S A 454 L J E - Y O G E L. S A LM .
.tc voeren , alwaar zy haar tot een hoogen
z °o wel aan ,de Chineezen als aan de
Japanners yerkoopén. Men wil dat zy in de
voor een kil): S^lie, twee,en zom-
*^ V i^ - kiften groene 'JChee bekoornen.
Men rookt de Salie (bv wyjje van Tabak,
OT; S hoofd f.e piitkiftën. Het afkop.kzel
van de bladeren en bl opmen van deze plant
is zeer nuttig om d>e ze^uuiwen te verkerken,
de gezwellen te verzagcen , en opzwellingen
te yerdryyen.'
^ien Bereid van de bloemen der Salie een
Lpmerf en een Qyprgeftaald vwater ; van de
geneele Plant, bereid men een oyergehaal-
: en een ,p]ie door afweeking en af-
kPOking ; uien maakt ,een a^yn met de bladeren
en de bloemen. Deze fpeceryachtige
olie is zeer goed voor de verkouthéden.
• Vermits de- §al,ie haare bladeren , ged-uu-
den wintpij, h eh p p d zo o .is zy gelchikt
93® 3uftbpfcl>jes van dk jaargetyde te ycr-
|ierep , -vppral -het foprt |at geftreepte bla-
peren heeft. Alle dpen zy een fchoone uit-
)yoi:King in de maand Juny, wanneer zy bloei-
jen; hierom plant men haar tot fieraad in de
moeshpoven. Deze planten flaagen vry wel
in alle gronden.
_ De Heer de Tournefort zecht, dat hy in de
Levant zeer groote Galnooten aan de Salie
gezien h e e ft, dat _zy goed om te eeten zyn,
dat men haar ter markt brengt, en haar met
fuiker confyt.
S A L I E - V O G E L , Si/ican'a. Deeze
Vogel onthoud zich op de vochtige plaatzen
tuflehen de Wilgebopmen, en de groote Sa-
lie: hy voed zich met Vliegen , Spinnekop-
pen en andere Infe,éten, die hy op de Wilge-
boomen vind;, en om dezelve alleen te bezitten
, zoo verdryft hy ’er alle de kleine Vogelen
uit.
De Salie-Vogel heeft een dunne, rechte,
en treurig-roode bek : zyne kaaken zyn be-
moru wit : zyn rug en vleugelen zyn bruinachtig,
zyn borft en buik bleek-wit, en geelachtig
, alle de uitwendige randen van de
vederen der vleugelen- zyn "bleek-geel , de
beenen en pooten zyn roodachtig-geel, en
de ft aart, beftaat uit .twaalf bruine pennen.
S A L M % Salmo. Volgens Artedi , is dit
een Vifch die zich zoo wel inden Oceaan als
in de Rivieren onthoud die ’er in uitvloei-
jen. Zyn kop is fpits, en klein in vergelyking
van zyn lichaam , en in zekervoezen
kegelvormig wanneer den mond geflooten
de opemng van den mond is vry wyd • dè
boovenkaak is meer uugerekt, wanneer de
mond geflooten is, .dat is te zeggen , dat de
.pnderkaak ingekrompen en opwaarts ouwe
popg.en i s , alwaar zy in de hol.ligheit van He
opperkaak fluit; ‘de neusgateir zyn niet twee
gaaten doorboort, dié eenigzins nader-bv He
oogen als by den bek ftaan.; de oogen zyn -rond
ter zyden van het hoofd geplaatft , derzelver
regenboog.is zilververwig, met een weinw
gr.oenacbrig gemengt, en den dog-appel
zwartadjug; 'de bedekzelen der kieuwen zvn
zOveryerwig , gevlakt, en ter wederzydeu
uit twee.ofliêver uit vier beene plaatjes, en
twaalf beenderen zamenge-ftek, die een -wei-
nig breed en gekromt.zyn, zy worden door
f i t vlieg,aan,een gehecht: de zylïngfe ftreep
van het lichaam is zeer recht,- nader by den
rug als by den buik , en onder en booven gevlakt;
de fchubben zyn middel matig groot
pp de wyze van dakpannen gefchikt t Zy zyn
op den rug vee! grooter en zwartachtiger, en
elders veel zilverachtiger : de rug is boogs- wys, en den buik eenigzins breed,'
, -De galm heeft verfcheide ryen zeer fcherpe tanden. Tenifte; een aan den rand der kaak,zoo
wel aan de opper- als aan de onderkaak, onder
welke eenige kleine en, beweegbare tanden
zyn: er zyn ’er een grooter getal in de
-opperkaak geplaatft. Ten 2de; twee ryen zeer iterke tanden ter zyden van het gehemelte,
die in een regte lyn in de lengte geplaatft zyn,
en m welkers tuflehen wydte men twee,drie,
en vier andere-tanden ontdekt; de tong is dik
en even als met twee rym van vier yyf zes o f zeven, fcherpe tanden bezet, die in waarts
gekromt zyn ; deze Vifch heeft vier kieuwen
tpr wederzyde. Hy heeft twee vinnen
op den rug , waar van.de .eerfte geftraalt
is , en -de tweede zwart en v e t , en van
giaaten ontbloot is ; de vinnen, van de borft
zyn zwartachtig, en hebben getakte ftraalen; -
die van den buik zyn witachtig en met zwart
gefpikkelt. - Altoos heeft de Salm booven iedere
vin een groot fchubswys en witachtig
aangroeiflel; de aars-vin is w i t , en een vvei-
nig gevorkt; de luchtblaas van dezen Vifcliis
lang, en beftaat de geheele holligheit van den
onderbuik ,y langs den ruggraad ; deze beftaat
uit zes én dertig^ wervelbeenderen , en omtrent
drie, en dertig zy-graaten aan iedere z y
de. Zyne geheele lengte is gewoonelyk acht
en twintig en een halve duim. Peyerm heeft
. , OntleedÖnrièedkuh'drge',
en zeer' Veetén'Vv&ardige
Wakrfl'eeililngéii öve'r dfe' ingéwandeu van den
'Saini in *t licht' gegeèvètt. Meh vind de
Salrfién VÖöfttamentiyk in de Ooft-Zee , en
in de gröötb Rivieférn , dl'e ’er in uitïfl'OO-
nien.
Mefl zecht dat deze Vifcli in de Rivieren
gebooren word , ‘ d'at hy naar de zee afd"atflt,
en vervolgens naar de rivieren' wederkeert
om"zyne kuit teTcMeteli.
Volgens naaüwkeurige verhalen, zwemmen
de Salmen in me enig te. in de Lente", uit den
Oceaan den Rhyn op», indiervoegen, dat zy in
de maand Mey in groot aantal , naby Bazel gevonden
worden. Z y zwemmen" ze è f' gaarne
in de Rivieren op , vooral, als deeze hoog en
troebel zyn ; wanneer z y - hunne kuit fchie-
ten, zoo veranderen zy Van' kleur1 en fmaak ,
en zelfs van gedaan t e , maat dit wórd dóór
de magerheit niet veröorzaakt»
Deze magerheit begint na den Zomer Zon-
neftand, enneemt ongevoelig toe. Omtrent het'
eindéyah de maand Auguftüs '^Weminen zyde
Rivieren zóó hoog óp als zy konnen, om hunne
kuit te fchieten ; dit' beginnen zy omtrent den
Zonnèftand , en vervolgen hiér nle'ede ,. ge-
duurende dén Herfft1 en Winter , töt'in het
begin van de- Lente,, Hier töe zoeken; zy ge-
makkelykë plaatzen, • dat‘is te' zeggen', zand-
plaaten over welke dé, Rivieren .liïêf fnelhett
fti'Qomen. ■ Z y ‘graayé'n ’er een gragr in , die
diiepèf vier fchïééden lang, en pmrrönr 'vier
voeten bi-eëd ]ia. Hei: wy f|é fetóéf hier' in
haareykuif, die de gi*óotte van een Érweet
heeft, èri ;:^i-éjd:ë.pr: liet mahnetje niet zyn’e
hom befproeid word, ’t geen het een en ander
zeer afmat; en om te beletten dat deeze
eitjes door de ftroom niet weggevoerc worden,,
zoo bézitten zy :d,è vénriiftigheit omhen
metyen'borftvveering van fteenen.te ómklee-
den, -De eitjes bly ven in deZert'ftaat tot de
volgende Lente, wanneer de warmte hen bez
i e l t e n ’er jonge Salmen uit voort doet
hoornen.. Het is zeldzaam dat de jonge man-
netjes-Salmen zomtyds met hom vervult zyn,.
en.haar te gelyk met de vojvyaflche wyfjès
.fchièten;, waar fegéh men in cfè jónge wyf-
Ies'Salmen, nooip geen kuit yind, Z y .fchiè-
ton.hunne kuit vc-'el liever iri de kleine R ivie-
Ien die in dén Rhyp uitftroomen, als in de
groote, en keeren iyó'or het grQótile gedeelte
weder naar .Zee, te rug.
. pomtyds doet de.opzwelling der Rivieren
kuit verfpreiden f die in de grachten ge-
Lliaoteni is.,, cn. 'er koonit.ech-gedeelte.dooi’
o m ;,t; zy döoi< dd o ver ftróoming, o f om dat
zy door de viffbhen verflotiden word: het kan
zömtyds méde gebeuren dat deeze grachten
droog(b-lyvën , zónder dat' de kuit hief ech-^
tef’dóór oïtikooffit; want zoo ras ’er het water
weder invloeit , zoo word zy bezielt,
en bréngt jonge Salmen voort even als o f
zy nóóit gebrek aan water gehad had. Dc
Vilftrliefs giften uit den overvloed o f fchaars-
heit van het water , o f men regens het volgende
jaar een goede voorraad van Salm te
verwachter! heeft,
De jonge Salmen hóuden zich niet gaarne
een of'twee jaareri in den Rhyn op; maar zy
zakken gewoonelyk- voor het einde van het
jaar uit dè andere Rivieren,-in den Rhyn af,
en uit deze'iri dén Oceaan; dit gefchied wanneer
zy vier o f v y f duimen lang'zyn. Ein»
delyk, wanneer zy huhnén aangroei in den
Oceaan gekreegen hebben , en vohvaflchen
Salmen geworden zyn waar toe niet veel
tyd vereifcht word ) , fchoon de Viftchers
zeggen, dat1 zy niet als ten einde van zes jaa-
ren tot volmaaktheit koomen, zoo zwemmen
zy den Rhyri wéder op , gelyk vvy hier voor
gezecht hébbend
Het fchynt dat dézen Vifch altoos te geus
den ftroom der. Rivierën worftelt. Hy is
zeer vlug in ’t- fpringén ;- hy buigt zyn lichaam
kriiigswys'té zarnón',^cïi mét'eene po-
gittg'te dóen fp-ringt hy met'yéél geweid uit
' het'water’ :' dé' Bloèdzüigëf-S’, dié hen door
hunne bétèn' kv^felleh'-eh’'ftitpütt?efi'i,'nood-za-
kefl hen zöiütyds rnédé' om:méd'yéel gevveld-
ifit hèt'water'tè'fpfingén.
Deze Vifch ismoch','gelyk medé ve'el an^--
defe , aan -platte- Wormen ' oiïdëïliëvig , die
zich in zyne ingéwanden voeden. Dé Schry--
‘ vers- van het veiwólg van de Mat.-Mèdk. vonden,
vbor eenige jaareii, in den buik van een
Saliu die v yfen twintig pondén wóeg , eeii-
Lindworm van pen Verbazende lengte, • en uitnemende
witheit, hy leefdérioch völkoomen
vier daagen na den dood van den Vifch.
I>e’Heer Linnceus zecht , dat de Salmen
zich mede in de gröotfte Rivieren van Zwe--
den onthouden; maar zy brengen ’er zeldzaam
den Ginter in o vér, vooral in het Meer Sil-
'jan,: in Dalicarlié. Alle de mannetjes hebben
gekromdé kaaken. In' allé dé groote Ri—
vjerèn-Zwemt deZén Vifch, zeftig en hondcit
uufert vkn Zee opwaarts;, en köööït aftfe jaa-
fén .Veder, afzakken : zyn yo.óvr’gang is zeer
fnei-, en-wanneer hy regens den ftroom c.p-
zwemtzoó^zou meni denken', dat hèt- eom
M M S