die het dier tot pooten verftrekken , en door
welkers behulp, het in eenwormswyze o f golvende
beweeging voortkruipt. De geheele
kop van dit dier koomt uit zyn fchelp voort,
even als een beurs die men omkeert: men
merkt ’er vier hoornen aan op , twee groote
cn twee kleine , de eerfte zyn de bovenfte,
zy hebben een kegelvormige gedaante , zyn
een weinig doorfchynent, acht lynen lang,
en aan hun uit-einde met een geelachtig vocht
bezet, dat een zwarte ftip bevat.. Men is
thans noch in een groote onzekerheit omtrent
het gebruik van deze hoornen; verftrekkende
de groote tot oogen , o f tot een foort van
verrekykers, en dienen de kleine tot fprieten
o f Hokjes om de grond te bet aften, over welke
het dier voortkruipt, om zynen gang te
beftuuren ï Deze hoornen hebben een. zeer
fyn gevoel., de minfte hinderpaal doet dit In-
feét hen zeer fnel intrekken- Zyn mond is
zeer groot, fterk , met roode tanden gewa-
went,gaapt eenigzins, en is uit twee kaaken
zaamen geftelt.
De Do dor Muralto heeft een ontleedkundige
befchryving van deze dieren in ’t licht
gegeeven, maar zyne omfchryvingen zyn te
lang ,. dan dat wy hen hier volgen zouden;
w y zullen alleen zeggen, dat hy het hart van
dit dier heeft zien Moppen, en deszelfs na-
tuurlyke beweeging,van inkrimping ,-en uitzetting,
verrichten : men vind in den onderbuik,
een vette zelfftandigheit, die flym achtig
, ën kleverig is , eirzich zeer vaft aan de
vingers hecht; zy is geelachtig, en aan de ingewanden
vaftgehechtï men maakt’er de SIak-
Ben-Pommade van, „die nuttig vóór de puiften
in het aangezicht is : het is deze zelfde fyme-
rige zelfftandigheit, die, wanneer zy droogt
op de plaatzen over welke de Slakgekrcopen
heeft, even als bladzilver blinkt. De Huis-
jëslMk geeft uit alle de deelen van haar lichaam
, en byzonder uit de onderfte deelen,
een zoo groote hoeveelheit van dit vocht uit,
dat zy veel eerder fchynt te zwemmen als te
kruipen. De kleverigheit van dit lymerige-
en vetachtig vocht,, belet haar te vallen , o f
door de lucht o f het water aangedaan te worden.
Om dit dierbare vocht tebefparen vermyd
z y zorgvuldig , om zich voor de fterke hitte
dèr Zon bloot te ftelleir, die haar uitdroo-
gen zou; en zy onthoud zich gewoonelykop
de koele plaatzen. Wanneer de Slak op den
roof wil uitgaan , zop breid zy haare twee
leerachtige, aanhangzelen. u i t , die met hun-
Eeevoorfte. vouwen zaniom.te.tfekken, de agterfte
en het geheele huis dat ’er pp ruft, dóet
volgen. * Dit huis is haare Schelp, die zy al-
omme met zich voert. Deeze Schelp word
door de uiuzypelingen van haar lichaam ge-
vormt, "gelyk alle de verblyfplaatzen der ■
Schelpdieren. Zié het geene wy hief omtrent
op het woord S c h e l p d i e r ., gezecht
hebben.
De Land-Schelpflak , vereenigt in haare
fchelp twee voordeelen1, die alzoo zonderling
als moeijèlyk te vereenigen zyn , na-
mentlyk de ligtheit en hardheit. Meti ziet
op eenige Landfchelpen, twee o f drie ftree-
pen o f banden, die een verfchillende breedte
en kleur hebben , zy worden door een groot
getal dwarsloopende ftreepen afgebrooken,
dus zyn die van de Tuin-Schelpfiakken-: men
heeft ’er die alleen geel o f rooskleurig: zyn,
en een zwarte ftreep hebben. ~
By de aannadering van den winterj herbergt
de Schelpflak*zich in de aarde,;ó f in de
een o f andere holligheic ,- zomtyds alleen ,
maar gewoonelyk in maatfehappy.: Z y vormt
zich alsdan door-middel van haar kwyl , een
kleine witachtige fluitfchelp , waar door zy
zich geheel bèfluir. Zie S l u i t s c h e l p .
Dit bedekzel befchut het dier voor de be*
ledigingen der lucht, en de geftrengheit dér
Boude.;^zy blyft dus zes o f ze ven ma'^nden
zonder beweeging , 'en zonder eenig voedzel
te gebruiken, tot dat de Lente de ducht zag-
ter maakt. Alle haare behoeftens- keeren met
den eetluft weder : zy opent haare deur,, en'
gaat het noodige voedzel zoeken, om haare
krachten'te herftellen, die door het vallen y
geduurende den winter , een weinig ujtgeput
zyn; Haar voedzel beftaat in de bladeren der;
Planten ,. enz.- De Tuinniers kennen beeter
als iemand de fchaaden die deze dieren in de
moeshooven en boomgaarden aanrechten,
vooral, geduurende den nacht,, en by regenachtig
weder : zy taften mede de W y aftokken,
de Erweeten ,'de Boonen, de Wieken
en Linfen aan.' Een Schildpad’ in een tuin
is de befte vernielder der Schelpflakken , die
men tot noch toe heeft ■'Bonnen vinden.
De Heer de Reaunwr heeft de Mftorie van:
een Infeéb befchreeven, dat hy het Infecï der
Schelpflakken noemt, óm dat-het dan ééns bet
uitwendige oppervlak van een der deelen van
■ de Schelpflak be woont, en zich dan weder
in de ingewanden van dit dier Verbergt. Men1
kan dit foort van Luis gemakkelyk waarnee--
men wanneer de Slak geheel in haare fchelp'
beflooten is .:: men kathaar, meede gemakkeïyk
in andere omftandigheeden opmerken.
Pit Infeét gaat byna geftadig met een uitnee-
mende fnelheit voort. Wanneer de fchelp
aeflooten is , zoo wacht het tot dat de Slak
haaren aars. opent, die in de dikte van den
halsband geplaatft: is. Plet Infeét neemt deze
gunftige gëlegënheit waar, die het een wy-
de doorgang tot in de ingewanden van de Slak
verfchaft. Het fchynt. dat de ingewanden der
Schelpflakken , de gelieffte verblyfplaatzen
van dit foort van Luizen zyn, en dat de Slak
haar tot op haaren kraag uitdryft , telkens
wanneer z y haaren drek looft. De droogte
begunstigt haare voortteeling; deze tyd moet
men mede in agt rieemen om haaf te befchou-
wen. De Heer de Reaurnur zecht, dat hy
’er ,;by een Üiergelyke omftandigheit meer als
twintig op een Schelpflak getelt heeft, welkers
lichaam alleen éëngefchikte verblyfplaats
voor deze infeéten is ; want men ziet ’er zeldzaam
een op de fchelp /ten minften als men
hen niet noodzaakt om ’er zich op te begee-
ven: hunne kleur is witachtig, met een weinig
roozenrood gemengt.
vVy hebben vergeeten te zeggen , dat de
Schelpflak aan de rechter zyde van den ha’s
een vry. groote opening heeft, die te gelyk
de luchtbuis,' die fcheede der baarmoeder en
den aars is; het is uit deze, dat de mannely-
ke en vrouwelyke deelen voortkoomen , geheel
in Haat om hunne werkingen te verrichten.
Dit gefchiéd niet volkoomen voor dat ?
de Slak een andere ontmoet heeft, en na dat
zy verfcheide voorafgaande beweegïngen"gemaakt
hebben; die veel leevendiger, en, om
dus te fpreeken, veel verliefder zyn , als men
van een zoo koel dier verwachten zou, wanneer
zy zich beide , in eène ftand-geplaatft
hebben , .o f zich van élkaiidërs:geneigtheit
verzekert hebben. Z y verrichten noch een
andere zeer zonderlinge liefkozing. Behai-
ven de mannelyke en vrouwelyke deélên ,
koomt ’er uit dezelve opening van den hals,
een.angel voort, die als hetyzer vaneen lans
met vier vleugelen gevprmt is , hy eindigt in
een punt „die ^eer fcherp en vry hart is; wanneer
de beide Slakken , de fpleet van haaren
hals naar elkanderen keeren, zoo gebeurt het -■
wanneer zy elkanderen met deeze deelen raken,
de angel.van de eene de andere prikkelt;
het werktuigelyk geftel dat-„deze pyltjes o f
kleine fchichten doet werken , is dus gefchikt
datzy op het zelfde oogenblik , van het deel
los „gaan, waar aan zy gehecht zyn , in dier-
VOegen, datzy ter aarde vallen, o f dat zy in
het lichaam der geftooken Slak , blyven zitten.
De geftooken Slak wykt hier op te rug;
maar weinig tyd hier na begeeft hy zich weder
naar de andere , en fteekt haar op haar
beurt. Waar na de paaring nooit mift , om
volbracht te worden.
- De Schelpflakken zyn ^ gewoon , om drie
maaien, van veertien tot veertien daagen, te
paaren: by iedere paaring ziet men een nieuwe
angel ; vervolgens vereenigen z y .z ic h ,
en hunne koppeling duurt tien* o f twaalf uu^
ren; zy fchynen alsdan verdooft, hun zaadvocht
heefr een zelfftandigheit als Walch»
Lemery zecht, dat men de werktuiglyke werking
van'déze paring , gemakkelyk befchouwen
kan, wanneer men deze dieren, geduurende
de paaring, in Azyn laat fterven.
Omtrent achtien daagen na de vermenging,
leggen de Schelpflakken door de opening van
haaren hals, een groote meenigte eijeren , die
zy met veel zorgvuldigheit en behendigheit,
in de aarde verbergen. Deze e ij eren zyn wit,
en met een zagte en vliesachtige fchaal omkleed,
zy worden door een onmerkbare lym
aan elkanderen 'gehecht, en vormen een foort
van troffen , hunne grootte evenaart die der
zaaden van dë Wikken.
Men- onderfcheid verfcheide foorten van
Schelpflakken; teweeten,-de Schelpflak der
Wyngaarden en Tuinen ; die geene die men
de Blinkende , de Livrydrager , de Geflreepte,
de St.Ruberts-boorn, deOnvergelykelyke 9
enz. noemt. Het land van Aunis, Engeland,
Italië, China en Amerika brengen ’er voort,
welkers kleuren verwonderlyk fchoon zyn.
De Heer Linnceus haalt twaalf foorten aan,
die men in Zweeden vind. De Transactiën
maaken van twee foorten van Schelpflakken
gewag, dié de grootte van een groote Haver-
korl hebben ,■ en welkers kronkelingen van
de rechter naar de linker zyde loopen , ’t
geen dit foort van Schelpen , Eenige, doet
noemen. :
De Z o e t w a t e r o f Moéras-Schelp-
Sla k , Cochlea fluviatilis, vind men in de Rivieren,
Meeren, groote Moeraflen, Gragten
en Vyvers. Dezelve Zweedfche Natuurkundige
, haalt ’er zeftien foorten van aan ,
onder welke men Trompetten telt.- Zie dit
'woord.
De Z e e - S c h e l p s l a k , o f Z e e - N a-
v e l , Cochlea nia\'ina umhilicata , vind men.
gewoonelvk in de Middelandfche-Zee. De
P p p 2 v Span