zeker gedeelte , een doornachtige kegel.
Het gedeelte van dit Dier , dat tufïch.en
het wervelbeen en de zeifflandigheit is die
tot een omkleedzel dient, en in welk deflra-
len ingaan en zich verbergen, is vliesachtig.,
■ zagt, fïerk en een weinig fponsachtig : des-
zelfs holligheden bevatten een helder water*
achtig v och t; het vleefch is yeel vader en
zamengepaktët; behalven d i t , zyn tuffchen
twee kegels een bondel peesachtige vezelen
geplaatfl. Wanneer deze vezelen zich alle te
gelyk inkrimpen, word de Tethiys kleinder
in omtrek , en zoo ras-de vezelen zich ont-
fpannen,zoo neemt het zyne gewoonegrootte
door de veerkracht der draaien weder aan.
Het is dus dat men in dit Dier eèn bewee-
ging van zamentrekking en ontfpanning ontdekt
: maar wanneer de bondels der vezelen
zich beurtelings inkrimpen, zoo naderen twee
o f meer kegels elkanderen, de Tethiys ver*
lied zyn evenwicht, en valt, met op de te*
gen gefielde, zyde te rollen ; maar deze beweging'van
omwenteling heeft in alle de ouder-
dommenvan dit Dier geen plaats. Z ie ’er hier
een voorbeeld van in het volgende fo o ft*
De Tethiys van het tweede foort zyn me*
de bolrond , maar hun oppervlak is met on-
gelyke knobbels bezet, en hun wervelbeen is
klein en buiten het middelpunt geplaatd* Dit
Dier gelykt vry wel naar den wortel van het
Bpllifch, zyne draaien en de kegels iri welke
het eindigt zyn ongelyk in lengte , en het
foort van vel o f omkleedzel beantwoord aan
de lengte der kegels : het is zeer dik aan de
eene, en zeer dun aan deandere zyde.
Dit werktuigelyk gedel is niet hinderlyk
aan de beweeging van omwenteling, vooral
geduurende de jeugd van het Dier , wiens
oppervlak alsdan noch glad , zuiver en buigzaam
is. In den ouderdom , in tegendeel, is
het Dier zomtyds onbekwaam om zich te be-
weegen: het ismogelyk om dat het Dier langen
tyd zonder zich te beweegen blyftliggen,
dat het aan de Schaalviflchen, Steenen , en
andere zware lichaamen gelegentheit geeft,
om zich aan deszelfs oppervlak te hechten.
Deze lichamen beletten het volflrekt om zich
om te wentelen, en zich van de eene plaats
naar de andere te begeeven. Wanneer zy
eihdclyk onbeweeglyk geworden zyn , zecht
de Heer Donati , gaan zy van den (laat van
een volmaakt Dier , tot die van een Dierly*
ke Plant over.
T E T Y P O T E I B A , Vit is arbuJUna Pifonts.
Dit is een Braziljaanfche Plant die
op de Oranjeboomen voortkoomt, wanneer
zekere vogeltjes-, die men Tetyns noemt
zecht Lemery, *èr hunnen drek op'laten val!
lën, die, waarfchynelyk, onverteerde zaden
bevat, die zy van andere Planten van dit
foort ingezwolgen hebben, en die op de wy.
ze der Marentakken en andere opfchuimloo-
pende Planten op deze boomen ingeplant
worden. Haare bladeren gelyken naar die
van den Myrthus. Deze Planten hechten
zich om de takken der boom.cn, en zomtyds in
diervoegen, dat zy hen byna verflikken:men
maakt ’erin Brazil gebruik van om de zwellingen
der .beenen te verdryven , de waterzucht
te genezen , de zenuwen te verflerken*
en tegens de gebreeken der oogen.
T E T Z A U H C O A L T . De Amerikanen
geven deze naam aan een fchoone Slang
van hun Land, die omtrent zeven en twintig
duimen. lang, ch zoo dik als een vinger
is , haare beeten zyn vergiftigt: haar rug is
zw a r t, haar buik is bleek w i t , haar Haart
rood aan de boven zyde , en haar buik en
het onderfle van denflaart is met kleine zwarte
vlakken;1 Igefpikkelt. Seba geeft in zyn
Thef. IL Tab. 77. n. 2. en 3., en Tab. 80. n.i,
de afbeelding en befchryving van twee Tet-
zauhcoalts : de eer ft e is -een zeldzame Braziljaanfche
Adder: de huit van het mannetje
is zeer prachtig1, fchoon zyn fraaiheit beneden
die van -het wy fje is",- maar haar kop is
kleinder als die van het mannetje : de tweede
vind men inMexiko; haar half gapende mond
kan niets als fchrik inboezemen ; .echter taft
zy alleen Dieren aan die zwakker als z y zyn i
z y vlucht op het gezicht der Menfchen, en
hare huit fchynt een koflbaar borduurwerk te
zyn.
T H A. Deze naum geeft men op de Afrikaan
fche Eilanden aan de Kameleon. Zie dit
woord.
T H A P S I Ai Dit is een Plant die op de
bergachtige plaatzen groeit , en die men mede
defnaam van Baflaart Turbith geeft: zy is
twee o f drie voeten hoog ; haar fleel en bladeren
gelyken tiaar die dér Ferula $ haare
bloemen zyn in zonnefchermen , gelyk die
Wh' de D ille , by een gefchikt, en hebben
een geele kleur. Op dezelve volgt een vrucht
die uit twee'langwerpige graauwe , op,den
rug gevoorde , en gevleugelde zaaden te zamen
geflelt is;' Haar wortel heeft weinig,
dikte hy is lang ,, hairig omtrent den fle e l,
mauw o f witachtig, zomtyds uitwendig
zwart, hy is met een melkachtig fap doordrongen
, dat zeer fcherp ,' en een weinig
brandende en bitter is. Men laat dezen wortel
droogen om hem te bewaren, na dat men
’er het hart uit gedaan heeft. Hy -heeft ten
naaften by dezelve gedaante als die van den
oprechten Turbith ; maar hy is veel ligter,
veel witter en veel fcherper ; hy purgeert de
flymachtige vochten, en werkt met zoo veel
geweld en prikkeling, dat men hem niet dik-
wyls durft gebruiken , als alleen uitwendig.
: in de zalven tegens het kraauwzel en andere
gebreeken der huit.
T H li A M E D E S . Dit is een Steen
' waar van de Ouden gewach gemaakt hebben,
j en die' de eigenfehap bezit om het yzer te rug
te flopten: men gift dat het o f een AfTchen-
[ trekker,, o f een Zeilfleen is , wiens Pool ver-
anderlyk o f onzeker i s ..
TH E E , Thea. Deze naam geeft men
gemeenelyk aan de gedroogde en in een ge-
I rolde 'bladeren van eenige Planten , van welke
men in een uittrekzeTöf afkóökzel tot v.er-
I fchillende oogmerken gebruik maakt, gelyk
men in de volgende artikelen zien zal.
!. TH E E d er A P A L A C H E S , Caci-
m Floridanorum. Dit zyn blaadjes die bruin
[ groen ,- vaft en breukig. 'zyn , zy zyn een duim
lang, en drie- o f vier lynen breed , en aan de
! randen getant, zy hebben een geringe Thee
[ fmaak':, deze blaadjes groeyen beurtelings aan
\ een-v Heefler , die naar den Alaternusboom
gelykt , en waar van de vruchten vierkant-
; achtige Beziën zyn. Men zecht dat hy overvloedig
in Karolina voortkoomt. Zedert ee-
mge ja aren heeft men dit foort van Thee
uit Miffifippi gebracht, zy ontleent haar
■ naam van de 'Apalaches, ’t geen een Indi-
aanfeh Volk is., dat meenigvuldig gebruik
Yan het aftrekzel Van deze blaadjes maaken.
Ximines en de Laat fpreeken van dezen drank,
die zy Gajftne noemen , zy fchatten hem nut-
tig tegens dé jicht en de nierzucht.
T H E E VAN- B O H E R R A V E , o f
^ elicboom v a n d e A n t j l l i s c h e .
Eil a n d e n . Men geeft dezen naant in Engeland
aan een Boom die in.Louifiana groeit,,
alwaar hy Melkachtige Heefier genoeiiic word,,
en door de Kruidkundigen Sideroxillon. Ik
weet niet.,: zecht de Heer Duhamel, waar
om men aan dezen Boom de naam van Thee
gegeeven heeft; want hy heeft noch de geur,
noch de andere krachten van den gemeenen
Thee.
Men kweekt dezen Boom in Engeland In
de volle aarde a a n z y n e bloemen zyn klein,,
en in v y f deelemgefcheiden ; zy zyn , gelyk
mede de doornen die hy voortbrengt, in den
fchoot der bladeren geplaatfl-. Op deze bloemen
volgen Beziën die een peerswyze gedaante
hebben , en die een harde en vry lange
kern bevatten; zyne bladeren gelyken een-
weinig naar die van den Lauvvrierboom ; zy
vallen geduurende den winter af: alle de dee-
1 en van dezen Boom geeven een melkachtig;
fap uit..
T H E E . £ C h in e e s g h e en J a p a n -
s c h e ) , Thea Officin. Men vind onder dézen
naam verfchillende foorten van Thee, in
de Winkéls , die van kleine boompjes , in?
China en Japan , ingezamelt worden.
- De Chinezen onderfcheiden vier voorname
Thee-boompjes; te wee ten , de Song-lo r
de IVoU'y, de Pou-cul, en de Long-an. De-
Kruidkundigen bëteeke-nen den Heefier die-
de Thee voortbrengt door deze Latynfche-
omfchryving, Evonimo affinis arbor, orienta-
lis nucifera , flore rofeo : men zecht echter
doorgaans Thea Sinenfium, jive Tfia faponen-
fibus.
De wortelen van het Thee-boompje zyn:
dun , vezelachtig en kruipende: het boompje-
is vier o f v y f voeten höog , dicht bewaffen,,
en zeer takryk ; z.yne bladeren zyn donker
groen, fpits, een duim lan g,v y f lynen breed,,
en aan de randen op de wyze van een zaag,
getand: zyne bloemen zyn talryk, gelykvor-
mig aan die van den wilden Rozenboom, uit
zes bloembladen za men ge f ie lt , zy zyn bleek
w i t , en op een •kelk geplaatfl, die in zes-
kleine ronde blaadjes gefcheiden is , zy zyn
flomp, en vallen niet af.. . . * •
Het middelpunt van deze bloemen word
door omtrent twee hondert gedachtige helin-
flyltjes beflagen: de flamper verandert in een
bolronde vrucht, die zomtyds twee o f drie
hoeken , en twee o f drie zaadhuisjes heeft ,
en dikwyls maar een eenig : ieder zaadhuisje
bevat een zaad dat in gedaante naar een Hazelnoot
gelykt: het is-een weinig kleinder,,
met een dunne fchaal bedekt, glad en rosach-
tig: Tuitgezondert aait het onderfte gedeelte'
dat