■ hy, van haaren omloop om de Zon te rugkoo-
men , 200 ziet men haar met een lange Haart
-bezet , die waarfchynelyk een onmeetbare
meenigte dampen zyn , die de hitte der Zon
« haar lichaam heeft doen opflygen: zoo een
Komeet in dezen (laat een groote DwaalHar,
op een geringe afftand vooroy gaat,zoomoet
de aan trekkracht >van de Dwaalitar deze verzameling
van dampen afleiden, en haar nood-
zaaken om rond haar te vloeijen. De Komeet
telkens nieuwe {toffe verfcnaffende, ieder-
maal dat zy voorby de Dwaalftar gaat, o f die
geene die zy de eerfte maal, achter gelaten,
‘heeft toerykende zynde, vormt ’er zich een
gefladigeomvloeijing, o f een foort van Ring
om de Dwaalftar.
De Komeet kan zomtyds zelfs door de
Dwaalitar mede ge voert worden, en zich genoodzaakt
vinden om rond haar te draaijen,
en een Wachter te worden , het is mogélyk
op deze wy ze , dat de Wachters van Saturnüs
en de andere Planeeten ge vormt zyn.
R IN G D U I F . Men geeft dezen naam
aan een wilde D u i f , die zich op de boomen
z e t : zie baar artikel op het woord D u if .
R I N G E L G A N S , Glaucus, dit is een
rivier- o f veel eerder een Strandvogel, die
in gedaante en grootte met de Eend overeen
koomt: zyn bek is aan de.zyden zaagswys
getant; zyne beenen en pooten zyn inwendig
rondachtig , en uitwendig zw a r t; zyn
kop is taanverwig tot aan de helft van zyn
hals , alwaar zyn witachtige ring begint;
zyn borft is afchverwig, het onderHe gedeelte
van den buik is wit , de vleugelen
zyn gemengelt van kleur , gelyk die van de
Ekfler; het overige van het lichaam en den
Haart zyn zwart: deze Vogel zoekt zyn voed-
zel in het water, hy leeft van kleine viflchen,
water - infeclen , kleine kreeften én Hakken.
Het grootfle gedeelte der Schryveren „ die
van dezen 'Vogel fpreeken , hebben hunne
befchryvingen zeer verwart; het is dus, dat
de Ringelgans, van Albin, de Brandgans van
Belon is, enz. De gekuifde Eend , is mede
een foort van Ringelgans.
R I N G E L M U S C H , zie M usch,
R IN G - R U P S . Deze Rups, word mede
vin de Tuinlieden in Vrankeryk Livrei-
Rups genoemt, ’t geen een-vry gepafte naam
is , om haare flreepen uit te drukken, die van
verfchillende kleuren zyn : men herkent haar
aan een wit draadje dat in de midden geplaatft
is , en langs de gehcele lengte van haar lichaam
voortloopt, ter weder zyden heeft dit
een blaauwe ftreep, die weder door een ro o i
achtig Itreepfe aan de eene en andere zyde bepaalt
worden. Deze Rups is tot aan de helfe
met hairen bezet: haar kop en achcedle gedeelte
is blaauwachtig.
Dit foort -van Rups is , in zekere jaaren ,
niet dan al te meenigvuldig in de tuinen. Zy
verflind de bladeren van alle vruchtboomen,
en voed zich mede met die van een meenigte
andere boomen. Het is vau veel aanbelang
dat men de plaatzen kent, op welke men deze
vyanden by hunne geboorte by een vergadert
vind , om hen dus in de wieg te können
verdelgen.
Een ieder heeft zomtyds om de jonge tab
ken der boomen , een foort-van ringen können
opmerken, die v y f o f zes lynen breedte
hebben; deze beftaan uit veertien , en zom-
tydds zélfs tot zeventien ryen eijeren , die
in een flangetrek rondloopen , en zeer dicht
tegens elkanderen geflooten zyn: zy bevatten
zomtyds twee o f drie hondert eijeren.
Zie daar de gevaarlyke nellen die men ver-*
delgen moet, en die men echter niet zonder
verwondering befchouwen kan. Het is do
wyfjes Vlinder die haare eijeren in deze order
plaaifl, endiezy met een foort van gom*
d.ie uit haar lichaam voortkoomt, aan een
kleeft, en wel in diervoegen , dat ’ér geen
de minfte opening blyft. Schoon deze eijer-
ring van een valle zelfllandigheit is , zoo is
hy echter met de tak niet vereenigt, vermits
men hem gelyk een ring om dea vinger rond-
draaïjen kan.
Het is uit deze eijeren , die in den lierfft
gelecht worden, en de geHrengfte koude we-
derftaan , dat een talryke maatfehappy van
Rupzen voortkoomt, die , in haare jonkbeit
broederlyk leeven : zy fpinnen met elkanderen
een web om ^ich, dat haar tot een foort
van tent verflrekt; zybefluiten’er eenige bladeren
in die in haar bereik zyn , en voeden
zich dus in alle veiligheit, voor de onweders
en dieren befchut die de inféótcn verflindën.
Wanneer deze bladeren verflonden zyn, zoo
begeeft deze maatfehappy zich elders heen,
én begint haare verwoeflingen op nieuw; en
een boom o f heefler is dus in weinig daagen
geheel van zyne bladeren ontbloot. Tervvyl
zy rullen, o f dat haar voedzel verteert, ziet
men haar een zonderlinge beweeging maaken,
waar
waar van de .reden onbekent is ; alle geevent
t e gelyk ,\én even als eenHemmig , in de
lucht 111 allerlei1 richtingen, Hagen met haren
kop ,- die by uitHek plotzeling , en zelfs zöo
hart zyn , dat zy.de glazen klok doen weergalmen
, QrTder welke men haar beflooten
heeft. Wanneer zy tot haare volkoomen
oTO.otte gekoomen zyn,. zoo vei-fpreiden zy
zich en ieder fchynt bedacht te zyn om haar
{onnetje te fpinnen. Dït gefchied gewoone^-
lyk in de maand Juny.
De tonnetjes van deze Rupzen hebben eenige
overeenkomfl met die der Zywormen;
zy zyn helder geel; deze kleur word door de
ftoffe van haar lichaam zelfs niet voortgebracht
, maar zy word door een poeder veroorzaakt
dat de Rups uit haar lichaam, doet
Voortkomen , en dat zy in het zamenweefzel
van haar tonneije doet indringen , ’t'geen
zonder dit , doorfchynende zyn zou., f ém
einde van een maand , o f later , koomen ’er
mannetjes en wyfjes Vlinders uit voort ; die
voof een gedeelte een heldere kleur hebben
die op het agaat trekt, en voor een gedeelte
een Ifabelle kleur;- de mannetjes ©ndërfchei.-
èen zich. door hunne vlugheït en helderer
kleur van de w y f je s ; want de wyfjes van
deze Vlinders behoöreiï tot het foort van die
geene, die geen gebruik van hunne vleugelen
maken.,
R IN G - S L A N G . Dit is een-Waterslang
, die middelmatig dik , maar vry lang
is .H a a r kop is een weinig brééd en plat,
ên Homp aan het einde; haaren muil is zeer
■ ^yd, en met kleine kromme tanden .bezet
die naar de keel omgekromt zyn. De halsband
is - fmal, met geel aan de booven zyde
gevlakt, en vormt een halve kring. Defchub-
bën van den kop'zyn zeer; breed, en donkerder.
van kleur als die van het overige van het
lichaam. De buik is opgëlpannen , en-neemt
in dikte tot aan den Haart af, wélke zeer dun
is. De rug is zwartachtig, en zomtyds graauw
bruin: he;t opperHe. gedeelte van het lichaam,
Baby dén rug, is witachtig; en de zyden. zyn-
met zwarte .Hippen- bezet*. De buik is met
wit, blaauwachtig en'zwart gefchakeert; dé
zwarto vlakken vermeerderen in getal en grootte
, naar ;den aars*. De Schubben van dén-
Haart zyn geheel zwarte het opperHe gedeelte
van het lichaam is met kleine fchubben bedekt,
die met zwarte flreepen geflreept zyn,.
en die van afHand tot afHand , naar het mid--
van den rug opklimmen , in diervoegen-*,
dat het getal van deze lynen , meer'als vyf-
tig van iedere zyde is*
"De Ringjlang is niet boosaardig:-men kan
haar zonder eenig gevaar behandelen. Dit
dier behoort tot de ëijerbarende : het lecht
zyne eijeren op plaatzen die voor het Zuiden
blbotgeHelt z y n , aan den oever van de wateren
die verderven,, o f gewoonelyker in de
meflhoopen. Deze eijeren zyn zoo groot als
die dér Ekflers : zy zyn aan elkanderen door
een lymerige floffe vaHgehecht,in-de gedaante
van groote vierkante troffen , die uit achtten
o f twintig langwerpige eijeren zamenge-
Helt zyn , men heeft.’er onder,, die leedig o f
klaar zyn; en die, wanneer zy in het water
gelecht worden , ’er in dryven , waar tegens-
de andere die vruchtbaar zyn, naar den grond,
zinken. Ieder e i, is met een- dun, edoch za-
mongepakt vlies omkleed,.dat een vaH zamenweefzel
heeft. Het bevat een klein zamen-
gekronkeit Slangetje, ’t geen door een floffe
omvangen word, die naar het wit van een ei
gelykt; in he.t zelve is een moederkoek ge-
plaatH, waar van de navelHreng aan het on-
derHe gedeelte van den buik. vaitgehecht is ,
omtrent den afHand van een duim, van dei^
aars. Wanneer men een van deze eijereii'
opent,-koomt ’er het dier onbewèeglyk uit
voort, vervolgens rekt het zich uit , en beweegt
zich , zonder dat het achter kruipen
kan, De kleine Slang koomt gemcenelyk uit
haar ei niet v o o r t v o o r dat dit omkleed zei-,
gendegzaam door de ZonneHraalen , o f de-
broeding der miH, vërwarmt is.
Deze Slang bemint de vochtige plaatzen*,
en de heggen in den zoomef, ïöaar geduuren-
de den winter, onthoud zy zich in de nooien',
aan den voet der heggen , en zomtyds naby
de huizen . zy is alsdan in een Haat van ver-
dooving, "zy onthoud zich zoo wel in het
water als óp het land ; zy voéd zich met gras,
infeclen, muizen, haagdiflen , en met kib-
vorfchen.. De opening van haaren muil, keel
en flokdarm, kan zich zeer aanmerkelyk.uitzetten
;.-hier om kan een kikvorfch, wanneer-
zy hem gevarheeft, wat tegenweer hy ook
. doen mag om haar te ontkoomeu, echter niet
vermyden, om- door haar, zonder kaauvven
in gezwolgen te worden. Alle de deel en van-
dit Dier , zyn zweetdryvende-, en zuiveren
het bloed*. Men noemt haar zomtyds & aten*
Slang , en Haag--en Hei-Jal.
R I V I E R , zie F o n t e in ,.
R IV IE R -