• iq8
-;b ol, en zwaftachtig blaauw, inwendig bol ,
-en witachtig blaauw, doorgaans glad aanbei-
rde zydën , en zomtyds met pypwormen- o f
zee-pokken bezet zyn. Men befpeurt door
,de fluitfchelpen. kleine blaauwe aderen , o f
.ftreepen. De fchelp is breed, fpits aan het
achterfte gedeelte,en rond aan het voorfte, alwaar
de baard o f baud geplaatft is, die de twee
Hukken te zamen hecht , welke een vry groote
holligheit, van gedaante.als een fchuinfe
ruit, vormen..- De Heer Heide , een Geneesheer
, heeft de Moffelen naauwkeurig ontleed:
hy heeft opgemerkt dat zy een tong ,
•vet, Ingewanden, een lever , en hoornen,
gelyk de flakken hebben. In alle deze deelen
heeft men een fingerende beweeging , die
de Heer Heide , een Jiraalswyze beweeging,
noemt;
. De Heer de Reaumur leert ons, in een Memorie
over de voort gaande beweeging van de
Scbelpviffchen., dat de Zee-Moffelen, fchoon
. zy gewoonelykr aan de fteenen, o f aan elkan-
deren , door een foort vaiv vezelen ofdra-
.den , zyn vaftgehecht, echter de bekwaam-
heit bezitten , om zich te konnen bewee-geh.
;Om dit te bewyzën, zoo verhaalt hy, dat in
de tyden in welke het zoo- warm niet meer
is , dat men zout uit de zoute moeraffen be-
koomen kan , de Viffchers zomtyds, in de
• moeraffen, Moffelen werpen, welke zy aan
de oevers der zeq gevangen hebben: zy zegden
, dat zy hier door haar vleefch'majfcher
dóen worden, om dat zy alsdan in een water
leven, dat dagelyks minder zout door het regenwater
word. De Viffchers werpen de
.Moffelen , van elkanderen verfpreid, en op
verfchillende afftanden , in deze moeraffen ;
maar wanneer zy haar in ’t wer volg weder op-
viffchen, zóó vinden zy haar in groote klompen
byeen verzamelt. Om dus by elkande-
■ ren te vergaderen * is- het -nodig geweeft dat
de Moffelen zich beweegden; maar men dient
noch te weeten van.welk deel zy hier toe
gebruikmaken. Om hier van pnderricht te
zyn , behoeft men maar alleen de fchelpen
.der Moffelen, aan de tégen, over geftélde zy-
de van het fcharnier , te openen ; niets vertoont
, zich alsdan duidelyker als een zeker
zwart deel , dat eenigzins bruinachtig , en
langwerpig is , men befpeurt dit Omtrent in
het midden der Moffel. Men kan. dit deel by
de tong van een dier in. de gedaante vergely-
ken. Het is dit deel dat men het Been , o f
liever de Arm van den Moffel, noemen kan-,
om dat zy zich door middel van hetzelve:,
veel eër voprtflëept ,■ als voortgaat. W a a neer
de Moffel zich gereed maakt om van
plaats te veranderen, zoo. opent zy eërft haare
fchelpen een weinig;- vervolgens ziet men
het eind van. haar been pp den rand verfèhy-
nen , welke zy zomtyds tot op den: afftand
van een duim uitftrekt:. het fchynt dat het
dier ’er zich alsdan van bedient om. den grond
te herkennen. Vervolgens vouwt het dit deel
te zamen, dat vleezig en zeer buigzaam is ,,
en hecht het.aan eenig vaft lichaam; in diervoegen
, dat wanneer de-Moffel het zelve za-
-mentrekt ,- haare fchelp genoodzaakt word ,
om dit lichaam te naderen. Deze handelwy^
-bootft niet kwalyk dié wan een man na , welke
op zynen biiik liggende , zich gilleen van
eëne hanff bedient om. zich naar een lichaam
voort te trekken ’t 'geen hy aangegreepen
heeft. De Moffelen bedienen,zich,niet menigvuldig
van her vermogen, dat; zy - hebben
om zich te konnen beweegen;. want zy zyn.
meelt-altoos, aan elkanderen , o f aan andere.,
lichaameu dpor middel van haare vezelen- o f
draden vaftgehecht; en-zy hemen alleen haa-
ren toevlucht tot haarea arm., wannéér deze
draden verbroken zyn., .
Men leeft in de Memoriën van de Akade?-
mie der Wètenfchappen van Parys , dat de:
Heer de Poupart, reeds opgemerkt had, dat de
rivier iVi offeien,, -wanneer zy op het platte
gedeelte van haare. fchelp liggen, naar haren
w il| een arm üitfteken , van welke, zy: zich
bedienen om. het zand onder zich uit te deé-
len,, gn dus bygevojg aan.de qene zyde , eert
zagte helling .te .yerkrygén ; in diervoegen^
dat zy zich eindelyk op het ffcherpe gedeelte
van haare fchelp geplaatft vinden.. Hier na
ftrekken zy'haaren arm weder 'zoo verre uit-,
-als haar mogelyk is , en trekken alsdan haar
fchqlp tot zich : zy gaan dus door, een foort
van groef voort , die zy zelfs in het zand
vormen, en de-fchelp ter wederzydén onder-
fteunt.
In de Zee-Moffelém, koomt uk dèmwor- .
tel van den arm-, van welke wy gefproken
hebben., ( deze,heeft, in de grootfte Moffelen
, omtrent zes lynen lengte , en twee en
een, halve breedte j | een groot getal draden
voort, die,, wanneer zy aan een-naburig lichaam
vaftgehecht zyn, de Moffel in bedwang,
houden. Ieder van déze draden* heeft omtrent
de-dikte van e.en;hair, en de-lengte.van een
o f twee duimen.. Z y zyn met de uiteinden
van fteenen o f ftukken van fchelpen vaftge-
hficht,, en meeft altoos aan de. fchelpen van
de andere Moffelen; dit is de oorzaak waaróm
men meeft altyd groote hoopen van deze
fchelp viffchen met elkanderen vereenigt vind.
Deze draden zyn altoos zoo veel van elkanderen
verwydert, als hunne lengte en getal
•-toelaat: men heeft ’er in allerlei ftrekking
aan de verfchillende lichaamen vaft gekleeft,'
Vi .ïke de Moffel omringen. De Heer de
Reaumur verzekert dat hy ’er zomtyds meer
als hogere- en vyftig getelt heeft, welke
■ dienden om een eenige vaft te hechten: deze
■ draden zyn als zoo veel kleine kabeltouwen,
•welke, ieder van hunne zyde,vde Moffel- in
bedwang houden , waar door zy om dus te
fpreèken, voor anker lècht.
Maar van welk een beliendigheit bedienen
zich de Moffelen om zich met deze draden'
vaft te hechten ? Hoe konnen zy hen met
‘hunneuiteinden vaftkleven, die veel dikker ats
het overige zyn ? W y hebben gezecht dat de
•Moffel uit haare half geopende fchelp , een
foort van-arm doet vöórtkoomen , die zy by
•trappen verlengt, en vervolgens Weder in
doet krimpen ; het is door deze herhaaalde
intrekkingen en inkrimpingen ', dat, zy deze
arm , tot twee duimen letigte kan doen ver-
krygen , en dat zy eindèlyk'ftaagt om zich
'door haare draden op verfchillende plaatzen
vaft te maaken , welke, meer o f min verwy-
•dertzyn. Men ziet hier uit dat het zelfde deel
tot zeei; verfchillende gebruiken gefchikt is ,
om dat het de Moffel , dan eens tot een arm
o f been verftrekt om voort te gaan , en dan
wederom to& een fpinrokken om draden te
-fpinnen. Het is-in het werk van den Heer de
Reaumur dat men- alle deze byzonderheden
•omftandig vinden kan ; 'onder anderen de be-
•fchry ving van de fpleet o f het kanaal , dóór
welke het vocht doorgaat dat de draden
'vormt, en in welk Het vervolgens ftrèmt,
en zelfftandigheit verkrygt ; dit heeft dezen
vernuftigen Natuuronderzoeker doen. zeggen,
•dat den arbeid van de zy wormen , rupzén en
•fpinnekoppen om. te fpinnen. j naar die van
de Gouddraadtrekkers gelykt; maar dat de
handelwyzen der Moffelen , in tegendeel ,
•meer met dié van de werklieden over een
kpom&n , welke de metaalen in vormen gieten
.M
en vind., in het tweede Heel van de Me-
moriën van de Akademie van Roebelle , een
Memorie van den Heer Mercier du Pet$ ,
over -dg Moffelbokken , ’ t geen een foort van
emtuihing is , die van palen gevormt word,
' welke met latten doorvlochten zyn , ’ t geen
een foort van vafte horden maakt, die in
ftaat zyn om het. geweld van het water te
konnen wederftaan, en waar aan de Moffe-
. len zich in groote troffen vafthechten , om
haare kuit te fchieten. Deze Akademift
tracht, door redenen en proefnemingen te
bewyzen , welke waardig zyn om geleezen
te worden , dat d e , voortgaande beweeging
welke aan dê Moffelen door de Heeren Poupart
, Heyde, de Reaumur en eenige andere
beroemde Schryvers toegefchreven is , geen
wezentlykheit heeft. De Heer Mercier wil
darde Moffelen de Biffusniet fpinnen waar
door zy. zich aan de omliggende lichamen
vafthechten, vermits deze met haar gebóoren
word en groeit , als een deel dat haar eigen
is... Verlichte lieden konnen door hunne na-
fporing-en dit gefchil beflechten. W y heh-
. ben tot heden toe geen gunftiger gelegenheid
gehad om de proefnemingen van den Heer
Mereier te herhalen.
’Er word niet meer als omtrent een jaar
tyd vereifcht om een Moffelhok weder te bevolken
, mits men ’er het tiende .gedeelte van
de Moffelen inlaat, en zelfs eemweinigmeer-
| der, als omtrent v y f o f zes duizent, wanneer
het eenigzins ontbloot is. Deze inzameling
gefchied van July tot Ocfep.ber, de tyd van de
kuitfehieting én de groote hitte ’er maar al-
, leen van uitgezondert.
Men vind. de Zee-Moffelen overvloedig
langs de zee-ftranden. Deze kleine vifen
heeft vyanden, want,, behafven dat men ’er
zich tot aas om andere viffchen te vangen
van bedient, zoo heeft de Heer de Reaumur
'opgemerkt dat een kleine fchelpvifch van het
foort van die geene welke men in het latyn
Trochus noemt, £ T o l , een foort van flak
met een platachtige mond ) ’.er zyn prooi
van maakt.’ Hy hecht zich hier toe aan de
fchelp van een Moffel, doorboort haar met
-een zeer rond g a t, dat een lyn breed is , hy
doet hier een foort van fnuit ingaan, die v y f
o f zes lynen lang is , en die hy. in. een Hangen
trek beweegt, met welke hy de Moffel uitzuigt.
De Heer de Reaumur ^ die opgemerkt
heeft dat de ledige moffelen ten minften met
• een. gat dóorboort waren ,. hield zich verzekert
dat deze fcheipviffchen zeer veel toebrengen
om de moffelkreeken te ontvolken.
Men zècht datmenin Brazil, op eenige plaat-»
‘zen Moffelen vind , die zoo groot zyn , dat
zy , waaneer zy van haare fchelpen afge-
fcheiden zyn, ieder zomtyds acht oneen w egen
, en dat de. fchelpen* van deze groote
O 3, M offe~