den mpnd'een angel te voorfchyn ziet koc-
men, die lang, rond'; gevoorc en wolachtig'
is , deszelfs punt is zeer fyn en zeer gefchikc
om te fteeken. Ter zydenvan den mond en
den angel, koomen de voorfte pooten voort,
die door drié gewrichten gek-romt konnen
worden ;-zy-zyn met doornen bezet , en met
twee klaauwtjes gewapent die dit infeét tot
handen dienen: uit de borft komen de andere
pooten voort, die mede met doornen bezet
zyn; de achterfte zyn zeer fpierachtig en
veel.langer; zy dienen de Vloo om ’ er mede
te fpringen ; dé klaauwtjes van de pooten
zyn alle opwaarts verheeven: dit Infeéfc heeft
zes fcheden op den rug die het fehubachtig
maaken; het heeft ’er mede doornen o f haj-
ren o p ;'d e buik is gevoort o f een weinig
wolaehtig.
De eijeren der Vloo , zyn wit* Leeuwenhoek
heeft .opgemerkt, dat het Infecc omtrent
het einde van den Zomer, uit zyn e i, voo’rt-
koomt, o'p-de wyze der Wormen , en dat het
zich in een tonnetje beflüit, in welke het tot
de maand Maart- beflöoten blyft. Swammer-
dam gelooft échter',"dat' het in het Ei zelfs,'
de veranderingen van kleiir en gedaante ondergaat;'
'
Een ieder w e e t, dat dit Infeét op het lichaam
der Menfchen aait, en hen zeer kwelt,
en dat ’er de Honden en Katten medé zeer
door gepiaagt worden , vooraf in den Zomer
en Herfft: men vind hen in meenigte in'de
nefteh der Strand-Zwaluvven; de Rotten zyn
’er altoos mede bedekt, en de; plaats op welke
de Vloo geftooken heeft, is altoos rood.
Lemery zecht , dat deze vlakken hier door
öntftaan, om dat het Infeét, wanneer het
vleefch doorftoöken is , ’ er hét bloed uttzuigt,
en dat het dit weder uit zyn achterfte gedeelte
op eenigen afftand van zich werpr. Dit
Infèét'Onthoud zich hooit aan de-doode ly-
ken, noch aan het lichaam dier gêne , die de
vallende ziekte hebben , noch aan de fterven-
de lieden, om dat derzelvcr bloed reeds verdorven
is. Wanneer de Vloo fpringen w il,
zoo ftrekt zy'-haare zes pooten te gelyk uit,
en haare verfchiilende gewrichten die zich te
gelyk ontfpannën, worden zoo veel fpring-
vederen , ;die door hunne veerkrachtige ei-'
genfchap, haar één zóo plotzeünge fprong doen
Slaken', dat men haar uit het gezicht verlieft.
Meii ziet de'afbeelding van dé Vloo in het
Werk -Van dén lieer Baker, Microscoop' ge-
makkelyk gemaakt, en in de Micographie van
den Heer Höock : men merkt in .dit Infect
fprïngvéderen.op, die zöo dun en zoo wonderbaar
veerkrachtig zyn, dat zy het een uit-
geftrektheit voort doen fpringen, welke twee
h'ondeft malen die van zyn lichaam overtreft.
Lemery zecht, dat hy een Vloo van een middelmatige
grootte gezien heeft', die aan een
ftukje zilver kanon:geketent was , ’ t-geen zy
voorttrok-: dit ftukje kaftön had-dé lengte van
een halve nagel , en de:dikte van het beflag
van een nefteliftg , het was hol', maar overtro
f échter dë Vloo tachtig maalert in zwaarte
; het wierd door twee raderen onderfchfaagr,
en was in een 'woord vblkóomèn gelykvor-
mig aan het kanon, waar van men zich in den
kryg bedient: men lad'èri het zomtyds met
buskruid , en fchöót hét a f , zonder dat ’er
de Vloo door verfchrikt fchéën. Haare Mec-
ftres bewaarden haar, zecht hy , in één doosje
met flüwéël beklëed, ’tgeen zy in haarzak
droeg; zy voèdé haar mét gemak, door haaf
een geringe tyd op haar en arm' te zetten
waar uit de Vloo , eénige droppelen bloed
zoog, zonder dat zy haar byna dééd gevoeg
len: de -winter deed haan omkoömén , .léhbon:
zy op een warme plakts bewaart wierd. Dézen
Schryver voegt ’ér byydat mén de Vloo-
jen door de Kwikzalvén Zwavel, enzf doo-
den kan*.
V L O O K R U I D , PJyllium\ Dit is een
Plant, waar van men verfehëide foor ten on-
derfcheid : w y zullen- alléén van de twee
fprééken , die'het meeriigvuldigfte -gebruikt
worden , de andere vérfchrllen ’er ■ weinig
van."
Het L a n g l e v e n d ! V l ookr ü i d,
Pfyllium per enne, heeft een lange ,houtacl>
tige, harde én vezelachtige wortel; hy fchiet
rankachtige', höufachtlgegetakte, én kruipende
fteelen uit, dié m’et èen méenigte bladeren.
bezet zyn; deze zyn wol achti g j en wit-
achtig groeft, z y vöfmèh troffen dié één bevallige
vertoning tulTchén het gras en dé kruiden
maken; .derzelver toppen 'zyn mét korte
airen bezet, aan welke kléine wolachtige bloemen
vaftgehecht zyn , dié èeh- .blèeke'geele
kleur hebben ; ieder dezer-bloemen is een
buis, die aan defttopuitgebreid , én kruis-
wys gefchikc is. Op deze bloem volgt een
vliesaohtig zaadhuisjé, dat in twee afdeelin-
gért gefëheiden is , en kleine ,' langwerpige»
zwartachtige , gladde , én blinkende zaaaen
bevat, dié eenigzins naar Vloöyen gelyken:
men vind dit foort van Pfyllium meenigvujdig
in de nabuurfchap van Montpellier , en
op de onbebouwde en zandachtige plaatzen
aan de Zee : men kweekt het meede in de
Tuinen aan : het bloeid in de maand July,
en men zamelt het zaad in den Herfft in.
Het V lookruid ’t geen alle Jaren op
kieuw voortkoomt , Pfyllium annuum, is
het gemeenfte ; deszelfs wortel koomt alle
jaren op nieuw voort , hy is enkelvoudig ,
wit, en vezelachtig; deszelfs fteelen zyn een
voet hoog, rond, wolachtig, getakt, en met
tegens elkanderen överftaande bladeren bezet,
die gelyk vormig aan die van de Hyffop,
en zoo zenuuwachtig als die der Weegbree
zyn :;‘ Uit den fchoot der bladeren koomen
lange voetfteeltjes voort, die aan hunne toppenmet
korte airen bezet zyn , deze zyn uit
kleine bleeke bloemen te zamen geftelt,.die,‘
gelyk mede het zaad, naar die van het vorige
foort, gelyken.
Dit foort van Vlookruid groeit overvloedig
in de Velden,en aan de randen der Wyn-
gaarden.
Het Vlookruid bevat een mèénigte flym-
achtige deelen; deszelfs zaad - is verrf ifient en
verzagtende , en nuttig'tegens de öntfteekin-
gen der Nieren. De Egypténarën bedienen
’er zich tegens de heete Koortzén van ; men
gebruikt het dagelyks met veel nut in onze
Geweften tegens de verhittingen der Pis , en
om de fcherpheit van fommige buikzuiverende
middelen te matigen: eindelyk, dit is een
vry goed middel om de Bloedfpuuwingen,
de Buikloop , en den Druipen te doen ophouden.
V L O O Y E N v an de B L O E M E N
der S C A B I O S A . y , Muraltó ,' geéfc
dezen naam aan een' foort van groenachtige
Springhaanen, wier vleugélén wOlachtig,én
blaaüw zyn : uit den kop van déze Infeéten
koomt een wollige en zeer fcherpe punt voort,
waar van z y , zoo als dezen Schryver zecht,
zich bédienen om hun voedzëi uit de Bloemen
te zuigen , hunne pooten zyn even als
verzilvert. Zie Ephem. des Cur. de la Nat*
Obfervi 55.
Y O A D Ö U R O U . Dit is een beroem^
de vrucht van een Plant .yan het Eiland Madagaskar
, die de Bewoonders in plaats van
Areka gebruiken , om, met de Betel te verlengen,
dié zy geftadig kaauwen. De Plant
die de naam van Dourou draagt, brengt bladeren
vo o r t, die een roede lang, en twee
roeden breed zyn; deze bladeren dienen om
de huizen te bedekken , en de fteelen om ’er
de muüren van te vlechten. Voa , betekent
Vrucht in de Taal van dit Eiland, en de namen
van het grootfte gedeelte van deszelfs
vruchten beginnen met Voa : de Citroenen
worden Voafaras genoemt.
V O E T A N G E L . Dit is een Zee-ichelp,
die een befmette witte kleur heeft, en met
knobbels, rimpels', en drie ryen takken bezet
is , die tot aan het onderfte gedeelte inge-
fneeden zyn : deze Schelp behoort, volgens
de Heer Adanfon , tot het geflacht der Pur-
perhoorns : men noemt haar mede Vriejfcbe
Ruiter , om haare- gelykvormigheit met de
Voet-angels, waar van men zich in den Kryg
bedient.
V O E T T E E N E N , Pollicipedes. Dit
zyn, volgens de Heer d?Argenville ,• een geflacht
van veelfchelpige en platte Schelpen 5
zy zyn uit een meenigte Sluitfchelpen, en
fpitze ftukken te zamengeftelt: de wortel van
de grootfte is gekronkelt, en aan een korte
vóetfteel vaftgehecht , die.' gewonelyk uitwendig
muisvaal is , en vry wel naarSagryn*
leder ge lykt: hy is met éen wit vleefch vervult,
’ t geen rood word wanneer het .gekookt
is , en veel welfmakender als het vleefch der
Kreeften is.
De Vifch die in deze Schelp bevat is , is
byna dezelve als die men in de eigentlykeBer-
nakèl-fchelpen vind , uitgezonden de'’ lengte
en dikte van zyn e armen , o f vederbos*
fchen, die, behalven dit, dezelve gedaante
hebben.
De Voettee.nen koomen altoos in een groot
getal vóórt, én vormen te-zamenhoopiiigen,
die zich in troffen aan de Rotzen , onder het
water vafthechten : men ontdekt haar. niet,
als by laag water deze vereeniging van de
Vöétteenen , vormt even als een Boom , waar
van de Verfchiilende voetfteeltjes de takken
zyn :1 de top is met een meenigte kleine driehoekige'Sluitfchelpen
bezet , die ieder haare
vederbofch hebben : het is byzonder op de
kuften van Bretagne eh Neder-Normandyen,
dat men de Vóetteenen ontmoet.
V O G E L , Avis, Dit is een twee-voetïg
en eijerbarent Dier , ’ tgeen vederen en vleugelen
hééft : zyne vederen zyn achterwaarts
gekeert, en léggen in een regelmatige order
C c c c c 2 over