S P A 54Ö T H . S P A T H . S P E C E R Y E N .
te van een fchuinfe ruit. Het is ten onrech-
ten dat de Heer la Hire het: met de Talk ver
ward heeft. Het onderfeheid zich van alle
de foorten van Spath door de eigenfchap die
het heeft om de voorwerpen dubbelt te ver-
toonen die men ’er door befchouwt; wanneer
het in een fmeltkroes tot kalk gebrand
word , zoo word het eerft fchilverachtig ,
vervolgens* knapt het, verdeeli zich in fchuinfe
ruiten, verfpreid een pisachtige reuk, en
verkrygt alsdan de eigenfchap om in den donker
licht van zich te geeven. De Heer Hui-
gens heeft de ongemeene ftraalbreeking van
dit fpatachtig kriftal verklaart. De lichtftra-
len , zecht hy , ondergaan in dezen Heen,
twee ftraalbreekingen , die geheel byzonder
z yn : in de andere doorfchynende lichamen,
gefchied maar eene ftraalbreeking, om dat de
lichtftraalen , die loodlyning op hun: oppervlakte
vallen , geheel recht , zonder eenige
ftraalbreeking, door hen doorgaan; de fchuinfe
ftraalen worden altoos gebrooken : in plaats
dat in het Yslands Kriftal , de loodlynigè
ftraalen gebrooken worden , om dat het ho-
rifontaal en fchuins, uit verfcheide opper-
vlaktens is te zamengeftelt, die élkanderen
op een verfchillende wyze aanraken ; dit is
de oorzaak, zecht de Heer Bertrand, dat de.
voorwerpen, die men door dit doorfchynende
Spath befchouwt, dubbelt fchynen.
6. Het S p a t h d a t i n -t r o s s e n G e-
KRISTALLISEERT IS , o f S P ATH-DrOE-
sen, Drufa Spathica : men geeft dezen naam
aan Kriftallen van Spath , die verfchillende
gedaantens aangenoomen hebben, en die zich
met verfcheide by elkanderen op een zélfde
voet gegroept vinden. Men onderfeheid het
Gekriftallifeerde doorfchynende Spath , in
veelhoekig, en in een ander dat zeshoekig is,:
o f een achthoekige pyramidaale gedaante heeft,
o f tienhoekig, o f vyftienhoekig , hanekams-
w y s , o f draadswys, gelyk de Pluim-Aluin is;
alle yerfcheidenheden die van het evenwicht
van de vochten op het oogenblik van kriftal-
fchieting voortkoomen konnen. De Heer
Hesmareis, heeft gewichtige Waarneemingen
over dit foort van Spath 'gedaan, die hy voor
eenige jaaren aan de Akademie der Weeten-
fchappen van Parys heeft mede gedeelt.
Men vind alle deze foorten van Spath in
Vrankryk. Zie myne Mineraalkunde. Wat het
Plaafterfteenachtige Spath betreft, wy hebben
gedacht dat wy dezen naam vóorby gaan
moeften , die , gelyk veele andere , alleen
dient j om de- kennis van de Natuurlyke Hi-
ftorie te verwarren : het Plaafterfteenachtig
Spath is niets anders als een Plaafterft een: zie
dit woord♦
S P A T H ( S m e l t b a a r ),, Spathumveteram
fuffibile : om alle misvattingen en verwarringen
in de Hiftorie van het Spath weg.
te neernen , moeft men de naam van dit noch
veranderen, dat wezentlyk van het Spath
door zyne uitneemende byzondere zwaarte
verfchilt, welke dié van alle gemeene ftee-
nen overtreft, alsmede door zyne hardheit,
zyn'en.' glasachtigen glans , enz. H e t Smeltbaar
Spath is zamengepakt , geeft geen vuur
uit wanneer het met het ftaal geflagén word,
ontbind zich niet in de zuure vochten , maar
fmelt door een geweldig vuur: in een gemeen
vuur knapt h e t , borft emfpringt, maar het
word ’er niet door gekalcineert: wanneer het
gëfmolten is zoo kookt het op het vuur,
gelyk de Plaafterfteen, en verfchaft een foorc
van Glas ; men ziet dat dezen fteen eigen-
fchappen heeft die hem byzonder zyn , en
veel Overeenkomft met het Petunt-Se der Cbi-*
nezen, en met den Seeen van Bologne heeft. Zie
deze woorden.
Ook heeft dezonderlingheit der voortbrengzelen
die-ons dezen fteen by de ontleediging
verfchaft heeft, ons verplicht om ’er een byzonder
foort in onze Mineraalkunde van te
maken: wy hebben hem in dit W erk befchre-
ven.
. Het fmeltbaar Spath is gewoonelyk witachtig,
en zeer dikwyls met Pyriten vervult. De
Mynwerkers zyn niet te onvreden wanneer
zy het in hunne gravingen , o f in hunne fornuizen
ontdekken. Zie M ó .
S P E C E R Y E N . Men verftaat door dit
woord , de groeibaare uitheemfche zelfftan-
digheden, die meer o f min reuk en fmaakbe-
zitten, en waarvan alle Volken thans in hunne
fpyzen gebruik maaken : het is noodig om
’er eenige tot. een voorbeeld op te noemen.
De Wortelen verfchaffen ons.de Gember. De
Schorfende Kaneel en de Cascarilla. De Houten
het A n y s -, Roozen-, en Paradyshout.
De Bladeren de Thee, deDiétamnus, en §?
Lauwrier. Dz Bloemen, de Saffraan, de bloemen
van den Wilden Granaatboom , en de
Oranjebloemen. De Vruchten de Citroenen
.de Bergamotten, de Dadelen, de Peper, de
Kakauw, de Kruidnagelen , de Muskaatnoo-
ten a de Piftaflen en de Koffy. De Zaden y
. . dö
de verfchillende foorten van Anyszaad, Ven-
kelzaak , Komynzaad , het Avignons-zaad,
Paucus-zaad , Karwey-zaad , Amber-zaad,
enz. Zie ieder dezer woorden. ,•-/•vV/f.-sr.;*?
Van alle tyden ,. zyn de Speceryen den
fchoonften tak van den Koophandel geweeft;
en met ’er den handel der Drogeryen by te
voeden is dit den gewichtigften en uitgeftrek-
ften°Koophandel geworden. Naauwlyks had
men de fcheepvaart weder vernieuwt, door
deAiit.vinding van het. .Kompas.,. 7o f de be-
oeffening van de Natuurlyke Hiftorie en. die
van de.ware Natuurkunde ., wekten den yver
van den Koophandel meer op. Do Kooplieden
van he.t geheele zuidelyke gedeelte, van
Europa, zonden reeds hunne fcheepen van
het begin van de veertiende eeuw a f , naar
Afrika cn naar alle de Zeehavens van de Levant:
men bracht ’er Katoen, Opium, Ryft
en Galnooten uit te rug; De Venetlanen,
na-yverig zynde oyer de .onderneemingenvan
dé Kooplieden.van het Hanzèe-Verbond dat
zich tot bevordering van den Koophandel in
de Qoft-Zee , en door het geheele Noorden
gevoraithad; de Venetianen, zech ik , ruilden
zeer voordeelig te Cairo en te Alexan-
driën , de Indiaanfche Koopwaren in , die
de Arabieren en Egyptenaren, langs deRo.o-
de Zee, uit het geheele Ooften aanbrachten.
Men herdenkt altoos het voordeel dat zy in die
tyden,. van het Katoen, de Zyde, het Goud,
de Peper, dePaarlen, de Edele Gefteentens,
en vooral van de Aziatifche droogeryen trokken.
Zy waren de eenigftê Bezitters van den
Speeery handel; en men kende op de tafels
niets dat uitnemender was, als deeze voortbrengzelen
van Indiën, en van de Molukfche
Eilanden. De Suiker was in Europa noch
niet- bekent; de Speceryën maakten alleen
het fieraad der groote feeften uit.; men w-ift
niets beter uit te denken, om, met welvoeg-
gelykheit, aan de.Rechters als een gefchenk,
nade befliffing van een Rechtsgeding, aan.te
bieden. Hier van is de naam van Speceryen
van het Raadhuis voortgékoomen.
Op de Bruilofcs-Feeftcn , deelde de Bruid
Speceryën aan alle de Gaftenuit; endeUni*
verüteiten.hadden zich, in haare plechtigheden,,
naar deze gewoonte gefchikt. De Hollanders
weeten zeer wel , dat het vertier van
deze koopwaar nooit vermindert ; maar de
Franfchen weeten beeter als eènig Vo lk, tot
welke trap-de konft der . Koks haar gebruik
gebracht heeft*
S P E C H T , Picus. Deze naam geeft men
aan een geflacht van Vogelen , dat meede
Boomkruipertjes bevat. Zie dit woord.
De kenmerken der Spechten zyn , dat zy
dat zy fterke fpieren aan de bouten hebben ,
vafte voeten , die met twee vingeren aan de
voorzyde, en twee aan de aclrceizyde bezet
zyn 5 z y z y n met kromme en fchcrpe nagelen
gewapent, welke hen dienen cm tegens
de boomeni op ;te klouteren. Deze Vogelen
fchynen zich alleen met infedten, mieren, ei-
jeren-, hout-AVÓrmen ,.en vooral met die fchoo-
.fiie w.ilge-ii'ups te voeden , :die men Cojfus noemt.
Z y maaken door middel van hunnen bek, die
zeer recht, en een weinig hoekachtig is , gaten
in de boomen : het is in deze gaten, die
zy gemaakt'vinden of, maaken , . dat.zy zich
verbergen: hunne tong is lang , en aan het
einde met een beenachtige en getande angel
bezet, welke hen dient om'de Rupzen en andere
Infecten te doprfteeken en weg te voeren.
Men onderfeheid deze Vogelen in,
1. De G em eene G roen e S p e c h t ,
Picus Martis. Deze Vogel is zeer gemak-
kelyk onder die van zyn foort te herkennen-,
zoo wel om zyne grootte als om zyne groene
kleur. Deze Groene Specht, heeft veertien
duimen lengte van den punt van den bek, tot
aan het uit-einde van den ftaart; zyne vlucht
beflaat twintig duimen : zyn bek is omtrent
twee duimen lang, zwart, hart, fterk, driehoekig
, e.n een weinig aan den puilt afgeknot;
de regenboog der oogen is voor een gedeelte
w it, en voor een gedeelte roodachtig ; wanneer
zyn tong uitgeftrekt is , heeft zy zes
duimen lengte: de kruin van zyn kop is kar-
mozynverwig', o f vermiljoenkleurig , en is
met zwart gevlakt , gelyk mede den omtrek'
der oogen ; onder dit zwart is , tér weder
zyden , een roode vlak geplaatft, die byzonder
aan het mannetje is , de keel, de borft,
en den bink zyn bleek groen; de rug,de hals,
én de kleinfte rei der bedekte vederen van de
vleugelen, zyn groen; de groote vederen der
vleugelen groenachtig w i t : de ftuit is bleek
geel ; het onderfte van den ftaart is met bruine
idwarsftreepen geftreept: de vederen van
den ftaart zyn voor een gedeelte bleek groen,
met zwart gemengt en zeer fterk; zy fchynen
aan haar punten gevorkt, welke zwartachtig
zyn : de pooten en vingers zyn loodkleurig
, de nagels bruinachdg graauw ; de
beenen zyn zeer kort. Deze Vogel zet zich
Z z z 2 zom