39 2 R E N D IE R - , R E N D IE R .
-volgt de groef die door alle de Pulkaas gemaakt
is die dezen weg gevolgt hebben , en
men bewaart het evenwicht, om niet telkens
af* te glydea, en de kleine fleede te doen om-
ftorten , die naauwlyks de helft van het lichaam
van den Reiziger bevatten kan, en ’t
.geen alleen wel bedekt en wel bekleed is .om
nem voorde koude te befchutten, zy is dooreen
lyn aan de borfl van het Rendier vafl gemaakt
, dat met de uiterfle drift voortloopt
wanneer het een gebaande en vafte weg van
ïheeuw heeft; dat is te zeggen , als de fleede
in de fneeuw niet inzakt. Wanneer men Ril
wil houden , zoo is het te vergeefs dat men
aan het foort. van toom trekt, die aan een der
hoornen van het weerfpannige en onbedwingbare
dier vaftgehecht is ; het verandert hier
-door gewoonelyk alleen van w eg, enzomtyds
word net verwoed , keert zich om , en Haat
-op een geweldige wyze naar die geene , die
in de fleede zit. Het eenigRé hulpmiddel,
tot welk de Laplanders alsdan hunnen toevlucht
neemen konnen, is , dat zy hunne flee-
den omkeeren , en zich onder dit fchild verbergen
, tot dat de-woede van het Dier bedaart
is.. De Heer de Maupertuis zecht, dat
vermits hy wéinig bekwaamheit bezat, om
zich van dit middel te bedienen , zynen toevlucht
alleen in een-kleine Rok beftond , die
men hem in de hand gaf, en die men als een
roer gebruiken moet waar mede men de fleede
beftuurt, en de afgebrookeii Rammen der
boomen vermyd. Deze Schryver zecht mede
dat men noch de voorzorg gebruiken moet
om zich in zyne Pulka te laten vaRbinden,
want men kan zonder deze voorzorg, wanneer
her Rendier fnel voortloopt, niet lang
in de fleede blyve zitten. Maar ’er koomt
een tyd in welke deze voorzorgen tegens de
fnelheit der Rendieren nutteloos zyn zou ,
wanneer zy deze onbedwingbare en even als
vliegende harddravers niet meer zyn. Hunne
wollige hoornen zyn alsdan niets anders
als witte en drooge beenderen, die men voor
ribben van dieren zou aanziei^, die voor lang
geflorven zyn ; hunne beenderen Reeken door
het vel en zy fchysen niet in Raaf te zyn
om'een Pulka hondert fchreedèn verre voort
te trekken. De oorzaak van deze verandering
is , gelyk wy hier voor gezecht hebben,
de verandering van het jaargetyde. Wanneer
deze dieren uit Noorwegen te mg koomen,
gF ge duur en de den zoomer, hebben zy niets
te doen als om te weiden, en vet te worden,
iietris alsdan gevaarlyk om met een Pulkaste
reizetv; maar-na dat zy den gewoonen winter
arbeid verricht hebben , en zy van de Lap-
landfche Jaarmarkten te rug koomen , zoo
•heeft men niets van de Rendieren te duchten
, alsdat zy hunne vracht onderweeg zuiden
laten leggen. Zoo het, moeijelyk is oir
dit dier in zyne drift te Ruiten, zoo is het
niet gemakkelyker om het voort .te doen gaan,
wanneer het uitgeput is.
De Uèers de Maupertuis zecht, dat wanneer
hy van Kengis te rug kwam , hy op de
Rivier Torno , verfcheide Karavanen van
Laplanders ontmoeten die tot Pello de huiden
en viflchen brengen, welke zy op dejaar-
'•markten van Opper-Lapland ingeruik hebben.
Deze Karavanen beRondeh uit een lan-
\ge reeks van Pulkaas '; bet eerRe Rendier word
door een Laplander te voet geieid, en’tgeen
de eerRe Pulka; voorttrekt , ^aan welke het
tweede-Rendier vaRgemaakt is , en dus vervolgens
achter elkanderen , zomtyds tot een
getal van veertig, welke alle naauwkeurig in
de kleine groer voortloopen , die door het
eerRe gevormt-, en door de' andere, verder
uitgeholt word. Wanneer de Rendieren vermoeit
zyn, en de Laplanders -de plaats uitgekozen
hebben , op welke z y -zig willen
legeren, zoo vormen z y een groote kring van
alle hunne Rendieren aan hunne Pulkaas vaftgehecht.
Z y leggen zich alle in dejheeuw
op het midden der Rivier neder, en hunne .
leidslieden , deelen hen de.mofch uit. Ze
op het artikel S n e e u w , hoe zy.deze dyken
van bevrozen water vormen.
De geheele rykdom van de Laplanders be-
Raat in hunne Rendieren : de welluRigfte
onderhen, Rrekkën zich op een Rendieren
o f Beeren vel u i t , en brengen hunnen tyd
door met tabak te rooken , 'en de bezigheden
van andere menfchen te verachten. Een Laplander
word voor ryk gehouden., wanneer hy
duizent Rendieren heeft,waar van ieder echter
niet hooger als tegens drie flprynen ver-e
kocht -word : het is een gewoonte in Lapland,
dat men vraagt-, wanneer men naar ie?
mands rykdom onderzoek doet, hoe veel Rendieren
hy bezit; wanneer het getal geen hondert
bedraagt, zoo word hy voor een man
aangezien die weinig gegoed is.
Behalven het foort van wormen, van welke
w y gefprooken hebben, en die de Rendieren
zeer kwellen', zoo zyn de Daafen , Vliegen
en Muggen, waar van men een meenigte ver-
fchillende foortén in Lapland heeft, noen
een plaag der Rendieren , en zelfs, der Lapï
t É T E P O R A ,
tenders. In de Wilderijiflen branden de Laplanders
geftadig zwam van Pyn- en Denne-
boomcu, ’t geen een dikke rook door de ge-,
heele hut verlpreid ; dezen rook verdryfe de
Bafen en Muggen van de Rendieren: hier
om ziet men de Rendieren in de boffehen da-
gelyks twee malen naar de hutten wederkee-
ren, en zich ter aarde leggen, têrwyl de Meekers
deze ftoffén boven de wind van hen ont-
fteeken , op dat den rook zich over de geheele
kudde zou uirfpreiden. De Rendieren
ontvangen op een vreedzame wys dezen rook,
zy herkaauwen middelerwyl o f flaapen ; of
zy ichudden geftadig den kop , om dat de
Vliegen hunne hoornen niet fteken zouden,
welke noch zagt en ruig zyn : maar wat zy
ook doen moogen , hunne hoornen worden
echter met een meenigte kleine gaaten doorboort
■, uit welke het bloed zypelt; dit is te
gelyk de reden waarom ’er zomtyds wanfeha-
pen uitwaflehen aan deze hoornen ontftaan.
Mén kan op, het woord K oev l i e g , de be-
iihryving en hiftorie van dit iaftige infeét
vinden.
. Men, heeft voor eenige. jaaren naby Eftam-
pes, de beenderen van een Rendier gevonden
: dit geraamte lag half ondereen rots begraven
, en was in een bedding van graauw
zand , van omtrent drie voeten dikte bedolven.
Deze beenderen waren verwart onder
die van een Nylpaart. Dit zyn dus twee
fchoonc gedenkpenningen van de veranderingen
, die op den aardkloot zyn voorgevallen,
rljtf
R E S E D A , «vs I t a l i a a n s c h e R akette,
R E T E P O R A , dit is een voortbreng-
zcl <jer Zee - Polypen, dat dun , porieachtig
of met kleine Rippeu getekent is , even als
een zeefswys'werk: dit is een foort vanMa-
drepora , die platte en onregelmatige takken
in de gedaante van kanten heeft. Haare po-
rieachdgheit en haare fchorswyze gedaantens
die elkanderen kruiflen , maakt het onderscheidbare
kenmerk van dit foort uit.
Men onderfcheid onder de Reteporaas de
platte en de dunne , die korRwys met kleine
punten geRipt zyn , even als met'gaten van
naalden: men noemt deze Frondipóraas. Andere
hebben takken by wyze van heeRers,
deze takken, gelyken naar de hoornen der
-Uamharten, o f naar dikke door een gevloch-
te bladeren. Andere eindelyk, gelyken naar
||s D eel.
R E TO R TU N O . REUKW: RHAB: 393
heeRers met breede bladeren , welkers afdee-
lingen de Engelfche kanten naarbootzeni men
noemt deze Neptunis lobben. Zie dit woord
in het artikel K o r s t g ewa s s e n , achter bet
woord K o r a a l g ew a s s e n .
R E T O R T U N O . Men geeft dezenaam
aan een geelachtige vrucht, die hy wyze van
.een flangetrek gevormt is ; zy koomt aan een
foort van Peruviaanfche Acacia voort. Men
zecht dat de Indianen ’er zich tegens de ro-
deloop van bedienen : deze vrucht is eerR
onlangs in Vrankeryk bekent geworden.
R E U K W E R K . Deze naam geeft men
aan de fpeceryachdge geur, die meer o f min
fyn en lieffelyk is , en die de een o f andere
zelfRandigheic uitgeeft. De Arabifche reukwerken
worden het hoogRö gëfchat, deze
zyn, deMyrrhe, de Wierook, deBenjoin,
de Storax, de Labdanum , de witte Balfera,
de vloeibare Storax, de Thymiama o f Nar-
caphtum : vervolgens de Indiaanfche reukwerken
, ’t geen vermengingen zyn van Ci-
troen-fchellen , Aloë-hout, Kruidnagelen ,
Sandelhout, Foelie , Muskaatnooten , Kaneel.
Amber, Muskus en Civet. Onze Eu-
ropifche Reukwerken zyn mogelyk niet minder
aangenaam; men Relt ze van de bloemen
van Lavendel, Thym, Jasmyn, Rosmaryn,
Rozen en Citroenen , die met Kruidnagelen
beRookea zyn, en van Rodeshout te zamen:
men befproeit deze vermenging met een weinig
Bergamot-Olie. Zie S p e c e r y e n .
R E V E R S U S . Deze naam geeven de
Indianen aan een vry fchoonc Vifch , die de
lengte van een hand heeft, en met gerimpelde
fchubben bekleed-is. Zyne vinnen zyn
Ipits, zyn vleefch is goed om te eeten.
De Reverfus heeft een zeer zagten aart,
en hy word zelfs zeer mak; hy koomt óp het
geluit der Rem van die geene xoefchieten die
hem roepen , zoo als Gesnerus zecht; de Indianen
bedienen ’er zich van om andere vk-
fchen te vangen,
RHAB ARBER, Rhaharharum autRheum.
In de winkels geeft men deze naam aan een
wortel, die men ons in vry groote , en on-
gelyke Rukken overbrengc; zy zyn omtrent
vier duimen lang, en twee o f drie duimen
dik : de Rhabarber is vry zwaar , uitwendig
geelachtig , inwendig gemarmert , gelyk de
muskaatnooten , en eenigzins fponsachtig;
Ddd - zytt