dat zy een fla r ,. een kroon-, een BiÏÏchóps
ftaf, enz. vërbfeëi'dën, het zónd kriftallifëerd
alsdan om deze ftukkemhont- op de bevallig-
■ fte wyze, zie de MemÖrA&'óver' de ‘Zoutvéldèn
van Peecais , door- de Héét' Montet Lid van
bet Koningjyk Genóödjcbdp van Motitpelliers,
die in .de Memorïèn van de Akademie dér ffle-
tenfchappen van Parys-, ingevoegt is-,
s. Dé twedë wyze is ‘deze , dat men op
bet vpüir iri grooré Joode ketels, tot droog-
wordens, het water der zoute Meeren, Putten
en Fonteinen, laat uitdampen; waar onder
dat-van eenige, tot twintig ponden-zout
in de hondert pinten, water bevat ? een dézer
is-die van Dieufe-in Lotharingen; deze
bewerking word :by-Luneburg en te-Harte-
bourg in Duitfchland , in-Engeland , én na-
by Kalle in' Saxe verricht. Men bekoomt
alsdan een witachtig, en-vry zui ven zout-; het
fmelt gemakkelyk in het water, en- men.
noemt het Gekookt Zout*
3. In dë Landen., 1 in welke dé koude- onmatig
is, geiyk-in het Noorden, bëvriefl het
Zee-water-,-’t- geen wéinig zout bevat1 zeer
gemakkelyk, en- byna geheel , uitgezondert
het gedeelte dat het meefte zout bevat i men
voleind deze uitdamping-; met het in- vaten
voor de lucht bloot te ftellen: het zout neemt
alsdan de gedaante van te zamengegroepte
kriftallén-van Zee-Zout aan*
4. De l'aatftë handelwys bëftaat-hier in ,
dat men eerft het zee-water-, door middel van
de lucht alleen , zamenpakt o f verdikt * ge^-
ïyk men zulks in de beruchte zoutmakeryen
te Moutterftat ,- te-Manheim , te Durken ,
en te MontmoroÉ inhet Franfche Comté doet,
in de gebouwen die mén Uitdatnp^huïzen of
Bdkkén der Uitdamping>, noemt. T o t ver-
ftand van deze be-arbeiding , zal ik hier het
uittrokzël'invóegen , van de Memorie, die
door- de Markgraaf de Montalambert, in de
Akademie der Wetenfchappen van Parys ,
iiphetjaar 1748, voorgelezen i s , over de
■ Waarnemingen,, die hy inhet Jaar 1-745, gedaan
heeft; Het oogmerk van den Aanlegger
van de Uitdamphuizen zynde,. om aan de
zevên'déëleh iti hare lengte Verdeelt'* dié aan
'zoo- veel’bewaarbakken--be-ant\Voördeh ,i die
den grond van het geheele gèboliw beflaah:
in iedere- bak'-is éen pomp ^ëpjaatft , die-'hét
nedergevallen water weder iii-'e'en^O'pp'eifffe
bak brengt, waar tilt het- op een' andere rei
takkeboflën nedervalt, en weder in een der
. onderfte bakken afvloeit, en-dus vervolgens
tot de zevende uitdamping.. Men begrype
. ligtelyk-, dat het water ’t geen dus-langs een
menigte takken:afdruipt,--diein de Vrye lucht
-geplaatft zyn * aan deze-lucht veriïïenigtvöi-
digde oppervlaktens aanbied,doof welke het
uitdampt, en het gedeelte ’t geen afvloeit,,,
meer met zout beladen- laat,- om dat de lucht
alleen het .eigentlyke water wegneemt het
water .dat na de zeven'uitdampingen over-
•blyft,: word in -een bewaarbak ontvangen*
-die.gemeen aan alle de uitdamphuizen is, en
.-om geheel uitgedroogt te worden ,. in loode
ketels geleid word.
lucht-, het grootfte niogelyke getal opper-
vlakténs van het zoute water- aan te bieden ,
zoo-heeft hy een gebouw- opgerecht', dat'aan
alle zyden open .is*;; inwendig bevat het e l f ’
lagen, takkeboflehenï van doornen ,- in een
dubbele.reien hy heeffideze.elf lagen ,,in.
Men wil noch dat men zee-zout. uit-zekere
fte en en kan- trekken , die de Phofphorieke
ei-genfchap bezitten : men heeft opgemerkr
dat de fteenen die het menigvuldig bevatten^
uitwendig zweeten , en gemakkelyk door aft*
druiping ontbonden worden. ' Het Zee-zout
■ bevind zich mede in zommig-e Planten , gelyk
in de Paleopfis’, in de Plant die men K a l i
ö f Zouda noemt, enz. men vind het-noch in
de Pis en in het bloed, der Dieren. D it zout
doet het Ys ras- fmelten ,. zonder deszelfs
koelheit te verminderen ;. eindelyk het zuure
gedeelte van hét Zee-zout met dat van de
Salpeter vereenigt zynde ,. is -het oplöilent
middel van.het Goud en het Tin.,
Z E E - Z W A L U U W / Hirundo Mdri-
na. Dit is een Vogel-:- van een verfchillent-
geüacht als' de Gemeërie?'Zwaluuw. -Men
onderfcheid ’er twee foorten van ; 'de groote
en de kleine.. Deze laatfte weegt‘ omtrent
v y f oncen^ zyn lichaam is dun , langwerpig
en zyn ftaart gevorkt; Zynec vederen hebben
een donkere afchverwige kleur ; het onderfte
van dén buik iswitachtig«; de randen1
der vleugelen zyb zwartachtig ; dè bek lang ,
recht en rood; de/pooten hebben’ dezelve
kleur:- men ziet ?er een menigte- op Galdey,
’t geen een Eiland, van het Landfchap Walles
is:’; . ^ ^ •
- Het mannetje-van“ het groote foort van
Zee-Zwaluuw; is tien duimen lang , en zyn
vlucht' beflaattwee voeten; de bek; -dé kóp,
de.hals en de-borft:,;,zyn. zwart;, de vederen.
van»
•van den rüg,‘ dè'vleugelen èn de ftaart, hebben
een kléur als,',effchehhout, dé buik en
bouten zyn bemórft wit, de beenen en poo-
ten zyn rood, én vartvederen boven de knyen
ontbloot, en de klaaüwtjes zyn zwart; zyn
wy fje is een weinig kleinder. Deze Vogel
vliegt weg zo ras hy zynen prö.'öi gegreepen
heeft. -Men wil dat hy op het oppervlak van
het water -ruft; Zy vliegén in volle Zee in
‘troepen, omtrent vyftig uuren van een voorgebergte
aan de weft zyde van Engeland, alwaar
zy zich eerft by elkandèren vergaderen;
vervolgens begeven zy zich naar de Madera
Eilanden , in den' Atlantifchen Oceaan : z y ,
broeden hare jongen op de onbewoonde Eilanden,
die men Salvages noemt y alwaar zy
zeer fterk vermenigvuldigen-. ,
Z E E - Z W A L U U W , Pifci's Hirundo
m a r in a Dit is een zeer bezienswaardige
V ifc h ', van het geflheht van die gene , die
doornachtige vinnen 'hebben. Men geeft
hem de naam van Zwaluuiv, om dat hy naar
de Vogel gelykt die men dezen naam geeft :
zyn kop is beehachtighard, vierkant , en
fcherp; het acliterfte gedeelte eindigt ih
twee angels die hunne punten naai* den ftaart
gekeert "hebben ;; de bedekzelen der kieuwen
zyn beenachtig, en eindigen mede in
twee angels- Aan iedere hoek van den mond,
heeft hy twee kleine paarlachtige bolletjes ;
zyne o ogen-zyn groot, rond en rood ;. de
vinnen der kieuwen zyn zoo lang, dat zy
byna:aan den ftaart raken; zy zyn met kleine
ftarretjes- o f vlokjes van verfchillendè
kleuren bezaait,. even als de vleugelen der
Vlinders'; hy bedient ’er zich’van omte vliegen
: hy'heeft noch twee andere vleugelen
op den rug, die naar de vorige gelyken; zyn
ftaart is , gelyk die der Zwaluwen gcvormt;
het inwendige van zyn mond is rood en blinkende..
Deze Vifch vliegt uit het water, om den
prooi van de groote viflchen niet te wordèn:
zyne vinnen, die lang en breed zyn , maken
onder het vliegen gerucht ; zyn vleefch is
hard en droog : het voed zeer fterk : maar
het is moeijelyk, om te verteeren ; zyn kuit
is rood.
Z E E L T ', T i n c a . Dit is een Vifch der
Meeren , Vyvers en Moeraden , dié zagte
vinnen heeft: zyn kop en muil zyn klein in
evenredigheif van het lichaam, ’t geen breed,
dik.en.kort is.;,de.opening van zyn mond is.
middelmatig wycl ;zyn e tanden: zyn /ten- ge*
tale van v y f in twee; ryen in zyn keeL.ge-
plaatft.: de bedekzelen der kieuwen zyn-,
ter wederzyden', uit vier plaatjes , en drie
gekromde' graten te zamen geftelt: de zyling*
fche lyn van het lichaam is krom , en nader
hy den buik geplaatft, gelyk in alle viflchen
van het gedacht der Karpers.
Men merkt eenige kleine geleibuizen of
gaten aan den kop van dezen Vifch op , boven
en onder zyne oogen : de oogen zyn
kléin , en.ter zyden van den kop geplaatft;
de regenboog is rood: men telt vier kieuwen
aan iedere zyde ,- zy zyn niet zeer wyd , en
ieder is met een dubbele rei zagte knopen bezet,
en even als een kam ge vormt, de rug is
een weinig boven de kop verheven, by is
dik, en geenzinsTcherp, debuikis vry breed
en overal plat, de fchubben zyn langwerpig*
klein , en zeer vaft aan het vel verknocht*
zy zyn zwart op den rug, zwartachtig aan de
zyden , ' en met een weinig goudkleurig o f
geelachtig groen gemengt , aan den buik hebben
zy een witachtige kleur , indiervoëgen
echter dat het geheele lichaam een donkere
kleur heeft. De fchubben zyn met een flym-
achtige lym bedekt ,- ’t geen deze vifch zoo
glad als een Aal doet zyn : alle de vinnen en
den ftaart zyn zwartachtig en geftraalt dë
ftaart is niet gevorkt, maar veel eerder vierkant*
Eindelyk, de gewoone lengte van den
Zeelt is negen en een vierde duimen, hy ge-
lykt uitwendig naar de Salm-Porel.
De Zeelt.heeft een dik vel , zyn gehemelte
is vleesachtig, gelyk dat van den Karper,
en in het achterfte 'gedeelte van het gehemelte
is ee;n driehoekig beentje geplaatft. De
vinnen van den buik van het mannetje zyfi
veel grooter, als die van het wyfje. L e ze
V ifch , bemind de flykachtige en itil-
ftaande wateren* ó f ten minftedie gene,die
langzaam ftroomen.- Men aaft de-Zeelten gemakkelyk
met kleine Wormen en Kevers;
De Vifch fchiet zyn kuit in de Lente en in
den Zomer; en fchoon de eitjes in de kuit
van den Zeelt zoo talryk niet zyn .als in de
Karper, zoo teelt hy echter fterk-voort, en
koomt fchielyk tot zyne grootte.; -
Lemerv zecht, dat dezen Vifch zoo ham-
levent is*’, dat hy,-fchoon men hem in Lukken
gefheden , en half heeft laten braden*-
echter noch uit de pan fpringt. Liger merkt
aan, dat dit die gene onder de Viflchen is*
die het befte het vervoeren metreituigen we-
derftaat; maar hy verdelgt de grond der vy-
E e .e .e .e e3 ; vers*