de lampen te branden-, en die de Werklieden
in Wol toe bunnen arbeid gebruiken Het
groot vertier van dezen Olie f heeft zédert
eenige jaaren, verfcheide Lieden in Vranke-
ryk aangefpoort om deze Plant aan te' kwee-
ken , vooral in de omliggende ftreeken van
.Rouaan , in het Land van Caux , en in Pi-
cardyen. Men zaait de Stek-Rapen van het
begin van de maand April tot in July, in het
open veld. Men heeft hier toe zware en
welbebouwde landen nodig, en die men egt
naar dat zy bezaait zyn. Men bemerkt dat
het zaad ryp is , wanneer de Peulen wit
zyn.
- S T E E K V L I E G E N , Mordellce. Men
geeft deze naam aan de Vliegen die twee getande
vleugelen hebben: hunnen mond is wyd:
zy fteeken gaarne het zagte vel der kinderen,
en zy veroorzaken ’er gezwellen op.
S T E E L . De Kruidkundigen geeven dezen
naam aan dat gedeelte der Planten , dat
uit den wortel voortkoomt , en de bladeren,
bloemen en vruchten onderfteunt. De fteel
word in de Boomen Stam genoemt, Caudex
truncus ; die der Kruiden noemt men Caulis,
en Scopus wanneer hy zoo recht als een py-
laar is. De Hedendaagfche Schryveren geeven
de naam van Vi'ticulus aan de fteelen die
dim en kruipende zyn , en op de aarde leggen
, gelyk die van het- Penningkruid ï men
geeft de naam van Culmus o f Stroo aan die
van de verfchiilende foorten van Graan , en
andere diergelykè Plantendeze is geknoopt
en zeldzaam bladerloos , altoos knobbelach-
trg, en met airen bezet. ï
De gevleugelde fteelen zyn die gene, die in.
hunne geheele lengte, met eenige dunne blaad-
jè i bezet zyn , en die men de naam van vleugeltjes
geeft.:
De fteelen zyn o f enkelvoudig ofzamenge^
Helt; enkelvoudig wanneer zy onafgebroken
•van onderen tot aan den top voortloopen;
zamengeftelt wanneerzyzig in takken verdeeld
* Men heeft planten, gelyk de Truffels
en Paddeftoelen , die noch fteelen, noch
bladeren, noch bloemen fchynen te hebben,
en die zich achter door hare vleesachtige zelf-
ftandigheit vermenigvuldigen , gelyk zekere
Poorten van Rapen , zie P a d d e s to el en
en T r o f f e l s .
Men vind in de groeven der Tuffteenen,
verfteende- fteelen o f buigen van Graanen
Lid-Gras.* en andere Planten*
- S T E E N B O K , zie B ok (W i l d e ) .
S T E E N B R E E K , Saxifraga. Dit is
een Plant waar van men verfcheide foorten
onderfcheid. Wy zullen' in dit artikel die
gene alleen opnoemen van welke men o-e~
bruik in de Geneeskonlt maakt, te weeT
ten:
1. De W i t t e S t e e n b r e e k ’, Saxifraga
alba. Deze groeit op de onbebouwde
Grasryke plaatzen , op. de Bergen in de Val-
lyen , en in de Boiïchen : haar wtortel fchiet
verfcheide vezelen uit, aan wier toppen kleine
knobbeltjes vaftgehecht zyn die.de grootte
van Korianderzaden hebben hunne kleur
is voor een gedeelte roodachtig, en voor een
gedeelte witachtig , deszelfs fmaak trekt op
net bittere: men noemt het gemeenelyk grein
o f zaad van Steenbreek,
Deze wortel fchiet rondachtigè bladeren
u it , die aan de randen getartt, en eenigzins
gelykvormig aan die van de Aardvyl zyn,
maar zy zyn veel dikker en witter tuiïchen
hen fchieten kleine, fteelen op , die omtrent
een voet hoog, rond , malfch , wolachtig,
purperachtig, en getakt zyn ; zy brengen in
den zomer aan. hunne toppen kleine vyfblr-
dige bloemen voort, die rooswys gefchikt
zyn , en een' witte kleur hebbent op deze
bloemen volgen rondachtigè vruchten , die
in twee afdeelingen , zeer dunne , langwerpige
en-rofïe zaaden bevatten r déze Plant is
in alle haare^deelen veel kleinder in de magere
gronden als in de andere: men merkt op
dat haare bladeren en fteelen , weinig, tyd na
de bloem verdrogen, de knobbelachtige zaaden
blyven om den wortel ; maar vermits zy
mede rn 't vervoeg ver.dwynen , zoo moet
men oplettende, zyn om hen ter rechter tyd
in te zamelen, Het-afkookzel vandeze Steen-
breek in witte wyn o f water, is afzettende,,
en bevordert de maandftonden-
2. De K l e i n e R oode S teenbreek,.
Saxifraga verna annua. humilior. Haar wortel
is enkelvoudig, en zy heeft ge woonclyk
maar eene fteel , die dun , getakt, en vier
duimen hoog is : haare bladeren zyn enkelvoudig.,
langwerpig, vetachtig, wolachtig,
lymerig in het aantaken, groenaehtig , en in
drie,; en zomtydsin v y f afdeelingen'gefcheiden:
de bloemen koomen aan de tappen der
fteelen voort , en hebben een heldere purperkleur^
op dezelve volgen zaadhuisjes,.die
twee hoornen hebben , en rondaehtig zyn :
de geheele Plant is lymerig ; zy groeit overvloedig
op de daken , op de oude muuren,,
en op- de woefte en drooge plaatzen; zy bloeit
inde maand Mey, en haar zaad volgt wel ras
op de bloem, hier op verdroogt zy geheel,
en verdwynt. voor het overige van het jaar:
zy word meer o f min groot, en rood, volgens
den aart van den grond , en den invloed die
zy van de zonneftraalen ontvangt. Bofte
pryft, in zyne Verhandeling over de Nuttig- ,
heit van de Proefondervindelyke Philofophie ,
het afkookzel van deze Plant in Bier aan, als
een byzpnder Geneesmiddel tegens de Geel-
zugt zynde; en Ray pryfthaar tegens de Keelgezwellen'
aan , volgens den zelfden Schry ver,
in welk-een ftaat Zy oök zyn mogen."
3, De G u l d e n S t e e n b r e e k , ofhet
Gul d R L-e v e r k r u i d , Chryfopkntum.'
Deze Plant groeit; in de moeraflen , aan de
boorden der vochtige , fchaduuwryke , en
mosachtige plaatzen : haar wortel is lang ,
vry dik , knoopachtig , kruipende, witachtig,
gemakkelyk te verbreeken , en vezelachtig;
zy fchiet kleine fteelen uit, die omtrent
vier duimen hoog , vierkant, wolachtig ,
malfch, zwak, eenigzins getakt, en met te-
'gens; elkanderen overftaande en rondachtige
bladeren bezet zyn : deze bladeren zyn ge-
tant, eenigzins wolachtig en fappig, hunnen
fmaak is een weinig zamentrekkende en bitter:
aan de toppen der fteelen koomen in de
maand April , kleine röoswyze bloemen
voort, dié in viér deelen gefcheiden zyn, en
een fchoone glansryke.-goudkleur hebben:
op deze bloemen volgen twee hoornige
Peulen , die bruin achtige zaaden bevatten:
deze Plant heeft dezelve krachten en fmaak
als het Leverkruid: zie dit woord.
4. De S t e enb r e e k der E n g e l -
schen o f der' W e i d e n , Saxifraga um-
‘beUifera Anglqrum. De wortel van deze
Plant is langlevende, lang, zoo dik als een
vinger, gerimpelt, uitwendig bruin, inwendig
wit, ruig aan den top, fpeceryachdg, en
eenigzins bitter van fmaak : hy fchiet fteelen
ter hoogte van een en een half voet uit, zy
zyn dik , rond, gevóort, groenaehtig, en in
fpitze afdeelingen gefcheiden; aan de toppen-
der fteelen zyn zonnefchermen van bloemen
geplaatft, die weinig'uitgebreidheit hebben,
de bloemen zyn rooswys gefchikt, en hebben
een witte kleur , die op hét geelachtige
trekt: zy worden van vruchten gevolgt die
uit twee korte , gevoorde en roodachtige zaden
_zamengeftelt zyn ,wier reukfterk en aangenaam
is , en hunnen fmaak is fpeceryach-
tig en wynachtig. Deze Plant word meenig-
vuldig in Engeland , als een krachtig pisdry-
vent middel, gebruikt.
S T E E N der C O B R A , o f S lang
van de K a a p , zie op het'woord S l a n g en -
S T E E N.
S T E E N der IN C A S . Dit is een
foort van witte en Arfenikale Steen, die gelyk
herfmolte Tin o f Yzer glinftert: hy be-
fmet weinig o f niet door de lucht, en zyne
gedaante is niet bepaalt. De Incas o f Ko-
ningen van Peru , fchreeven groote krachcen
aan dezen Steen toe: zy droegen hen in hunne
ringen, en zy deden hen ruitswys flypen ,
en men plaatften hen dus in hunne Grafftee-
den. Men maakten ’er mede Spiegels en Py-
laren van. Men wil , dat men' eenige van
deze Steenen uit de graven der Incas bekoo-
men heeft ,. die byna vier hondert jaren oud
waren , zonder eenigzins verdorven te fchynen.
S T E E N der V U U R B R A K E N -
D E B E R G E N . Zie de woorden L a v a ,
O b s id i a a n s ch e -Steen , P uims teen,
P o z z o l a n a , enz,
S T E E N E - B Y L E N . De Steenkundi-
gen geven dezen naam aan groenachtige ftee~.
nen, die een aanmerkelyke hard heit hebben ,
zy zyn ondoorfebynende , zwart, hy w.yze
van. een byl gevormt, en men vind hen op
eenige voeten diepte in de aarde. Men wil
dat deze bylen de Wilden van Amerika vooi-
maals gedient hebben, om verfchiilende Proffen
te hakken en te klieven , tot dat zy het
yzer hebben loeren kennen. Door welk eene
omwenteling vind men , onder het opdelven
der aarde, deze bylen zoo meenigyuldig
in Europa I Zyn onze-Voorvaderen in dezelve
noodzakelykheit geweeft ? . o f hebben
’er voormaals Wilden in onze Landftreeken
ge woont?
S T E E N E N , Lapt des. De Steenen zyn
uit aardachtige zelfftandigheden te zamenge-
fte lt, die tot dien trap verhard zyn , dat zy
door het water niet weder zagt gemaakt kon-
nen ivordcn. Volgens de verknochtheit der
Dddd % deden