lange ftaart. Hy ontleend zynen naam van
de gedaante van zynen kop en ftaart: hy
heeft een kleine kop en kleine oogen : het
flair dat tuffchen de neus en lippen geplaatft
i s , maakt de vertoning van twee knevels:
de kin is zeer ko rt, en de hals volkomen
Vkn het lichaam ondêrfcheiden : de kruin
ykn het hoofd is met pen uitwafch bezet,
dié men voor een kroon zou aanzien : hy
heeft vier vinnen en twee andere uitwas-
fchen', waar van de grootfte , die aan het
uiteinde van den hals geplaatft is , de vorm
van een fpatel heeft; zy is lang, breed en
éeer ftérk ; die van den ftaart is een weinig.
Meinder : de vier vinnen gelyken naar
de baarden van een Wal vifch: men kan aan
de twee eerfte de naam van handen geven,
zoo men meer acht op .hun gebruik, als op
hunne gedaante 'geeft; zy konnen zich onder
den buik ö f boven den hals te zamen-
voegen, en alles aan dèh mond brengen wat
z y aangrypen: de twéé andere vinnen zyn
ónder den buik geplaatft , en zyn kleinder
als de voorfte;
' Deze Z e e -A ap is een zeer vlugge Vifch,
en die met veel fnelheit zwemt : wanneer
hy zich op het oppervlak van hét water vertoont,
voor dat hy in het aas gebeten heeft,
zyn zyne bewegingen en fprongen zeer ver-
makelyk: hy1 nadért1 het aas, befchouwt het,
raakt het met.fde lippen even aan , wykt t e ;
rug', en keert eindelyk weder om het door
te zwelgen ; maar zoo ras hy gevangen is,
zoo maakt hy honderden bewegingen, die’
de aanfchóuwers zeer vermakèn. Men
heeft eenige Schryvers j die noch van een
ander foort van „Zee - Aap gewach ma-
,ken. 7
■ Z E E - A D D E R , Vipera marina , aut
Serpëns marinüs, Dit is een foort van Moer-.
Aal. Men heeft waarnemingen van Redi
óver de verfchillende inwendige deelen van
de Zee-Adder in het vierde deel van de
ColleSt. Acaclem. Z ie mede Zee-Slang in
het woord S l a n g . ;
* Z E E - A J U IN , Scilla. Men bnderfchqid
in de, winkels drie foorten van Zee -Ajuin:
te weeten twee groote die de 'rooele én witte
zyn, die door de Heer ^ Tournefort or\-
Ser de Qrnithogalum geplaatft worden , en
een klein e ! dié dezelve Kruidkundige onder
'èzNarciJJen telt.-1
1. De G root e roode Z e e - A juin,
Scilla vulgaris radice rubtd. Haar wortel
is een bol die de groote van een kinder hoofd
heeft, hy is uit dikke, roodachtige, fappi-
ge en lymachtige fchellen te zamengeftelt,
die even als die der gemeene Ajuin op el-
kanderen leggen, en aan de onder zyde met
verfcheide groote vezelen bezet z y n ; de
wortel fchiet bladeren ter lengte van een
voet uit, zy z yn breed, vleesachtig, groenachtig
, geheel met een lymerig fap doordrongen,
en bitter; uit het midden van deze
bladeren verheft zich een fteel, die zom-
tyds twee voeten hoog , recht, en aan zyn
top met witte zesbladige bloemen bezet is,
óp welke rondachtige , en aan drie zyden
verheven vruchten volgen, die in drie zaadhuisjes
verfcheide rondachtige en zwartachtige
zaden bevatten: deze Plant is de Zee-
Ajuin wyfje.
2. De G roote W i t t e Z e e - A juin
M a n n e t j e , Scilla radice-alba. Deze verfchilt
van de vorige niet als dat hare bladeren
en wortel kleinder z yn , en deze laatfte
een witte kleur heeft: de beide foorten groei-
jen op de zandachtige plaatzen , naby de
Zee, in Spanje, Portugal, op Siciliën , en
zelfs in Normandyen naby Quillebceuf; zy
bloeijen in Auguftus en September, en hare
zaden zyn in de maanden Oktober en November
ryp. Wanneer de zaden ryp zyn ,
en de fteel verdroogt is-, zoo vertonen de
bladeren zich in de maanden November en
December : men zamelt hare wortelen omtrent
de maand Juny in. Deze beide foorten
van Zee- Ajuin zyn infnydende en af-
zettènde ; zy wederftaan de verrottipg , en
bevorderen de maandftonden der Vrouwen :
men heeft in de Apothekers Winkels; verfcheide
bereidingen van de Zee-Ajuin die
nuttig tégens de waterzucht zyn. Men wil;
dat wanneer men de fchellen van deze bollen
met een gemeen mefch affnyd, ditmefch
’er vergiftigt door zyn zal : hier om willen
de Schryvers , :dat men ’er een mefch van
Yvofr o f hout toe gebruiken moet. Het
fchynt ons roe, dat dit een dier zaken is ,
die men met recht in twyfel mag trekken ;
echter* leeft men nr de Eph'émeridës van
Duitfchland, dat een Kalkoen die van den
deeg gegeten had, waar mede.de bollen van
-Zée-Ajuin omkléed wareirgeweeft, die;raen
in den oven had laten braden y,binnen .een
uur
uur door fuiflelingen en ftuiptrekkingen aan-
getaft wierd , en niet ftaande kon blyvep ,
en even als blind fcheen; dit ongemak eindigde
door harde puiften , die zich op de
pooten van het dier vormde , die het uiteinde
van de kwaal fchenen te zyn. Hoe
ontwyfelbaar dit geval ook fchynen mag ,
zoo durf ik echter zeggen, dat ik zelfs meer
dan eenmaal de bladeren van de Zee-Ajuin
met een yzer mefch afgefneden hebbe , de
verfche bladeren van den wortel gekaauwt,
en my zelfs naderhand van dit mefch aan
tafel bedient hebbe , zonder dat my eenig
nadeelig toeval overkwam.
3. De K le i n e wi t t e Z e e - A j u i n ,
Narei (Jus maritimus. Dit is een foort van
Narcis die menigvuldig op de oevers der
Z e e , tuffehen Cette' en Peccais groeit. De
kleine Zee-Ajuin verfchilt alleen van de
vorige hier in, dat haren wortel uitwendig
zwartachtig en zyne fchellen een weinig ge-
voort zyn. Hare bloemen hebben een zachte
reuk : wanneer men deze Plant van grond
verandert, zoo blóéit zy alleen zeldzaam.
Z E E - A P P E L . Deze naam geeft men
aaó een rondaclitige b a l, die^ men op de
Zee-ftranden onder het Wier vind: hy heeft
gewonelyk de groote van een Oranjeappel,
een vaalroode kleur, en is uit door eenge-
vlöchte vezelen te zamengeftelt., die even
als aan elkanderen gelymt zyn : zy worden
door de vernietiging van verfcheide zeeplanten
te zamengeftelt, waar van het inwendige
gedeelte: met afgefcheide , en drooge
vezelen vervult is , die gemakkelyk van elkander
wyken. Men vind een menigte van
deze Zee- Appelen in de kreken van de Mid-
delandfche-Zee, en vooral naby Marfeille.
Vermits deze lichamen niet kwalyk naar de
Hairballen der Dieren gelyken , | zoo heeft
men haar mede de naam van Hairballen en
Zee - Bezoards gegeven. Zie Ha i r b a l l e n
en B ezoard .
Z E E - B E E R . Deze naam geeft men
aan een Schaalvifch die geen ftekels heeft,
en die men in Wallachyen , Bulgaryen en
Serviën vangt: dit is het zelfde Dier y dat
men té Napels en Meflina , Mejfacara
noemt.
Z E E - B L O E D Z U I G E R , Hirudo ma*
rina: dit Dier word door Bocconius , Acus
I I . D eel.
■ cauda utrinque pennatd genoemt. Dit foort
van Bloedzuiger is zeldzaam; hy hecht zich
aan den Vifch, die men Zwaardvifcb noemt,
en hy opent zich een doortocht in zyn
vleefchjOm ’er het bloed uit te zuigen. Dezen
Schryver zecht, dat hy vier duimen lang
is : zyn buik is w it, kraakbeenachtig en door-
fchynende : in plaats van een kop , merkt
men een holle muil aan hem o p , die met
een zeer hard vlies omringt is, die van een
kleur en zelfftandigheit is, die van die gene
van den buik verfchilt» De Bloedzuiger
drukt dezen muil geheel in het lichaam van
den Vifch :,h y hecht hier zoo vaft in als
een boor in een ftuk hout , en hy laat niet
los voor dat hy met bloed vervult is: zyn
ftaart heeft de gedaante van een veder, en
dient hem om zich te bewegen: onder deze
merkt men twee vezelachtige draden op,
door welkers middel hy zich aan de fleer
nen en kruiden hecht ; hy hecht zich veel
vafter aan het lichaam van den Zwaard-
vifch, en taft alleen de vinnen van dit Dier
aan.
Bocconius heeft de inwendige deelen befchouwt,
die dit Infeét dienen om het bloed
in te zuigen, om dat de muil noch vezelen
noch klapvliezen heeft, om deze vloeiftof
in te zuigen , hy heeft gezien dat deze vaten
een beweging hebben , welke die der
pompen evennaart, en het bloed van het
eene uiteinde paar het ander trekken , ter-
wyl de muil de werking van den zuiger verricht.
Vermits de buik van dezen Bloedzuiger
, de vorm van een ring heeft, zoo
kan hy door dit middel, de inwendige vaten
naar de opening dry ven , en hen te rug
trekken.
Dit Infed,dat de Zwaardvifch zeer kwek,
word op zyn beurt door een ander Infeél
geplaagt, ’t geen een afchverwige kleur heeft,
en zich omtrent zyn ftaart aan zyn lichaam
hecht, en ten minften zoo vaft als zich de
Zee-Slak aan de Rotzen hecht. Bocconius
geeft het de naam van Luis ; het heeft de
groote van een erweet, en het heeft een
fpleet uit welke verfcheide dunne , door
een gevlochte, en hairswyze draden voortkomen.
Z E E - B O T J Ë. Dit is 'een zeer zonderlinge
Indiaanfche Vifch, waar van TVillough-
by en Ray melding maken-. Dit dier zwemt
met een ongemeene fnelheit; het heeft lange
en zeer fterke vinnen; de twee die aan
A a a a a a ^ea