen,
zoo vak het ’ er in groote fchubben af;
dit is het geene men. Zopiffa en ApochymaL
•noemt...
- Wanneer mem Teer maakt, zoo kan men-,
zich twee oogmerken- voordellen ;. het eene
is om de hardachtige zelfdandigheit te be~
koomen;; en het andere, om Teer. te maaken..
Om het eerde te bereiken, plaatd men in het,
fornuis alle de deelen van-den dam en de
takken ; entot het tweede maakt men-al leen
van het hart van het hout dat rood is , en van
de-kwaden, en do hardachdgë aderen gec
bruik ; door dit middel is- de Teer veel vetter.
Men bekoomt alsdan omtrent het vierde
gedeelte van het gewicht van het hout,,
dat men in h e txfbrnuis plaatd, goede Teer;;
en terwyl het hout langzamerhand in kolen
verandert, vloeit de Teer doör de gootjes in
de vergaderbakken die gefchikt zyn om hem;
te ontvangen:
Men doet de Teer in vaten , om hem naar
de Zee-havens te vervoeren, alwaar men deze
doffe meenigvuldig gebruikt om het.tou-
werk dat aan het water is blöotgedelt, alsmede
het hout, re bedryken. De Teer is
zuiverende * ©ploffende-*, en. infhydent.. Men
bedient ’er zich van om de wonden der Paarden
te geneezen , alsmede tegens de fchorft
der Schaapen. Men weet hoe hoog de En-
gelfchen het gebruik v-an het Teerwater , en
de groote krachten verheft hebben , welke zy
willen dat het bezat om verfcheide ingewortelde
kwalen , en vooral de verzweéringen
der long, te geneezen. Men fchryft dezelve
eigenfchappen aan het Scheeps-Pik, toe.
Wanneer de Teer lang dil gedaan'heeft,
zoo dryft *er een zwart, vloeibaar, en olieachtig
vocht o p, dat men P ik , o f Teer-olie,
noemt.
Dezelve Werklieden, die de Teer uitbet
hout der Pynboomen trekken , weeten *er
noch een andere doffe,-door een verfchillende
bewerking, uit te bekoomen, men noemt
deze Vet-Pik, Onder het mengzel van de
hardachtige fpaanderen , mengen zy in hunne
fornuizen Spiegel-hard, o f droog Pik.
Hergeeft weinig verfchil o f deze doffen van
de Lorkenboomen , Pynboomen , o f van de
Epicia voortkoomen; men gebruikt alle deze
doffen veel liever, wanneer zy bladeren,
of andere onreinheden- bevatten , en men
mengt ’ er laagen van groen en hardachtig
hout onder. De hard fmelt,enzy vermengt
zich mét het hardachtige fap van hét hout,
en alles vereenigt zich in het onderde gedeelte
van het forntns, alwaar deze doffe een zekere
-trap van kooking ondergaan moet: het
hangt van de bekwaamh’eit van den Werkman
af, om de rechte tyd te weeten wanneer men
ze moet lakten uitvloeijen ; en men bekoomt
’ er alsdanj, een grooter hoeveelheit Vet-Pik
door. Maar deze doffe is zoo vet niet als
die geene waar van wy hier voor gefprooken
hebben , en in welkers zamendel, Ofienvet
koomt.
Men doet dit foort van Pik in vaten, en
voert het naar de Zee-havens, al waar men ’er
byna alle de Scheepen mede bedrykt, Men
neemt de kooien uit het fornuis na dat ’er het
hardachtige fap uitgevloeit is ; zy worden
zeer hoog gefchat om de ertzen te fmelten;
men verzamelt zelfs het ro e t, ’ t geen het algemeen
bekende Zwartzei is. Men bereid
dit zwartzei mede te Parys ; hier toe plaatd
men het uitfchot van allerlei foorten varihard'
in een ketel: men deekt dezelve in brand, en
men verzamelt het roet dat zich aan de wanden
van het vertrek vadhecht, die met £cha-
• penyelleu moeten bekleed zyn ; dit Zwartzei
word in de Verfkond, Drukkond, enz. gebruikt,
Het geene dat men van grove oliën
en andere vette doffen brand, is veel minder
in waarde.
Het is nuttig dat men met den Heer Duha-
mel doet opmerken, dat men weinig boffchen
planten kan , die voordeeliger als die van
Pynboomen zyn. i* Deze Hoornen groeijen
in zandgronden in wélke niets voortkoomen
kan , en in welke men maar alleen flechte
heide kan aankweeken, 2. De Pynboomen
groeijen zeer fpoedig; in het tweede jaar kan
men ’er reeds latten, voor de wyndokk^n van
maaken ; en wannéér zy vyftien o f achtien
jaaren oud zyn , zoo kan men ze tot brandhout
omkappen : wanneer men de voorzorg
gebruikt om hem van de fchors te berooven,
en ze twee jaaren te laaten droogen, zoo hebben
zy byna geenkwaade reuk meer; dészelfs*
fchors gedampt zynde, verfchafc, zoo men
zecht, een goede rum In den; ouderdom' van
v y f en twintig o f dertig jaaren , beginnen zy
hard te verfcnaffen ; men kan , na dat men
’er dertig jaaren lang, voordeelen van getrokken
heeft, deze boomen omkappen, om hun
hout tot timmerhout te gebruiken | ’t geen
zeer goed is: eindelyk, alle hunne vette deelen.
konnen Teer én Kooien verfohaffen.
De Pynboomen zyn in den ouderdom van
zestig o f tachtig jaaren in hunne-volle kracht,
gelyk de Eikeboomendit, in die van hondert
en vyftig jaaren zyn. Men kan hier uit beflui-
ten dat de hoogdammen der Pynboomen zeer
veel voordeel geven, niet alleen om dat men
hen twee maaien afkappen kan , tegens dat
men zulks de Eikenboomen eenmaal doet,
maar noch , om dat de hoogdam Pynboomen
een aanmerkelyke jaarlykfche inkomden ver-
fchaffen. Men heeft redenen om zich te verwonderen,
zechtde Heer Duhamel, dat de ei-,
genaars van de groote zand-vlaktens, dieniets
anders als flechte heide voortbrengen , niet
bedacht zyn , om ’ er boffchen van Pynboo**
men in te planten, welke byna geen koden
vorderen', een Vader kan niets voordeeliger
voor zyne Kinderen verrichten. .
P Y P - A A R D E , dit is een zagte, a^n-
eenkleevende en ligte aarde , die zagt in het
aanraaken is : men kan haar gemakkelyk op
de^. draaibank bearbeiden, wanneer zy bevochtigt
geweed is :zy wórd in het vuur wit. Men
heeft ’er van verfcheide kleuren; de graauwe
dient om aarde-werk te vervaardigen , en de
witachtige word tot het zaamendellen van
Tabaks-pypen gebruikt. Deze aarde is leem-
aardachtig, en bevat zomtyds een weinigkryt:
Y y 2 wan