wmmwMmMwm ü i
2S M A R T E R . M A R UM .
welke niet glad beftreken zyn, als mede in
de hokken der duiven en hoenderen , het
zuigt de eijeren u it, verflind de duiven en
kiekens, en brengt’er zomtyds een groot- getal
om, en brengt hen aan zyne jongen. De
Huis Marter vangt meede muizen , rotten-,
mollen., en verrafcht de vogelen in hunne
nellen.
De Huis-, Marter word- tot een zekere trap
tam gemaakt; maar hy blyft echter altoos
wild genoeg, dat men genoodzaakt is om hem
te ketenen. De Heer de Bujfon heeft %r een
opgevoed die verfcheide 'malen van zynen
keten los brak; de eerfte reizen , verwyderde
hy zich niet verre, en kwam na verloop van
eenige üuren te ru g , maar zonder eenige
blydfchap, o f aankleving voor iemand te be-
toonen. Hy gaf zyne-begeerte tot fpyze ge-
lyk de katten en honden te- kennen. Eenigen
tyd hier na bleef hy langer weg, en kwam
eitxdelyk in. ’t geheel niet te rug: hy was als
toen een en een-half jaar oud , in welken ouderdom,
de natuur waarfchynelyk de overhand
verkregen had, zecht de Heer de Bujfon;■ Hy
at alles wat men hem gaf, uitgezonden falade
en kruiden. Men heeft opgemerkt dat ‘hy
.dikwyls dronk; dat hy zomtyds twee,geheele
dagen fliep, hy bracht meede zomtyds twee
o f drie-dagen zonder, flapen door, en hy was
als dan.in een geftadige beweeging. -
De wyfjes van deze dieren nemen haai* ver-
b ly f, om haare jongen te werpen, in een gat
van een muur, op een hooizolder, o f in de
holte van, een boom.. Haare dracht evenaart
die der Kat in getal , mem vind de jongen van
de lente tot in den herfft. Deze dieren leven
weinig langer als acht o f tien jaaren; want
ten einde van een jaar hebben zy byna hunne
natuurlyke groote verkregen *
De Huis Marters-hebben,, gelyk de Bofch
Marter?,- inwendige blaasjes, welke een riekende
ftoffe bevatten-, gelyk die der civetkat.
Het vleefch van deze dieren verkrygt’èr eenige
zins de reuk van; echter is dat van den B ofclr'
Marter niet onaangenaam om te e e te n , in
plaats dat het vleefch van de Huis Marters
zeer onaangenaam is. Vermits deze diej&n
zeer groote verwoeftingen • onder het-o-ê'vo-
gelte aanreehten, zoo tracht men om hen in
een flrik-te vangen, met ^èr een hen o f ei
tot aas in te doen.,
Het vel van de Huis Marters werd ïtrinder
als dat der Bofch Marters gefchat: men plaatft
het in den-rang der genre ene bontwerken,
die. men. in; ’ t,Franfch. Scuivaigines. noem'ü.
De Huis Marters zyn zeer gemeen in Vran--
keryk. Men heeft in Natolië een foort vari
Huis Marter ,, die zeer fyn en zwart hair
heeft, en welkers vellen zeer gezocht zyn-
Z y worden in de Levant en te-Conftantino-
polen meenigvuldig gebruikt;
M A R U M , Marum. Deze naam geeft
men aan twee foorten van plantën, waar vair
de eene de oprechte Marum, o f de Marum
Gortuli, en de- andere de-Marum Mafcich is..
• De Ö pre 'Ch t e M arum-, Marum Cor-
ÉfffJ: dit is een fpeceryachtige plant die tot
het geilacht der Chamasdris behoort. - W y
hebben dezelve-in overvloed in-Pro ven ce*
ontmoet-, en vooral op de Hieres Eilanden,
op dat geene dat men Porte-Croz noemt, in
den omtrek van Toulon, e n 'in die van
Grasfë. Z y heeft de hoogte van een voet,
en haaren wortel is vezelachtigy haare ftee-
len zyn houtachtigi, wit., en wo llig, gelyk
die van- de thym., Haare bladeren gelyken.
naar het yzer van een lans, en-koomen die-
van de Quendel - naby, zy zyn ■ èenigzins. wol—
achtig , hebben, een- zeer fcherpen-fmaak, en
een fterké fpeceryachtige reuk;-wanneer zy
verplettert worden, doen zy dikwyls niezen
Haare bloemen, welke volkomen naar dié
van het Mandèrkruid gelyken, komen uit den-
fchöot der bladeren vóórt: zy zyn purperach- -
tig:-op iedere dérzelver -vólgen vier-rotidaéh-
tige zaden ', welke • in een zaadhuisje bevat,
zyn dat tot een kelk afin de blöem-verflrekt
heeft".:
- Men kweekt dèeze- plant meede in dè tuinen
aan; maar men moét -haar in een yzere
kooi befluiten, ter oorzake van haaren reuk:
die de katten van alle zyden tot zich-lokt.,
Z y .maakt haar even alszinneloos •- en verwoed.,
van geilheit, indiervoegen dat zy de Marum^
byten , en ’ér over rollen , haar met haart
Ipog bevochtigen-, en zelfs, met haar zaad.
- De Marum die in de- zuidelyke landen^
groeit-, werd. tot ons niét als geheel gedroogt
overgebracht. Wanneer •deze plant met water
oyergehaalt word",' gelyk andere fpecery-
aehtige planten, 1 zoo verfchaft zy veel we- -
zentlyken olie, dié , in Holland-, den eerftéif'
rang onder de hooftverfterkende -, windbrekende
, en fcorbutwêderftaande middel en heeft,.,
en tegens de lamheit, en voor de' moederkwa--
len'gebruikt word. Het poedér o f afkookzel ' .
van de Marum , brengt fchoon langzaamer der—-
zeiver. uitwerkzelen .voort;. zy wekt op; eem
M A S Q U A P E N N A .
verbazende wy ze to t de liefde op , en'is by-
zonder nuttig in zenuuwziektens: wy hebben
’ er de proefvan-aan onszelven genomen.
' Het poeder van dé Marum.met de fnuifta-
bak gemengt en öpgefnooven , zuivert en
vèrfterkt het brein , en herftelt de reukv- ■
De M ar um -Ma s t i k , Marum Maftkh,
dezè heeft een vry aangehaame reuk ; zy
kóomt van zich zelven in de warme landen
voo rt: wy hebben haar in een droogc en
Reenachtige grond op den zuider rug yan den
berg Canigau gevonden.- Verfcheidë lieden
kweeken haar in Spanje iir hunne tuinen aan.
Dit foort van Marum, is een kleine houtachtige
plant ^gelyk deMajolein, zy is ze ei* tak-
ryk en twee voeten hoog : haare .wortelen
zyn houtachtig'en vezelachtig:: haare bladeren
gelyken naar die der Quendel , zy hebben
een fcherperr fmaak, en* een maftik reuk: aan
de toppen der takken Haan kleine kattoenach-
tige hoofdjes, die dezelve ringswys omvangen:
u it‘deze komen kleine witachtige blóé--
men voort, welke-, gelyk dé zaden naar die
der thynr gelyken.
' Men fchryft aan dit foort van Marum dezelve
krachten als aan de vorige-toe, maar
men maakt ’er zeldzaam- gebruik van-: men
fchat de eerfte foort dè befte in hetzamenftel
van de Trochifci yan Hedycr&y, welke tot het
zamenftel van dengrooten Theriakerbehooren;
M A S Q U A P E N N A dit is een Virgin
ïaanfche wortel, die zoo rood als bloed
rs § en die aan de. Inwoonders dient om hunne
wapenen en hutsfieraden te verwen. Wy
werén niet-tot welke- boom dezen-wortel behóórt.
M A S T B O O M , ztè' D en k eb o om;
M A S T E L U I N , dezen naam geeft men
aan het tarwe en-roggë meel wanneer het onder
een gemengt is. Zie op het woord T arw.
M A S T I K B O O M , Lentifcus. De-1
Maftikboom is_een boom die zomtyds gróót,
en' zomtyds klein is , volgens den aart van
den grond'in welke hy groeit. Men heeft'
verfcheide - foorten van Maftikboomen, -welke
van elkanderen Vérfchillen door de landen1
waar in zy groeijen, en door eenige kenmerken
van ■ verfcheidenheit.. Deze boomen geven
, in- zekere landen , groote voordeelèn-'
door den-harft dié' men ’ér uittrekt', welke-
onder, deénaami:van Mafibk. bekent is.-.
M A S T IK Ö O OM . 29
De Maftikboomen brengen , op verfchif-
lende Hammen- mannelyké en vrouwelyke
bloemen-voort. De mannelyke bloemen hebben
helmftyltjes , zy zyn roodachtig, tros-
wys by een gefchikt, en komen uitdenTchoot
der bladeren--voort. De vrouwelyke- bloemen,
welke op andere Hammen voortkomen-,
hebben alleen een kelk, geen blaadjes; maar
een ftampér die uit drie ftyltjes beftaat, en
in mondjes eindigt welke vry groot en wollig
'zyn. De vruchten1 zyn kleine ronde beziëir,
die onder het rypeirzwart worden; zy hebben
een - 'rinfen fmaak, en bevatten ieder een
k1eine pit.. De; bladeren van den Maftik-
Uoom gelyken vry wel n-aar die van de myr-
thiis; zy zyn by paaien aan een rib gefchikt
die- gootswys uitgeholt is. Dezè rib eindigt
niet, gelyk gewoonelyk die geene doen welke
gepaarde bladeren onderfteunen , in eert
enkel blad: deze byzonderheit kan dienen om
de Maftikboomen yan de Terpentynboómen
te onderfcheiden.
Dekbladeren van'-de Maftikboomen vallen
dés winters niet a f ; maar vermits zy zeer
aandoénelyk voor de koude z y n , zoo kan
men hén in onze landen- in de aarde niet aan-
kweeken, ten’minften zoo men hen aan geen
latwerk opleid en een voordeel ige fta-nd geeft,
eri des winters zorgvuldig bedekt. De Maftikboom
groeit natuurLyk *in Languedoc, Pco-
verrcé, Italië Spanje en de Indiën. Men
kweekt hem op het Eiland Scio o f Chio a.an,
om ’er de Maftik uit-te trekken, van welke
de Turken meenigvuldig gebruik maken. Dé
aankweeking van dezen boom beftaat alleen
hier in dat men hem irrlécht r men heeft door
dit middel' een groot getal' jonge boomen,
welke meer Maftik als dè ozde verfchaft*en.-
De Maftikboomen- zyn de grootfte' rykdom-
men van dit Eiland'.- .
Het is in -de maand January dat dc Turken
de jonge Maftikboomen planten, welke zy
op zekere afftanden en hegswys' in de velden
planten; zy komen meede zeer wel van zaden
voort. Deze boomen blöeijen in Maart.
Men' neemt zorgvuldig in acht' dat men de-
aarde önder de boómerr van kruiden en bladeren
zuivert, om dat de Maftik welke neder
valt, des te zuiverder zyn zou; Men maakt'
in de maand July infnydingen in de Maftikboomen';
den harft druipt gewooiïetyk tot op-
de aarde a f, maar rer ftremt een'gedeelte tot'
tranen op dé takken: déze werd hooger als-
de andere gefchat.- Mén begint de'n harft'
omtrent dén zeftienden Auguftus' in te zamelen;
'deze inzameling duurt acht dagen; Men-
D>3j imiki