rende den Hérfft op den badend van !het wa*
ter onthouden, zoo verfohaft eè» foort van
Duiker,, die noch dieper als de Meeuw durf
kelen kan,- dezen Vogel mede. onderhoud.-
t Het gemeen zaamfte voedzel van- de kleine
Vogelen , is het gemeene Kreupel gras , ’ t
geen een zeer gemeene Plant is , . die men
overal, zelfs langs de groote wegen vind, en
die na den oogft .zeejr gemeen op de Velden
is; De zaaden, , met welke zy geheel bedekt
is , vallen ter aarde ,’ en wordéti het geheele
faar, door de kleine Vogelen opgezocht, die
mmj-Gtïds -eetende noemt. Wanneer de In-
ieéten op het einde van den Herfft beginnen
te verdwynen , zoo zoeken de Zwaluwen.,
die,alsdan geen onderhoud meer.vinden kon-
nen, elders een fchuilplaats'en levensmiddelen..
Zie Z w A t i rw .
De groote Roofvogelen leeven van kleine
viervoetige Dieren , en verfehillende föoi>-
ten van kleine Vogelen; Die gene onder hen
•die zwak o f laf hartigzyn , vergenoegen zich
met de döode krengen , die het gevab hen
doet vinden. In alle de Dieren die den W inter
doorbrengen zonder voedzel te neemen,
merkt men op , dat de kringswyze beweging
der darmen ophoud, ’t geen veroorzaakt dat
zy geduüreude dezen tyd , door den' honger
niet.geperft worden: - dit blykt uit de Proef-
neemingen die ’ er Lifter van gedaan heeft.
Hun bloéd .ftremt niet , wanneer het uitge-
- vloeit is , gelyk dat der andere Dieren , en
is hier om veel beter tot de'omvloeijingge-
ifchikt.
De Ouerhanen hollen zich zomtyds fchuil-
plaatzen onder de Sneeuw uit , alwaar zy
•heen en wéder laopen ‘geduurende den winter;
zy ruyenin den zomer , indicrvoegen,
dat zy in de maand Auguftusiniet meer vliegen
konnen ,• én genoodzaakt zyn om door de
Boflchen te loopen om hun voedzel te zoeken,
’t geen zy echter zonder moeite vinden ,
om dat de vruchten van de Krakebeziën, die
alsdan ryp zyn,hen overvloedig voedzel ver-
fchaffen. De jongen in tegendeel ruyen in
het begin van den zomer niet, om dat zy noch
niet in ftaat zyn om te- konnen loopen , zoo
•hebben zy hunne vleugelen nodig om zich te
konnen verwydefeh , wanneer hen eenig gevaar
drygt.
De andere Vogelen, die zich met ïnfeéten
voeden, trekken alle jaren haar een zagtere
J.andftreek , geduurende de tyd dat de aarde
-in het Noorden , alwaar zy den zomer ver-
•makclyk doorgebracht.hebben , met Sneeuw
en Ys bedékc.is. .Niets i s • vrëënidér 'al§ dé
wyze op welke de Trekvögëleh 'htjune:'t'öch-
ten' doeri; . De dach van het vertrek is voor
: iédere fooré bepaalt : z y vergaderen in benden
by elkanderen, wanneer hun. beduid genomen
, en een ieder -’er kondfehap van <re-
geeven is , zoo begeeven zy zich op weg, en
onderhouden een foort van krygstucht onder
zich : noch'dralers , noch weglopers bevinden
zieh onder hen : en z y volgen , 'zónder
Kompas, en zonder Landkaart, én alléén óp
;het géleide van hét natuurlyk'begrip der be-
hoefcens,onveranderlyk den wech die tot de
plaats geleid, die het oogmerk van hunne
:reïsis; \" '
Deze regelmatige verhuizingen der Vogelen
van allerlei foort , zyn voordéelig voor
verfcheide Volken, die zich van het bezoek
van deze nieuwe Inwoönders bevoordeelen.
Men geeft deze Vogelen de naam van Trekvogelen
', en byna alle kóomén zy op den bepaalden
dach in hun geweft aan: échter bly-
ven ’er vele over , die het Land niet verlaten
waar in zy geboren zyn.
De Lyfiérs, Spreeuwen, Vinken en 'Leeuiv-
rikken, verlaten ons in dén Herfft ; en om
ons in zékervoegen voor hutf gemis, fchade-
loos te Hellen, zoo brengt de koude de Sneppen,
Water-Sneppen , en allérlei foorten van
Water-Vogèls tot 'óns over.
Wanneer de Spreeuwen || zecht de Heer
Linnaus , op het einde van dén Zomer, een
zoo groote meenigte van- Wormen ih.Zwe-
• den niet meer vinden, zoo vertrekken zy alle
jaaren naar Duitfêhland en Denemarken.
De Wyfjes Vinken , voegt’ ’er deZelve Natuurkundige
by , trekken alle jarén omtrent
St. Michielin groote troepen door Holland,
-en gaan, geduurende den Winter.,, de Zuide-
lyke Landen béwoonen.
De Water-Vogelen verlaten’ de Noordely-
ke Landen, voor dat de wateren met Ys bedekt
raken , en wyken des Winters naar de
Zuidelyke.
De Kraanvogelen koomen by hét aannade-
. ren van den Winter medéruit het Noorden
te rug, om in dé Velden'van Zuidelyke Landen
hun voedzel te zoeken ; 'en by het aannaderen
van den Zomer, keeren zy naar hun-
- ne eerfte woonplaats- wéder ; alwaar alsdan,
een verdragelyker koude heerfcht.
Men ^ziet in den Herfft , in de Poolfche
Moeraflen, een tallöoze’meenigte van Eendvogelen,
Ganzen en Zwanen , dié zich lahirs
verfehillende Rivieren , naar de zwarte Zee
begeeven, welkers zout water niet beVrieft,
en die in de Lente, naaï de Noordfche Moeraden
wederkeeren , om ’er hunne eijeren te
léggen ; om dat zy in deze Geweften, én
vooral in Lapland , efen meenigte Muggen
vinden.
De Snep blyft geduurende den Winter , in
de Boflchen in Engeland en Vrankryk , en
verlaat hen in het begin van de Lente , na
dat het mannetje zich met een wyfje gepaart
heeft ; vervolgens begeeven zy zich op de
Bergen.
De Tslandfche Eendvogel trekt in-de maand
April door Zweden, en vervolgt zynen wech
tot aan de witte Zee. De Vogel die men
Krombek noemt, wykt alle jaaren in den
Herfft naar Italiën. De Fuut trekt alle Zomers
, gelyk’ mede in den Herfft, door Duitfch -
land. De Ly fiers1 vervullen de Zweedfche
Boflchen in dé Lente, en verlaten hen in den
Herfft, om zich naar Vrankryk en elders te
bégeeven. De Sneeuw-Miificb fEmberiza},
verlaat de Alpen, geduurende; den gehéelen
Winter, én begeeft zich naar Dukfchland
en Zweden.' Dé Mèèuvo reift, geduurende
den Winter,’ door Spanje,Italiën en Vrank-,
ryk. De Zwaluuw volgt de verfchilléndé
foorten van Infecten, die door de lucht zweven.’
De Specht trekt door middel van zyn
tong-, de ïnfeéten uit dén fchors dér boö-:
men; om:’er zich mede te voeden. De Havens
leeven van de. doode lichamen , en volgen
zomtyds de Legers;
De Vogelen vermeiden de liften van hunné
yyanden door de vlucht, die hen byzonder
is , en door dit middel ontkoomen zy dik-
wyls de Roofvogels ; want zoo de Vink,
by voorbeeld, op dezelve wyze als den Sperwer
vloog, zoo zou hy , byna n o oit, zyné
klaauwen ontwyken konnen.
De Ojevaars en Valken zyn zeer noodza-
kelyke vefflindende Dieren, om de te:fterke
venneenigvuldiging van andere foorten te
beletten. De eerfte van deze Vogelen zuive-
ren Egypte, volgens het verhaal van 'Béton,
van een ontelbare meenigte Kïkvorftchen ,
waar niede het geheele Land , na de oyer-
uromingen van den N y l, bedekt is. Z y verdelgen
de Rotten mede , die een Plaag van
Paleftina zyn. \
De Vogelen, zecht de Heer Glayton , in
de Philofophifiche Transa&ien , die een platte
bek hebben, en die hun voedzel al taften-
de of voelende- met hunnen bek in de aarde
zoeken, hébben drie paren zenuwen, die tot
in hunnen bek nederdalen : het is door deze
zenuuwen , dat zy met zoo veel vernnftig-
heit en naauWkeurigheit dat gene onderscheiden
, ’t geen hen nut is om tot voedzel te
diënen, van het gene zy verwerpen moeten
; deze keus doen zy alleen door den
fmaak , zonder. dat zy het voedzel zien ;
deze zenuwen zyn zigtbaarder in den bek
en kop van de Eendvogelen; men heeft
mede geen Vogelen die meerder wroe^
ten om hun voedzel te zoeken. Men vind
mede twee van deze zenuwen in het onder-
fte gedeelte van den bek der Krayen , en
waarfcbynelyk , hebben dé andere Vogelen
die een ronde bek hebben , dit voordeel
mede.
De Natuur heeft, noch onder de keel van
deze dieren een zak geplaatft dié men de
Krop noemt, in welke zy hun voedzel bewaren
: het vocht in welk het in'dezen krop
dryft is behulpzaam aan de eerfte vertering;
de maag, in wélke niet als zeer weinig
voedzel té gelyk koomt, -verricht hét overige,
zomtyds door behulp van eenige kleine
ruwe keifteentjes , die de Vogel dóor-
zwelgc om zyn. voedzel beter re Vermalen',
en mógelyk noch om de doorgangen open
te houden.
Het'is, zecht Beien, met de Vogelen niet
gelyk met de. Landdieren gelegen , die in
ieder foort o f grooter , o f kleinder' zyn,
volgens de iuchtftrèken die zy bewonen.;
De Vogelen behouden , volgens het foort
waar toe zy behooren, overal vry volftan-
dig hunne grootte, gedaante, kleur en aart:
éen Haan die in Afrika leeft is gelykvor-
mig aan een Haan die in Azia o f Europa
woond.
De Vogelen hebben oogen en oogleden,
gelyk de andere dieren ; zy konnen hunne
o ogen met een vlies bedekken ’t geen uit
den hoek van het oog voortkoomt, en wel
uit die gene die buitenwaarts gekéert is,
uit welke zy het nederwaarts naar den bek
brengen. Z y zien alle zeef fcherp , maar
echter de eene beter als'de andere; eenige
zien gedurende den dach en andere gedurende
den nacht. De Roofvogelen hebben oogen;
die overfchaduuwt zyn. Geen Vogel heeft
wenkbraauwen , ten minften niet die met
hair om de oogen bezet zyn , gelyk de-viervoetige
dieren; het is echter waar dat men
’er eénigè heeft , gelyk de Faifanten , dié
iets djergelyks hebben. De vogelen hebben
D d d d d 2 op