aan den hals in het water: wy bezochten om
’er ons geheel in te dompelen ; vervolgens
peilde wy met de beenen en armen , welk
van deze twee gedeeltens het koelRe 'was ,
en wy ontdekte merkbaar , dat zoo koel de
oppervlakte was , de grond in dezelve trap
warm was. Onze- voorn aamfie waarneming
bepaalde zich toen aan een ander verfchynzel
: namentlyk, alle de water-plaatjes fchee-
nen ons tégUnfleren, naar mate wy hen onder
het zWemmén deden breken. Ik wreef
myn handen en dyen buiten het water , en
■ deed’er mede een foort van vonken uit voortkomen
: ik bewoog de hairen van den Heer
Ortez zeer Herk, en zy vertoonden zich Hraks
als lichtende roeden ; ik deed myn knecht
zich mede ontkleede en zyde hem dat hy
zich wryven moeit., voor dat hy zich in het
water begaf; maar hy kon op zyn lichaam
het verfchynzel niet voortbrengen , ’t geen
hy op het myne ontdekten. Ik kreeg in ’t
hoofd om hem byden arm te trekken ; maar
hoe groot was onze verwondering, wanneer
w y het afbeeldzel van myn hand op zynen
arm afgetekent zagen , even als o f zulks met
een phosphorleke tekenpen verricht was;ein-
delyk begaf hy zich in het water, en ik deed
hem zwemmen , om hem, op zyn gemak te
befchouwen; hy geleek een rnenfch van vuur
die met het water worltelde: wy namen zand
en Wier van den bodem der Zee, en wanneer
w y deze lichamen wreven , zoo fchenen zy
mede phosphoriek te zyn. Ik doopte een
witte neusdoek in het water , en haalde ’er
hem u it, even als met kleine. Harretjes , o f
glinflerende Hippen overdekt, die. door de
wryving verplet fchenen te worden, zich uit
•te breiden, en lichtende vlakken te vormen.
Wanneer wy weder thuis gekomen wa ren,'
deet ik my een brandende kaars brengen ,
maar ik kon niéts op dezen neusdoek, onder-
fcheiden. De volgende dach ging ik , vroeg
in den morgen, een tweede neusdoek in de
Zee dompelen , die ik zorgvuldig te zamen
vouwden ; en wanneer het licht genoeg was,
nam ik een vergrootglas , en meende op het
•linnen , gedaantelooze , onbeweegbare , en
blaauwachtige deeltjes te ontdekken : ik be-
,gaf my in den kelder, om te zien o f zy in
den donker geen meer licht als in het daglicht,
geven zouden; maar dit geheele fchoo-
®e verfchynzel was vernietigt.
Z E E - L O N G , Pulmo marinus. Dit is
een foort van Plantdier der Zee , ’ t geen met
een harde huit overdekt is , en het gene men
dus noemt, om dat het naar de long der die*
ren gelykt» Wanneer men de Zee-Long op
het oppervlak van het watei* ziet zwemmen,
zoo is dit een voorteken van florm» Plinius
fchryft ’er dezelve eigenfchappen aan toe als
aan de Zee-Spons, Zee-Netelen, en Zee*Starren.
Zie deze 'woorden. Men w il, dat wan*
neer men ’er een Hok mede w r y ft, deze des
nachts, even als een Herke Phösphorus lichten
zaL Zie Z o o p h y t e n .
Z E E - L UIS» Deze naam geeft men aan
een foort van kleine eenfchelpige fchelp *
van het geflacht der Porceleinhoorns : hare
fchelp is geflreept en gevlakt.
Z E E - L U I S v a n de K A A P de
G O E D E H O O P . Volgens Kolbe , is dit
een Infeét *t geen veel overeenkomH met de
Daas heeft; het is met een harde fchelp bedekt,.
en het heeft een groot getal pooten,
die ieder een foort van haekje aan het uiteinde
hebben. Het leeft onder het water *
en plaagt de viffchen op een verfchrikkelyke
wyze: hier toe hecht het zich op hunnen rug
vaH , en met zyne dunne tanden in hunnen
rug te drukken , zuigt het hen zoo lang tot dat
zy Herven. Zie mede het woord Walvisch-
luis.
Z E E - L Y S 'JT E R , Turdus marinüs. Men
geeft dezen naam aan een Vifch die gedoomde
vinnen heeft: men noemt hem te Rome
Paauwvifch , om zyne fchoone kleuren.
Z E E -M E N S C H , Meerman , Meer«
min, Homo tnarinus. Veele Reizigers, maken
van Zee-Menfchen gewach , aan welke
zy.de namen van Tritons , Nereïden, Syfe-
nen, Vrouwvijfcben , o f Ambizes geven: alle
Hemmen zy overeen, met te zeggen , dat
het Zee-monHers zyn , die zeer veel overeenkomH
met de Menfchen hebben , ten min-
Hen van het hoofd tot aan den navel.
Men „leeR in eenige Hollandfche Krony-
ken , dat wanneer in het Jaar 1440 , na een
hevige Hormwind, „die de Noordhollandfche
Dyken verbroken had , men in een Weide
in de flyk, een Meermin vond : mjfen bracht
haar naar Haarlem, men kleede haar, en leerde
haar fpinnen, zy gebruikte de gewone fpy-
ze der Menfchen , en leefde eenige jaaren,
zonder dat men haar kon leeren fpreeken, en
en zy behielt altoos een geneigtheit die haar
naar
’naar het water dreef: haar ,-geluit geleek vry
Wel naar dat van een Hervent Menfch. De
Hiflorifche Befchry ving der Reizen , zecht,
dat de Viffchers van het Eiland Cylon , in
het Jaar 1560, op eenmaal in hun net-,, zeven
Meermannen en negen Meerminnen vongen.
Dimas Bosques de-Valence , Geneesheer van
den Koning van Goa , die hen befchouwde,
én die,hen in het hyzyn van twee Jefukifche
Zendelingen ontledigde; vond, dat alle hunne
inwendige deelen, vry veel overeenkomH
mét die der Menfchen hadden. Alle de Be-,
fchryvingen van deze Zee-MonHers, geeven
henrde gewone geHalte van een Menfch, dev
Zelve gedaante en evenredigheden , tot aan
den navel;een rond hoofd, oogen die eenig-
zihs groot zyn, een breed en vol aangezicht,.
platte wangen , een platgedrukte neus , zeer
witte tanden , grysachtige bairen/die zom-
tyds mede blaauw zyn, zy zyn recht en hangen
op de fchouwders a f / een gryze baard
die tot op dé borH afhangt, en zoo dik als
die der grysaards is , en een blank en vry fyn
vel. De Meermannen en Meerminnen hebben
natuurlyke deelen , die oyereenkomHig
met.die,; der mannen en vrouwen zyn : men;
geeft noch.de..naam, van Tritons aan de Meer-;
mannen, en die vamiSym^» aan de Meerminnen,
deze laatfle hebben vaHeen ronde bor-
Hen, gelyk de maagden ; hunne armen zyn
vry breed , kort, en zonder merkbare elle-'
bbgen, de vingeren zyn tot aan de helft ge-
palmt, en dienen hen tot vinnen; maar hun
onderfle gedeelte van den navel af te rekenen
is gel.ykvormig aan dat der Dolphynen , en'
het eindigt in eén bréede en gevorkte Haart.
W y trekken alle deze byzonderheden, zeer
Herk in tWyifel.
v Z E E -M E E R E L . Men geeft deze
‘naam aan een Rotvifch , die Artedi in den
rang der Viffchen met gedoomde vinnen.
plaatH; hy gelykt door de gedaante van het
lichaam naar de Riviei-Baars ; de kleur yan
het mannetje is violet, en die van het wyfje
zwartachtig. - Deze V ifch , die zich met
Mofch, Zee-Egels en kleine Viffchen voed,
heeft alle de deelen van het lichaam , over-
eenkomHigmetdeRor'sviffchen. Zyn vleefch
is za g t, week , en voed weinig ; maar het
veffchaft een goede ch y l, en is gemakkelyk
te verteeren.
Z E E - N A V E L . Dit is een nave!sv;y-
II . D eel.
zie Schelpflak : zie op het woord S c h e l p -
SLAK.
Z E E - N E T E L , Urtica marina♦ Men
geeft vry oneigentlyk deze naam aan zekere
lichamen die in de Zee voortkomen, en waar
van men twee foorten onderfcheid: te weten
, de Stilleggende Zee-Netelen , en de Omzwervende
Zee-Netelen.
De eerHe worden Stilleggende o f Vafle ge-
noemt, om de langzaamheit van hare voor*
gaande beweeging men zou. zeggen dat zy onbeweegbaar
waren; men vind ’er eén menigte
van op de KuHen vNan Poitou, en het Land
van Aunis. De fleer de Reautnur, zecht
in een Memorie van de Akademie der We-
tenfchappen vaii Parys , voor het Jaar 1710,
, dat de onhebbel’yke namen van Paar den gat ^
en Ezelrgat, die men haar in deze twee land-
fchappen geeft, haar beter voegen als die
gene die hen met een plant gemeen zyn , vermits
zy het denkbeeld vóórtbrengen van een
afbeeldzel ’t geen deze lichamen der Zee in
een groot getal omflandigheden vertoonen.
Deze.AkademiH zecht, dat zy geen branden-:
de jeuking- aan die gene .veroorzaken die hen:
aanraken, gelyk men voorgewend heeft;dan
deze-'lichamem wezentlyk Dieren' zyn , die:
met werktuigen en gevoel begaaft zyn, wan—
: neer men hen aahraakt, en dat zy viffchen en
fchelpen’ verfchalken om zich te voeden,
r Schoon déze Netelen bèurtelings een menigte
vêrfchillende • gedaantens aanneemen ,
zoo kan men echter zeggen , .dat zy in het
algemeen uitwendig de gedaante van een afgeknotte
kegel hebben; hun voëtHéun is zeer
vaH op de fleenen gehecht, met welke men’
haar altoos vereenigt vind; men heeft ’er;
groenachtige, witacKtige , en andere, die een
roozekleur hebben. Wy hebben bruine en
blaauwachtige op het Hrand van het Eiland
R é , en op de KuH van PlugaRel, aan gene:
zyde Breit, .gevonden. In eenige Zee-Ne*
telen , ' vertonen zich deze kleuren alomme
op de oppervlakte ; in andere zyn zy in Hra-
len o f in vlakken vermengt, die op een zeer
bevallige ;wys verdeelt zyn men vind ’er
mede in dé fpleten der Rótzen die den oever
der Zee boorden ; zy gelyken naar een groo-
te bofch haireti.
De Omzwervende Zee-Netelen, hebben
niets anders als de naam met de vorige gemeen
, mén geeft haar mede noch verfcheide
andere namen. Maar de Heer de Reaumur
C c c c c c zecht,