wicht. In Zeeland droogt men de Meekrap
in ftooven, welkers warmte naauwkeurig geregel
t word. Eenige, proeven welke men in i
’x klein genomen heeft, geven redenen om te
vermoeden dat de hoedanigheit der Meekrap
heter zyn zou, zoo men ze in de zon, o f in
deszelfs fchaduwe wind, gelyk men wil dat.
men te Smyrna. doet, alwaar de lucht veel
drooger als in. Vlaanderen is. Hier toe zou
het voordeelig zyn dat men de Meekrap in
de Lente uitdolf, en niet in den herfft, gelyk
men gewooneïyk doet.
Het is niet genoeg dat de Meekrap zoo
droog is dat zy voor het verderf bevryd is ,
zy moet noch tot poeder gebracht konnen
worden* Men ontdekt dat de Meekrap genoegzaam
gedroogt is , wanneer zy onder het
zgmenbuigen breekt... Men flaat de wortelen
der Meekrap zachtjes, om hen vande vezelen,.
en een gedeelte van de opperde fchors, en ■
fyne aarde te ontdoen, welke in de d o o f ge- -
droogt is ; alle deze ftoffen beneemen deze
yerfdof een-gedeelte van haare fchoonheit,
Om een fchoon afverfzel van de Meekrap
te bekoomen * zoo . moet men, volgens de
proefneemingen van den Heer Pagne de Dar—
tiet a l , goede gedroogde en afgepluisde wortelen
uitkiezen, hen in een zak van grof lyn-
waat doen , en met geweld fchudden ; de
wryving van den zak , en die van de wortelen
tegens elkanderen , doet ’er byna het geheel
e oppervlies van afgaan , . dat men ’er
voorts met gemak door middel van een wan
•afTcheid. Men bekoomt, zecht b y , door
dit middel, fchoone- gezuiverde wortelen ,
welke de Azala zoo verre overtreffen , als
deze de fchoonfte Hollandfcbe Meekrap te
boven g a at, maar deze Meekrap moet nood- .
wendig.yeel duurder zyn.
De gevoede en lugtige gronden geven betere
wortelen als zeer vette en moeralEge.
gronden; maar deze leveren een grooterhoe--
veelheit uit. Men kan niet hooger als op v y f
o f zes en veertig duizent ponden Meekrap op
iederen akker rekenen: acht duizend ponden
groene wortelen, leveren wanneer z y uit de
Roof koomen, niet meer als een duizent ponden
gedroogde wortelen uit. Men ftampt o f
maalt de gedroogde wortelen. Men heeft in
de Beginfelen van den Landbouw van den lieer ■
Dubamel, uit welke w y dit artikel getrokken
hebben ,. een befchryving van de ftoof en
meulen , welke men teRyffel heeft om'de
Meekrap te bereiden als meede van den
meulen, om de Meekrap te malen, welke men
t^Gorbeil heeft*opgerecht..
D öl Heer .Dj}mMur.nay •,. heefclomtrent d ec
Meekrap een ontdekking gedaan , welke deste
gewichtiger is , om dat zy byzonder tot de
bezuiniging dient* De ondervinding heeft
hem geleert dat vier ponden verfche wortelen
van de meekrap , dezelve uitwerking ,in
een verf kuip doen , als een pond drooge en
gemaale meekrap. Waar uit gemakkelyk op
te maken is , dat men door deze wortelen
verfch te gebruiken , de helft befpaart,.om
dat acht ponden verfche , niet meer als een
pond gedroogde , verfchaffenj'
De wortelen der Meekrap moeten, om goed
te zyn , een fterke reuk hebben , welke een
weinig naar die van het zoethout gelykt; de
fchors moet glad zyn ,. en aan het houtachtige
gedeelte, vaftkleven ; dit is het nutti'gfte ge->
deelite: want het is in de fchors dat men door
behulp van het Microscoop , roode deeltjes
ontdekt: men merkt meede een houtachtige
zeifftandigheit van een vaalroode kleur pp,
welke waarfchynelyk de roode kleur verandert*
De Heer de Tourniere denkt, dat de
loogen ,eo de zuivering, geen luider aan het
afverfzel van de Meekrap geeven, als om dat
zy deze vaalroode kleur wegneemen. H e t :
zou een nuttige ontdekking zyn , wanneer
men een middel uitvond om het roode ge-*
deeke uit de meekrap te trekken , zonder ee- -
nige vermenging van het geele , . o f het vaal—
roode; ik g e lo o f, .zecht den; Heer Duhatne!y
dat deze proefnemingen, pp groene wortelen
moet gedaan worden , , op dat het roode ge- -
deeke , dat in-dezelve.ontbonden is , gemak—
kelyker. uitgetrokken zou konnen worden...
Men moet de fchors zeer wel van het opper—
lle vliesje onderfcheiden , ’t geen de .luider.
van her rood bezwalkt.
Het poeder van de Mpekrap moet vetachtig
zyn , en aan een kleven , wanneer men•
het tuffehen- de vingers wryft. Wanneer zy
oud is word zy.een droog poeder,en verheft;
alle haare fmeerigheit.,
De M eekrap is de befte verfftof welke men i
tot het verwen van wolle ftoffen gebruiken-,
kan; zy geeft, wel is waar-, een - roode kleur •
die weinig luifter heeft, maar die zonder verhandeling
tegens de lucht en de zon beftant is, „
en de proef van de iiiiiiengzels wederftaat, ,
welke men gebruikt om de duurzaamheit der.
kleuren, te beproeven ; zy brengt mede toe, ,
om vaftheit,.. aan verfcheide zamengeftelde •
kleuren te geeven; ..men noemt haar afverfzel ■
van Kfaproodï
De befte wyze ^ om de hoedanighëit der
Meekrap te leeren kennen, is , met ’éi proeven
op (tukjes ftof, ..welke men in aluin-water
heeft'laten , trekken * /vatute-meemen * en,deze •
mete
met . ftoffen te vergelyken, die met fchoone
Zeeuwiche Meekrap, o f Azala ge verft zyn.
De fteelen en bladeren van de Meekrap,
zyn zeer nuttig om tinne vaten te reinigen ,
aan welke zy een zeer fchoone"glans geeven.
De wortel der Meekrap, word onder de v y f
kleine afzettende wortelen geplaatft, (^welke
die van het Stalkruid , de Kapperboom,
de Meekrap , het Hondsgras , en van den
Kruisdiftel zyn.) Zy loft op een krachtige
wys de verdikte Vochten op : men fchryft haar
mede de kracht toe om het geftremde bloed
te ontbinden: zy geeft meede een roode Kleur
•aan de pis : men gebruikt haar meenigvuldig
ih Holland, ’ t z y in wyn,, bier, o f water,
afgekookt zynde, ’t geen men inneemt, wanneer
men een zwaare val gedaan heeft* Z y
is nuttige tegen» de eerft beginnende waterzucht,
iiT^de geelzucht , en tegens de ver-
ftoppingen van den onderbuik. Eenige
Noordfche Gerieesheereri bedienen ’ er zich
van , om de Maandftonden te bevorderen*
De Heer Duhamel, heeft mede in deze plant
de eigenfehap ontdekt, van de beenderen der
dieren rood te verwen\ welke ’er e enigen tyd
mede gevoed zyn.
M E E L . Dit is gemalen en tot poeder
gebracht graan , waar van men de zemelen ,
door middel v^n den Meelbuidel , afTcheid.
Om brood te bakken gebruikt men het meel
van koren, rogge, boekweit , 'turkfeh-koo-
ren , en alle die geene welke met water ge-
mengt zynde , voedzaam , en tot ryzen bekwaam
zyn, o f óm ’er ftyfzel van te bereiden.
M E E R , Lacus. Men geeft dezen naam
aan een aamnerkelyk uitgeftrekt water, dat
ifiet land omringt is , nooit uitdroogt, én geen
gemeenfehap met de zee , als door een o f
meer rivieren , o f onderaardfche uitToopen
heeft. Dit water is zomtyds ftroomende, en
zómtyds ftilftaandé. Het Water der Mé ér en
heeft in de algemeene eigenfehappen vry veel
overeenkomft met dat der rivieren ; dezelfde
(maak, het zelfde doorzinkzel , en dezelve
gebruiken: het fcllynr even zuiver te zyn , en
geen kleur te hebben ; uitgezonden in den
zoomer, wanneer het een groenachtigaanzien
heeft, dat mogelyk alleen van de bladeren der
waterplanten voortkoomt, welke dfkwyls op
den bodem der Meeren groeijen.
Mén heeft Meeren van eene zoo groote
üitgeftrektheit, dat zy kleine zeen gelyken :
een dezer is het Haarlemmer Meer in Holland,
op welke vry groote fchepen zeilen. Het
gïootfte gedeelte der Meeren ontvangt een
toevoer van water , dat ’er vervolgens weder
uitvloeit, en altoos meteenfoort van even-
redigheit: een dezer is het Meer van Geneve.
Men heeft ’ er welke meeruitgeven als zy ontvangen
, en andere welke meer ontvangen
als zy uitgeeven* Die van het ccrfte foort,
welke een aanmerkelyke uitftrooming hebben,
en een rivier o f ftroomvormen, zonder
dat men ’er een merkbaare afneming in gewaarworden,
ontvangen onderaardfchen toevoer
van water die hen onderhouden. Die
van het tweede fport, welke een meenigte
water door rivieren , beekeii en ftortvloedca
ontvangen , en welke men niet ziet toénee-
men, noch weet dat zy eenige zichtbaare uit-
vloeijing hebben, o f een andere vermindering
ondergaan, als alleen door de uitwaafteming,
hebben onderaardfche uitftroomingen o f ont-
laftbu-izen door den grond van hun bed., dat
porieachtig en zandachtig is. Het Meer dat
men dé D.oodè Zee noemt, en in welk de Jor-
daan zich on tl aft, is hier een voorbeeld van.
Men heeft Meeren, welke zonderlinge ver-
fchynfelen by de veranderingen der jaarge.ty-
dèn vertoonen. Men heeft opgemerkt,. dar,
het water van het Meer van Domlet-Scherthal
in Zwitzerland, en verfcheide andere, eveix
als een ontroerde zee, loeijen; zonder dat déa
lucht onftuimig is.
Men heeft meede waargenomen , dat wanneer
dit verfchynzel by de aan,nadering van
den regen zich vertoont, het water zyneklaar-
heit verheft, en eene ongewoone geftalte,
aanneemt : lieden , welke de vooroordeelen
niet te boven zyn, wanen’er fpoken in te zien ;
welke wanneer zy verdwynen , doen zien 9
dat zy alleen .door verdikte dampen , en uit-
waaffemingen gevormt zyn. De Natuurkundigen
maken noch van een ander verfchynfei
gewach, dat in het jaar 1603, het water van
net Meer van Zurieh en in 1703 , dat van
het Meer van Delitz verfchafte : zy wierden
eensklaps roodachtig gelyk bloed. Door na-
fporingen ontdekten men , dat dit ftroomen
van bitumineus water Warén, ^ welke met
roode oker van yzer bezwangert zynde , zich
met het water van deze Meeren vermengt
had. Mogelyk had ’er een uitbarfting in deze
Meeren plaats , gelyk zulks- in een. meenigte
rivieren , by de laatfte aardbeving van
Liftabon, gebeurde; en mogelyk waaren deze
kleurende ftoffen tuffehen twee. lagen , in
de bedden van deze Meeren beffooten* Men
heeft in Zweeden., in het Landfchap Jemte-
land , eenige van deze Meeren met dubbele
E s bed