Herken tatnmen Olyphant in het bofch; zoo
ras een wilde Olyphant hem gewaar word,
200 valt hy hem aan.' Deze Olyphanten
ftrengelen hunnè fnuiten door elkanderen ,
en de eene tracht de andere o p verre te werpen
j geduurende dat de ihuit van den wilden
Olyphant in die van den anderen verwart
is , zoo bind men zyne voorfte pooten te za-
men , en men maakt zich meefter van hem,
om dat hy zich niet durft beweegen , uit
vrees van te zullen vallen.
De Vader Labat zecht, al boenende , dat
dat hy niet weet , o f de Afrikaanfche O ly phanten
dommer als die van andere Landen
z yn , o f dat de Negers minder geelt en be-
hendigheit als de indianen bezitten : want
de Negers zyn noch nooit bedacht geweelt
om hen te temmen , en om ’ er zich tot laft-
beelten van te bedienen. Z y vangen hen in
diepe kuilen , die alleen met eenige takken,
en een weinig aarde bedekt zyn , en zy dooden
dezelve met pylen* Andere gaan in. troepen
van twintig o f v y f en twintig lierk u it, wan-
heer zy hen durven aantallen ; de ftoutfle
hunner naderd den Olyphant, en wond hem
met een Alïagai, en vlucht naar de plaats
alwaar zyne makkers verborgen zyn ; deze
brengen hem nieuwe wonden to e , op de
zwakfte plaatzen van zyn lichaam; terwyl
hy den eenen vervolgen wil , zoo kweelt
hem den anderen op nieuw , en hy fneuvelt
eindelyk door de menigvuldige wonden. Dit
veronderltelt een groote benendigheit , die
vry natuurlyk aan de wilde Menfchen is. De
Negers verkoopen aan de Europeanen , de
uitftekende tanden van deze Olyphanten ; zy
maaken fchilden van hunne vellen, zy bemin- ,
nen-hun vleefch, en vinden het uitmuntend,
vooral wanneer het veel geur heeft.
De groote uitflekende tanden van wélke
wy fpreken , zyn de genen , dat-men yvoir
noemt, en waar van men gebruik in de Ge-
neeskonll, en vooral in de Konften van
maakt. Men maakt ’er zeer fchoon fnywerk
van. Het yvoir heeft tot het inwendig gebruik
ten naallen by dezelve eigenfehappen
als de Hartshoorn. Het grootfte gedeelte
van het yvoir koomt van de Kullen van Afrika.
Het yvoir van het Eyland Cylon, werd
het hooglle gefchat, om dat het minder aan
het geel worden onderhevig is. De. gemak-
kelykheit met welke het yvoir fp ly t, maakt
het zeer moêijelyk om te béarbeiden ; hier
om hebben verfcheide Lieden middelen gezocht
om dit ongemak te verhelpen, met deze
zelfftandtgheit in diervoegen te bereiden,
dat zy zagt werd.' Verfcheiden van deze bereidingen
zyn vry wel geflaagt, zoo dat men
redenen heeft om ’er in vervolg een goede
uitflag van te verwachten.
Men bekoom t van het Yvoir , gelyk mede
van den Hartshoorn , wanneer men het in
een belloten vat brand, een zeer fchoon zwart
poeder , ’t geen in de Schilderkonlt gebruikt
word , en dat men Beenzwart noemt. Het
is aanmerkenswaardig , dat hoe witter de
ftqffen zyn van welke men,zwart bereid,hoe
hooger van kleur het zwart zyn zal.
O L Y F A N T - S T I E R : dit is , zecht
Ludolphes, een Dier dat twee malen zoo groot
als onze Stieren i s : men heeft ’er een. uit
Afrika te Konllantinopelen gébracht. Dit
Dier heeft de gedaante-van- een Stief ; maar
het heeft door het v e l, de kleur van het hanen
de grootte, een zekere overeenkomfl met
den Olyphant: dit word door Bernier beveiligt:
hy. zecht zelfs dat hy ’er een hoorn
yan by den Grooten Mogol gezien heeft.
O M B E R V I S C H , Umbra. Dit is een
Vifch die doornachtige vinnen heeft, en langs
de geheele Zee-Kull van Languedoc bekent
i s , onder de naam van Umbrino ; hy is met
zekere goudverwige en donkere ftreepen yer-
ziert , waar van de eëné de andere fchyrit te
overfchaduwen. Deze 'vifch die zoo groot
als een Karper is , heeft een wrat aan dé kin,
twee openingeh voor de oogeh , en andere
kleine openingen aan hét uiteinde van den
bek en de onderkaak, geen tanden, enzwar-
- te vinnen: zyn vleefch is iii achting door geheel
Italiën.
De Rivier Ombervifch is een foort van Forel,
de vinnen van deze zyn zagt.. r
De Inwoonders van Laufanne gé.even medé
de naam van Ombervifch o f Otrihle, aan de
Salm van hun Meer : deszelfs vléefch heeft
de Tmaak van de Salm-Fórel.
O M M E G A N G E R S , deze haam heeft
de Heer de Reatmur aan Rupzen gegeeven,
die van de eene plaats naar de andere gaan,
en een opperhoofd hebben, dat vooruittrekt.
O N A G R A , zie E z e l s k r u id .
O N A G E R . Dit is een wilde Ezel, zie
dit woort op het einde van bet artikel E z e l .
H : H f I • 1 . I - I p | i
O N B A R M H A R T IG E . Goedartgeeft
deze naam aan een foort van Rupzen die elkanderen
verüinden wanneer zy gebrek aan
dc bladeren van de Goudsbloemen hebben ,
mét welke zy zich voeden.
O N C A , dit is een viervoetig dier van de
oude Wereld van welk' wy op het woord
Panth e r fpreken zullen.
O N D E E L E N , of O n d e e l b a r e
D e e lt j es , Atomi. Aan dit woort hecht
men gewoonelyk het denkbeeld van onzichtbare
lichaampjes , die door de Ouden als de
ëerllei grondbeginselen van alle de natuurly-
ke liqhamen belchouwt wierden. Men geeft
mede de naam van Atomi aan een microsco-
piefch diertje , ’t geen, zoo men w i l , het
kleinfte i s , dat men met de befte microscopen
ontdekt heeft. Men zecht dat het'zich
zoo groot door het microscoop vertoont,
als een kleine zandkorrel zich aan het oog
voordoet , dat men ’er verfcheide pooten
aan ontdekt , én dat het een witte rug en
fchubbén heeft.
O N I X , Gemeenelyk gééft men deze
naam aan een foort van Agaat, dat naauw-
lyks half doorfchynent is , en door lagen ge-
VOrmt word,, die ,. o f by wyze van kringen ,
ó f by beddingen , op elkanderen gefchikt
zyn. Een geaderde Silex, die zeer hart is,
en fraai gepolyft kan worden , kan mede de
naam van Onix dragen.
De fchoonfte Onix-Steenen koomen uit
Arabië: men onderfcheid ’er zwarte kringen,
taankleurige o f bruine banden, en witte kringen.
in welke onderfcheidelyk geplaatll zyn:
men noemt het melkachtige gedeelte Nagel:
wanneer dé taankleurige laag, tuffehen het
licht di het .oog geplaatll; wo rd , zoo moet
het zich roodachtig o f roodkleurig vertoo-
nen. Men heeft moeite om deze He en en volmaakt
fchoon te vinden , zy zyn mede zeer
duur wanneer zy een zekere grootte hebben.
Zy dié arbeiden om hen te klieven en. te po-
lyfteri, verkiezen dié geene waar van de vlakken
in'diervoegen gefchikt zyn, dat z y , cfoor
behulp van de klieving', het een o f ander
deel van «enig dier vertoonen konnen : het
is dus dat men met een gedeelte van de eerfte
laag weg te neetnen, men de tweede uitholt,
die wit o f blaauwachtig is , en men kan dus
drie; verfchillencle kleuren te gelyk bearbei-
dén,:.door dit middel!, zegik % vormt, men gewaande
verfleende oogen der dieren, die men
tot een vry hooge prys aan ligtgelovige Lieden
verkoopt. Men maakt ’er gewoonelyk
ringen en fignetten van: de Ouden waren gewoon,
om deze Steen in diervoegen te bearbeiden
, dat de grónd een zekere kleur had,
en het geen ’er op gegraveert was , ’ t zy inwaarts
o f verheeven , een andere. De Oosterlingen
maken zoo veel werk van den Onix,
dat in China, alwaar men hem Tou noemt,
de Keizer alleen recht heeft om hem te dragen
; hy word Steen der Steenen in den Bybel
gen aam t.
De Mempbites is mede een foort van Onix,
deze is uit lagen zamengeftelt, waar yan de
eene zw a r t, rosachtig, blaauwachtig , o f
vleefchklemïg. i s , en de andere is w i t , o f
graauw : het gebeurt zomtyds dat men déze
lagen van elkanderen fcheiden kan. Zie op*
bet woort A g a a t .
O N U R E , dit is een water Vo g e l, die
men'in Guajanavind; zyne vederen, zyn met
graauw en wit gefchakeert; zyn bek is kort
en. fp itszo o - ras de nacht begint zoo laat hy
deze vier noten hooren , u t, mi, f o l , ut*
De Negers dopden ’er zeer veel van; hy is-
alleen goed om met faus gegeeten te worden.
O N V E R A N -D E R L Y K E S T E E N .
Deze bezit de eigenfehap om het geweldigfte
vuur der fornuizen te wederftaan , zonder
eenige merkbare veranderingen te ondergaan,
dat is te zeggen , die noch door het vuur kan
gefmolten worden , noch eenige andere veranderingen
ondergaat: van dezen aart is de
Diamant: zie dit woort.
Men noemt die geenz Wederfpannige Steenen
, die mede de eigenfehap bezitten om het
geweld van het vuur te wederftaan , zonder
dat zy fmelten fchoon zy anders aanmerke-
lyke veranderingen ondergaan: van dezen aait
zyn de kalkachtige fteenen , de Amianten,
de Mica, de T a lk , de Potfteenen, enz. Hier
uit v o lg t, gelyk de Schryver van het Woor-
deuboek der Scheikunde, zeer wel aanmerkt,
dat alle de weerfpannige zelfstandigheden,
geenzins onveranderlyk zyn : voor ’t overige,
alle de fteenen zyn niet wederfpannig o f zelfs-
onveranderlyk , als in evenredigheit yan den
graad van. vu u r , die men. hen. doet onder-
gaan.
O N W E D E R , deze naam geeft men ,
o f