heeft ’er hondert en veertien foorten met
hunne goudkleurige Poppen van befchreven.
Aldrovandus heeft van hondert en achtien
foorten melding gemaakt; Mouffet beeld’er
zes en tachtig van a f , en liojj'nagel vyftig.
Deze Vlinders vliegen alleen des nachts;
Goedard maakt alleen van zeven en zeventig
foorten van Dach-Vliiiders gewach.
Deze twee geflachten van Vlinders onder-
fcheiden zich door hunne fprieten. Z y die
het geflacht van de Dach-Vlinders uitmaken ,
hebben fprieten van drie verfchillende ge-
daantens. Men heeft ’er, ten 1* die men
Knopswyze fprieten noemt, om dat zy in een
knop eindigen , die doorgaans de gedaante
van een o ly f h ^e f t en zelfs van een afge**
knotte olyf. Het grootfte getal der Vlinders
die men gedurende den dach op de bloemen
ziet zitten , hebben fprieten van dit foort.
cl. De Knodsvoyze fprieten.
3. Die gene die als de hoornen van een Ram
gekromt zyn.
Het geflacht van de Nacht-Vlinders onder-
fcheid zich mede door fprieten van drie verfchillende
gedaan tens.- - De eerfte zyn die
gene die men kantzuilige fprieten, om hare
gedaante noemt; de tweede bevat at fprieten
met kegelvormige o f gekorrelde draden , om
dat zy uit een reeks van kbrlen te zamenge-
ftelt zyn, die even ais die van een roozen“
krans gefchikt zyn. De derde zyn die van de
sgevederde fprieten o f fprieten met haarden van
vederen , om hare gelykvormighéit met de
vederen van een. vogel. Onder de verïchil-
Tende foorten van Vlinders die deze.fprieten
hebben, dienen zy om de fexen van elkan-
deren te onderfcheiden ; die der mannetjes
zyn fchoonder en beter gevormt als diq der
wyfjes: onder deze Vlinders heeft men ’er
die geheel glad, andere die ruig, geheel ge-
kleurt, en dóorfchynende zyn.
Men kan de Vlinders noch in die gene onderfcheiden
die een fnuit hebben, en in die
gene die ’ er geen hebben. Alle de Dach-
VJinders bezitten ’er een, maar onder de
Nacht-Vlinders, zyn ’er verfcheide die hem
gebrekkig hebben-, en andere ontbreken hem
geheel.- Het rechte oogenblik om den vorm
van den fnuit der V linders te onderfcbeid,en.
die ’er een hebben, is wanneer de Vlinder
eerft uit zyn Popje te voorfchyn koomt; zyn
fnuit is alsdan op zyn borft noch uitgeftrekt,.
hy gaat vervolgens los en kronkelt zich in
een {langstrek te zamen: maar op heteerfte.
©ogenblik gaan de beide déelcn niet te gelyk.
los, en men befpeurt twee plaatjes die• goóts’-
wys uitgeholt zyn, en die door hunne ver-
eeniging de fnuit van den Vlinder uitmaken
dit werktuig, doet alleen den dienft van een
neus en mond. Wanneer de Vlinder het
fap uit de bloemen zuigen wil , waar van
de zelfftandigheit zomtyds, veel te lymerig
is om ingezogen te konnen worden , zoo
laat hy uit zynen mond een vocht op den
bodem van-, de bloem vloeijen, die het uit-
trekzel van de planten • veel vloeibaarder
maakt: men kan deze handélwys opmerken
wanneer men een- ftuk zuiker aan een Dach-
Vlinder aanbied die eerft uit zyn Popje
voortkoomt. Wat de oogen der Vlinders
betreft,. deze hebben een verwonderings-
waardige vorm. Ziè op het woord Insect
het artikel Netswysoog.
Men vormt zich doorgaans een aangenaam-
denkbeeld van het leeven der Vlinders : men
verbeeld hen zieh als- Dieren,. die altoos in
blydfchap leeven, waar van* de liefde en'aangenaam
voedzel , het erfdeel z y n , en .van-
bloem op bloem , en van wyfje tot wyfje
vliegen : maar het feheelt .zeer veel dat het
geheele geflacht der Vlinders een zoo vollee-
dig geluk geniet. Wanneer men de Nacht-
Vlinders befchouwt, zoo ziet men dat by
hunne laatfte verandering , de oogmerken
eindigen die de Natuur- had , met hen voort
te brengen. De vermeerdering.van hun foort
is het eenigfte teeken van leeven dat zy gee-
ven; het is om hen hier toe te brengen , dat
zy hen zoo.veele gedaante-ver-wiflelingen ,
arbeid en gevaren , heeft doen .ondergaan,-
Yer-fcheide foorten hebben geen fnuit, noch
eenig werktuig, om voedzel te neemen: het
is mede voor deze niet, dat de bloemen Tappen
hebben. Verfcheide maken geen gebruik
van hunne vleugelen om te vliegen een dezer
is het mannetje van den Zy worm. Hoe
het ook zyn mag, zoo kan memgelooven ,
dat deze vleugelen hen dienen om hunne
geeften te bezielen en de uitvlöeijing van
hunne vochten- te bevorderen : want zy zyn
in een verbazende beweeging, geduurende
hunne paring. Wanneer de mannetjes alle
hunne krachten verfpild hebben , met'zich
van hunnen plicht te kwyten , en de-wyfjes
met haare eij'eren te leggen , en dezelve te
bedekken; zoo is-alles voleindigt. Een vol-
koomen uitputting, van de eene en andere,
doet een leeven eindigen , ’t geen hen hier
toe alleen gegeeven is. Het is een aanmer-
kelyke byzonderheit, dat de mannetjes, die
GC&
een volkomene vaften onderhouden hebben,
van het oogenblik af dat zy hunne tonnetje»
hebben beginnen te fpinnen , totdat, waar
van wy fpreeken , zich echter de verlieffte
en drifcigfte Dieren, van hun foort, betoo-
nen.
Het is onder de Nacht-Vlinders , dat men
de groote foorten vind , gelyk de Doodshoofdvlinders
, de Paauwoog-pTmders, die van de
Wolfs-melk, enz. Deze blyven gewoónelyk
geduurende den gehete 1 en dach, tegens de ftatn
van een boom, o f tegens een muur gehecht;
maar de nacht wekt hen weder op , en roept
hen tot het gebruik van het leeven weder*
Vermits de Nacht-Vlinders het dach-licht
fchuwen, zoo ziet men met verwondering,
dat het deze zyn, dienaar het licht koomen
toefchieten, ’ c geen men in de Tuinen brengt.
Zie hier een gilling, die zeer na-by de waar-
heit is, en die men hier omtrent maakt. Het
kan waar zyn, dat de wyfjes van deze Vlinders
een licht-van zich geeven , dat onmerkbaar
voor onze oogen is , maar zeer zichtbaar
voorde Vlinders , die ’er meer als^ vier en
dertig duizent hebben. Deze gilling is opeen
ondervinding gegrond , die haar veel’ waar-
fchynelykheit geeft; deze is , dat alle de
Vlinders die des nachts om het licht vliegen,
en ’er zich aan branden, altoos mannetjes
Vlinders zyn*
V L I N D E R S v a n s e t K O R E N ,
of K O R E N - V L I N D E R S . Hetis onder
deze naamen , dat men een klein Infecfc
ke.nt, ’t geen in de geftalté van een Vlinder,
het befte onderfcheiden kan worden, en ’t
geen voormaals alleen by de Natuur-Onderzoekers
, bekent was; maar dat thans de op-
lettenheit van de Regering in Vrankrylc, tot
zich begint te trekken, om de verwoeftingen
die het in het Landfchap Angoumois , aan-
recht. Men moet deze Vlinders van de Koren
Rupzën , van de Vlinders van de Baftaart
Koren-Motten , wel onderfcheiden'; deze
laatfte zyn zeer gemeen in alle de Landfëhap-
pen van Vrankrykr zy hebben uitwendig veel*
overeenkomft met de Koren-Rupzen , maar
zy verfchillen ’er echter zeer veel van , door
hunne leevenswys; en deze laatfte doen veel
ginder nadeel als de Vlinders van de Koren-
Rupzen. Vermits men de zaken beter door
cle vergelyking onderfcheiden kan , zoo zul-
i®nLWY de Pliftorie van den Vlinder van de
•aaltaart Koren-Mot, achter die van deze laten
volgen.
Wat de Vlinders van de Koren-Rupzen betreft,
men heeft zedert dertig jaaren in het
Landfchap Angoumois bemerkt, dat ’er in
zejkere jaargetyden , Vlinders uit de Koren-
hoópen te voorfchyiï kwamen: deze Infpéten'
baarden in den beginne , alleen verwonde-'
. ring; de Heer de Reaumur gaf ’cr een we-
-tenswaardige Hiftorie van in ’t licht. Zederc
’ eenige jaaren , zyn deze Infetten hier ver-
meenigtvuldigt, en wel in diervoegen , dat
z y , binnen weinig maanden , den rykften
oogft verflinden: zy verdelgen eerft de Granen
in de halmen wanneer zy noch op het
veld ftaan ; zy vervolgen hunne verwoeftingen
in. de. fchuuren, en voleindigen met alles-
in de Korenmagazynen te verflinden. De
Landbouwer die zich van zyne hoop verdoken
ziet, laat den moed zakken. De Akade-
mie der Wetenfchappen van Parys , zond ,
op hevel van de Regeering , eenige van haare
Leden af, om dit Infeël op de plaats zelfs-
na te fpoóren , om tegens zyne verwoeftin-
gen , de krachtigfte en fpoedigfte hulpmiddelen
aan te wenden , en om nodige proefnemingen
te doen , ten einde , ’er het foort
van uit te roeyen , zoo het mogel-yk was,-
Het was met deze oogmerken , dat de Plee-
ren Duhamel en Tillet, zich in ’ t Jaar 1760-,
naar het Angoumoifche begaven , en ’er inliet
jaar 1761, uit te rug keerden; zy vonden'
meer als twee honderc Parochiën, die door
deze Infeéten , in de uiterften nood gebracht
waren. Verfcheide Dorp-Priefters en Edellieden
, die zich óp de vernieling van deze-
Infedten toegelecht hadden , deelden hen hunne
gillingen over hunnen oorfprong mede ,
als mede over de middelen om hunne vermeerdering
te beleten. Het is uit den zamen-
loop van alle deze Proefneemingen , en uit
de Waarneemingen van de Akademiften, geduurende
hunne Reizen door dat Landfchap,
dat men een Werk in Duodecimo zamen gefluit
heeft; dit Werk is van aanbelang voor
de Natuurkundigen , nuttig voor den Borger
, en noodzakelyk voor den Landbouwer.
W y denken niets beters te konnen doen,,
als óès.vaiT een uittrekzel te-bedienen ■, 9cgeen
’er de Schryveren van het fournal des Spa~
vans van gegeeven hebben;
De Vlinder aan welke men in het Angu-
moifche al het nadeel toefchryfc dat aan de;
Granen overkoomt, fchoon van alle werktuigen
ontbloot zynde om hen te konnen be-
fchadigen, behoort tot de klafle der Nacht-
Bb b b b % Vlinr