tigAmmonshoo.rnen van den Berg. R a d iu s ,
enz. Zie de^ PVa ar neming in myne ‘Njeuwg
Miner aalkundè.
W E N T E E T R A P . Dit is een een-
fchelpige fchelp van het gedacht^ der Pennen,
,en die het zeldzaamRe in Europa is*
De Heer d’ Argenville béfchryft deze fchelp,
én zecht dat zeven flap gen .trekken langs de
pyramidale vorm van deze fchelp 1 o open ;
en dat de laatRe by wyze van een trompet
aan den mond koomt, waaryati zy de,wrong
vormt. Deze Rangentrekken worden door
zeer dunne ribben afgebroken, die. zeer wit
z yn , en pp een. b.emorRe grond uitfpringen:
zy zyn door een kleine tuffchen wydte, op
een zeer zichtbare wyze van elkanderen ge-
fcheiden, vooral de onderRe, waar van de
1'aatRe ribben zich in een punt omtrent den
rand van den mond. vereenigen: dit zyn af-
zonderlyke ringen o f Rrookjes.: die altoos
een vereeniging met den grond van de fchelp
hebben. De zeldzaamheit van deze Schelp
word veroorzaakt, om dat de Indianen haar
onder hunne zeldzaamRe fchatten bewaren,
en haar aan hunnen hals dragen. Een^Wencel
trap moet, zecht de Heer d9 Argenville die
9er een bezit, om fchoon te z yn , meer als
een duim hoogte hebben, want de kleinde-
re zyn een der gemeenRe foorten van fchel-
pen, men vind deze in den Go lf van Ve-
netieri. Men heeft deeze fchelp in de voornaamste
Kabinetten van Parys, en vooral
in Holland, wy hebben ’cr drie in het Kabinet
van den P r i ns v a n O ra nje ge-;
zien.
’s W E R E L D S -O O G , o f de K i t t e-
l e nd e St e e n der J uwe e l l i e r s ,
Lapis mutabilis Gemmariorum. Deze {leen-
is naauwlyks^ half doorfchynende. Hy is
graauvv, rosachtig,-of afchverwig , én met
geelachtige aderen doorfneden: hy is hard,
een weinig porieachtig , kaatR de lichtRra-
len Rerk te rug, en kan zeer wel gepolyR
worden ; indiervoegen dat wanneer hy in
de Zon geplaatR word, hy ’er geRadig het
beeld van te rug kaatfl;, en altoos met een
luifter dié vermaak verfcbaft , men noemt
dit uitwerkzel Kittelen. Déze Steen bezit
de eigenfchap om in zeker voegen ondoor-
fchynende in de lucht te fchynen, en word
helderer wanneer hy in koud water gedom-
pelt word , maar hy neemt zynen eerReh
jflaat, weder aan , zoo ras men hem ’er uit-
,ne,'eiiit. Zdij dit. ’ v.erfchynzel van de héldere
deeleri van hét. water afhangen i die
met zich in de poriën van dén Reen in , te
dringen, ’er de tuflchènwydtens van opvullen
, en zelfs het licht, van té; rug kaat-
zen? ,
Men bèkoomt dit foort van Reen , zoo
wel als de Kat - Oogen , uit. Arabien en
Egyptén.
W E R K T Ü I G E L Y K E D E E L T J
E S . Béhalven de Dieren , die .voor K t
oog zichtbaar zyn , ondeifchéiden de Natuurkundigen
noch-é e n. an der e byzonder foort
dat zeer klein is., ’t geen, zoo het geen eigen
tïyke gezegde Dieren zyn, echter beweegbare
lichamen 'zyn, die men op de huit der
Dieren, in,de vochten, in alle vloeiRoffen,
enz. vind, en die men niet als door behulp
van dé Microscopen o f vergrootglazen ontdekt.
Deze Dieren , die van een oneindige
kleinheit zyn, zecht de Heer Malezieu,
zyn medé'of ey erb arende o f leventbarende.
Hun beftaan in de vochten die giflen können,
in .de gift, in de fappen der Dieren,'
is geen harffenfchim , een Relljng der weet-
luR , door welke, den geeft der Menfcben
zich vermaakt, onder een valfchen fchynvan
waarheit. Zie het gene wy 9er op het woord
D i e rt j e s van gezecht hebben, en de bepaling
op het. woord D i e r .
W E S T I N D I S C H E D I S T E L , zie
D i s t e l .
W E S T I N D I S C H E R A A F , -zie
P appe g a a i .
W E S P , V e s p a . De Wespen zyn verflin-
dende Infeéten, die op de jacht uitgaan, van
den roof leven , en waar van de Hiftorie
byzonderheden aanbied , die in Raat zyn om
de nieuwsgierigheit op te wekken.
Men kan de Wespen die in Maatfchappy
in onze landen leven , in drie voorname klas^
fen verdeelen, die zich onderfcheiden met
betrekking tot de verfchillende plaatzen,-die
zy uitkiezen om hunne neften te vormen.
Die van de eerfte klaffe die men lucht Wespen
noemt, hechten hen aan de planten of
takken der boomen, zy zyn vee.1 kleinder,
en vormen Maatfchappyen die niet talryk
zyn. De Wespen van het tweede foort vor-
' men
men haar^ verblyf in de Rammen der boo-
•mén, oi in de fchuren die weinig bezocht
worden ; deze zyn de grootRe van alle :
men noemt haar Horzels o f Hornaars. De
derde klaffe bevat die gene , die men het
nienigvuldigRe ziet; zy wonen onder de aarde,
en men kan haar ondertiardfehe Wespen
noemen. Béhalven deze drie klaflen van
Wespen , die in Maatfchappy leven , zoo
heeft men noch veel foorten die eenzaame
zyn, en die geen mindere tederheit voor
hare jongen als de eenzame Byën vertonen,
en die tot zulke zonderlinge hulpmiddelen
haren toevlucht nemen, als deze laatRe om
hen op'een gemakkelyke wys te huisveRen,
en voor hun onderhoud té'zorgen.
De, Wespen onderfcheiden zich gemakke-
lyk van alle andere ' Infeéten:, door • hare
gedaante 'en kleur. Haar buik is- aan haaf
borftfchild' alléén door één .zeer fyne draad
vaRgehecht, déze is langer in de eene , en
korter in de andere: in plaats dat men dezelve
naauwlyks in dé Byën gewaar word*
wat mé er Ts ; hét lichaam der Wespen is
glad., blinkende5:, en hare oriderfchëidéndé
kleur is geèï* 'en’ zwart,, die door Rrepén en
vlakken te zamengévoegt is. De Wespenhebben
géén fnuit geiyk dè Byëri; maar zy
hebben in dé'szélfs-5plaats eéri mond, die haar
die'blöemén gejykt,' 'die de Kruidkundigen
heks,wyze bloemen noemen.- Deze mond isme
t een foort van twee tanden bezet -,- die
aan dé zydén van het hóófd vaRgehecht zyn,
én Zich vóór'-'den mond met elkanderen ver-
eénigen ; zy zyn brééd aan huri uiteinde; en
eindigen ïn drié tandjes-die fpitze punten
hébben, waar yan den vorm zeer gefchikt
voor deze verflindzuchtige Infeéten is. Het
is; een vreemd« byzonderheitvdie. aan de Wespen
aTïeen'eigën ié,';'en dié haar van alle vier--
vlëugel'ige Vliegen doét, onderfcheiden, dat
Ktïë’ bövenRé vleügélen altóÖ’s in de lehg^
te te zamën'gevoüw.en .zyn, uitgezóndert iri
den tyd dat" fret In’feét vliegt. ^Boyen den
OQrfprong van - 'iedërê ' oppérvleugel is een
fchiibachug déél gepiaatR , ’t-geen de üit^
werking van een veder doet, en d.ë opper^
vléugelèn- belet;; dat zy zich té hóóg3 öphef-
féh ; dit deel doet'by gevolg'de flagén'fnet
de vleugelën veel korter zyn, en de flinge^
ringen’ vée'1 fnëldèf; dit was nodig voor ató
Infeét,' ’t géén, geRli'ikt zyn dé' dril' van de
jacht te leven, dlkwyls1 genoodzaakt is óm
2ynen, prooi al vliegende te. vervólgen..
Vorm van den Wespen-neft die door de
onder aar dfche Wespen, of tamme Wespen
gehouwt word'.
Meh geeft medé de naam van Tamme Wespen
' aan de Wespen die onder de aarde
wonen, om dat zy op een gemeenzame wyze
in onze vertrekken komen, op onze tafelen
als harpyen aanvallën , de vruchten
der leibomen vernielen, en vooral de muskadeldruiven
, naar welke zy zeer gretig
zyn.H
et is altoos onder de aarde, dikwyls ter
diepte van een voet, ó f een en een half voet
dat men in het midden der Weiden, aan den
rand van een wandellaan o f van een weg ,
vooral op plaatzen alwaar men den grond
gemakkèlyk opdelven kan , dat men de Wespennetten
vind.;, zy doen zich• gemakkelyk
aan het oppervlak der aardé, dóór een ope-
ning opmerken-, dié omtrent een duim middel
lyn heeft y en door welk de Wespen gei-
Radig.in en uitgaan»
Deze opening is een foort van galdery
die de Wespen gëyormt hebben , door ge-
Radig te ' graven •, en die met bochten tot
a’an de düiRërë ver'blyfplaats geleid , in welke
de W espënneR gevörmtois. Het is de
Heer de Keaumur dié ons de wyze van bouwen
der Wespen heeft leèren kennén ; hy
heeft haar in glazë byëkorven gade gèflagen,
in welké hy WespënneRen had doen plaat--
Zen'. r
Wanneer men het. vermaak geniéten wil,-
yan eën Wespen heft te befchouwen , zoo •
kan' men eerR de Wespen doen ömkomen; •
met in de ; opehing die aan het oppervlak
van dé aarde is één .brandende lemmet in te'
Reken die gezwavelt is-, waar van den rookbaar
verRikti' -Men graaft dé'aarde' vervol-
gëns ‘yoörach'tig’ op , en men oh'tdèkt ein-
délyk een langwerpige of kioötro-ndé bol,
en dié ' zomtyds véértien of vyfeien duimen
iri zyn grootRe middellyn heeft. Men:merkt
altóós twee poorten aan het ^uitwendige gedeelte
van een Wéspénneft op; de bewoon-
dërs-gaan ':döór i e eene' in,''en door de andere
uit ,'eri dit altoos met dé grootRe naauw-
keurigheit.4 -Wanneer men een WespenneR
in tweéRukkëri'-fnyd, -zoo ontdekt men eerR
ZyriVómklëedZ'èf;f' ’t ^een'i'éën o f een halve
duim dikte' hééft'-, "en dat alléén uit een foort
van bladen papier zamengeRelt is. Het oogmerk
vari déZ-e- bemuring is, om het inwen--