zamenweefzel; het heeft meede een fterke'
werking tot de iOmylo.eij.ing nodig.
De kieuwen die men in de Viffchen op*
merkt, zyn hunne wezentlyke longen ,. en
werkcuigen der ademhaling: want zy hebben
lucht nodig om te lie ven, en zyzyn in diervoegen
gevormt, dat zy de lucht die tot hunne
ademhaling nodig is van het water affchei-
den konnen. De kieuwen der Viflchèn zyn
een foort van blaadjes die uit een rei van
fmalle plaatjes zamengeftelt zyn , die regens
elkanderen gefchikt en geflooten zyn, en die
even als zoo veel baarden o f franjes vormen,
die, gelyk aan die van een Schryfpen zyn t _
het zyn de franjes die men eigentlyk de long
van den vifch noemen kan. Deze kieuwen
zyn met een dekzel bedekt, ’t geen zich opheft
en weder nedervalt , en dat door zich
op te heffen, doortogt aan het water geeft,
’t geen het Dier inge-ademt heeft : een ver-
bazent getal fpieren , doen alle deze deelen.
beweegen.
De groote Slag-ader , die in alle andere
Dieren het bloed uit het middelpunt door den
geheelen omtrek van het lichaam verfpreid ,.
doorloopt dn deze geen grooterweg, als van
het. hart tot aan het uiteinde van de kieuwen,
die de long van den vifch zyn ; de aderen van
de long.die SIag-aderen geworden zyn, doen
alsdan de werking van de groote Slag-ader.
De Viffchen zwelgen het water geftadig
door den mond in. ( dit is hunne in-ademingj,.
en zy geeven het door de kieuwen we der.uit,,
(dit is hunne uic-ademing\).; het is geduuren-
de dezen doorgang, dat-het bloed de ducht
in zuigt. Het bloed dat uit het hart der Vis-
fchen voortkoomt, verfpreid sich in diervoegen
door alle de plaatjes , waar uit de
kieuwen te zamen ge (lelt zyn , dat een ze.er
kleine hoeveelheit bloed , zich onder een
groote uitgebreidheit aan het water aanbied,
dat door dit middel , ieder van deszelfs deeltjes,
gemakkelyk, en. in wehiig tyd , door de
kleine luchtdeeltjes doordrongen zou konnen
worden, die zich van het water affcheiden,
door de uitneemende verdeeling die het tüs-
fchen. deze plaatjes ondergaat. Het is hier
om dat vereifcht wierd, niet alleen dat ieder
blaadje ’er een- zoogrootemeenigtehad, maar
noch dat alle hunne oppervlaktens methairs-
wyze. takken bedekt waren , ’t geen zytak-
ken van de groote Slag-ader zyn. Hetzelfde
werktuigelyk ge (lel merkt men ten naaften
ïxy in de- Longen der andere Dieren op
maar het getal der vaatjes in de blaasjes- van
de long , evenaart dat van dié der plaatjes
vau de kieuwen niet;, hierom is het veel
moeijelyker om de lucht van het water af te
fcheidenals om de zuivere lucht in te ademen,
gelyk zy in de blaaswyze longen overgaat.
Wanneer men acht geeft dat hét bloed van
de kieuwen een veel fchoonder roode kleur
als dat van de groote Slag-ader heeft, zoo
begrypt men ligtelyk dat het hier , zich met
eenige lucht-deeltjes beladen heeft. Men
merkt in de andere Dieren hetzelfde onder-
fcheid tuflchen het bloed van de Slag-ader
der long , ’t geen altoos donker rood is, en
dat van de , long-ader op , dat altoos een
kiillerryke roode kleur heeft. Het bloed ,.
dus van de luchtdeelties doordrongen en
hier door wezentlyk flag-aderlyk bloed ge.
worden zynde, gaat alsdan in de aderen der
kieuwen over; en deze aderen die in den vifch
de hoedanigheit van Slag-aderen aanneemen,
brengen dit bloed in alle de uitterfte deelen
van het lichaam-, over ; het word vervolgens
door de aderen weder ingeflorpt, en in het
hart te rug gebracht.
Alle de deelen die tot de ademhaling in
den Karper dienen , en die men , .gelyk wy
hier voor gezecht hebben , op die der andere
Viflchèn kan toepaflèn , beloopen een zoo;
verbazent getal , dat het niet onaangenaam
' zyn zal ,. dat men ’er hier de optelling van
vind.
De beenachtige deelen maken een getal van
vier duizent, drie honderden zés en tachtig
uit. Men heeft negen en zedig fpieren ; de
flag-aderen der kieuwen , behalven .hunne-
acht voorname takken , geeven vier duizent
drie hondert en twintig zy takken ui t , en iedere
tak fchie.t aan iedere zyde , over het
platte gedeelte van ieder plaatje , een oneindige
meenigte van hairswyze en dwarslopen-
de flag-aderen u it, waar van het getal, dat van
deze getallen te zamen genbomen , verre overtreft.
Welke eene uitneemende fynheit in
dit werktuigelyk gedel! Men heeft, zoo veel
zenuwen , als flag-aderen ; de ta-kfclnetin'*
gen van de eerden , volgen naauwkeurig die
van de andere. De aderen geeven zoo wel
als de flagaderen;behalven de acht voornaam-
de takken , vier duizent drie hondert en twintig
takken ui t , ’t geen enkelvoudige buizen
zyn , die geen dwars loopen.de hairswyze vaten
uitgeeven.
Onder de Viflchèn , heeft men ’er eenige'
wier kieuwen met. tanden gewapen.tzyn:meni
•v , vins
vind’er'zelfs Waarvan zy met drie ryen bezet
zyn , gelyk die van de Haai ; en deze
hebben géén tanden die in de kaken ge wortelt
zyn, tot deze behoort de Zeelt, de Karper
en de Barbeel; maar zy zyn in het vleesachtige
gewelf van het gehemelte geplaatft ,
of in de kleine beenderen die men aan de
opening van den flokdarm ontmoet; andere,
gelyk de Elft, hebben ’er in .’t geheel geen,
noch in de kaken, noch in de geheele uitge-
ftrekthek van hec gehemelte, noch in de omliggende
deelen van den flokdarm , ten minzoo
men de naam van tanden*aan zekere kleine
ongelykheden niet geven wi l , die de gedaante
van een zaag hebben , en die het oog
niet ontdekken kan , maar die men door het
gevoel aan het uit-einde van de boven lip
ontdekt.
De aars, die de Zee-lieden navel noemen,
heeft mede zyne byzonderheden. Uitwendig
vertoont zich maar éene opening , door welke
zich de uitwerpzelen van de darmen ontladen
; maar deze opening bevat- noch twee
andere, .waar van de-eene uitgang aan de kuit
of eitjes in de vvy fjes geeft, en aan het zaad
in.de mannetjes, en de andere looft hét water
uit de blaas; in diervoegen, dat men drie
geleibuizen heeft, die'in deze plaats uitloo-
pen. De eitjes o f kuit zyn in twee vliezen
ter weder zyden van den onderbuik geplaatft,
en deze geleibuizen vereenigen zich in een
eenige buis die aan het agterfte gedeelte van
den aars uitloopt. Het getal der eitjes dat
de viflchèn voortbrengen is~verbazende: men
heeft dat gene berekent dat een Kabheljaauw
voortbrengen kan, en bevonden, dat het in
het geheel, negen miljoenen drie hondert
vier en veertig duizent eitjes, beloopt.
Welk eene vruchtbajirheit! maar mede welk
eene verdelging ! hoe veele van deze eitjes
worden ’er niet verflonden! Hbs.is op deze
wys, dat het evenwicht tuflchen de vermee-
nigyuldiging der'Dieren bewaart word.
De Hom is een deel dat uit twee witte en
zeer onregelmatige lichamen gevormt word:
dit zyn de zaadballen in welke het zaad door-
zypelt; zy zyn byna zoo lang als de hollig-
heit van den onderbuik : dat van de rechter
zyde is zomtyds een weinig grooter als dat
van.de linker z yd e , om dat het een weinig
nader aan het middelfchot begint: het is dit
zaad, dat het mannetje over de kuit o f eitjes
Verfpreid op het oogenblik wanneer zy door
het wyfje in het water uitgefchooten worden,
en het is dit zaad dat hen vruchtbaar
ma^kt. Zie op het woord Éi het verfchil, dat
’er tuflchen de Eijeren der Vogelen en die der
Vijfchen, plaats heeft.
Schoon het niet gemakkelyk is , om het
werktuig van het gehoor der Viffchen te ontdekken,
zoo is het echter beweezen, dat zy
hooren: een bewys hier van is , dat men op
zommige plaatzen, de Viffchen gewend , om
op het geluk van een klok toé te fchieten ,
om hun voedzel te neemen. .In de Viffchen
die adem halen , gelyk de Walvifch, en het
Zee-Kalf, is het niet moeyelyk om den weg
van de uitwendige gehoorbuis van deze Dieren
na te fpooren; maar in die gene, die noch
long noch ooren hebben , is het werktuig in
welk de gehoorzin huisveft veel moeielyker
om te ontdekken. Men is zeer onzeker o f
deze niet door de gevoelzin hooren die door
de beweegingaangedaan word, die de lucht,
aan het water mededeelt.
Wyze op welke de Vijfchen zich vermeenig-
vuldigen.
Wanneer de Viflchèn hun geflacht verme-
vuldigen willen , zoo ziet men hen in het water
by een fchooren, fpringen , en aan alle
zyden opkoomen. Ieder weet, en het is een
zekere z a a k d a t ’er Dieren zyn die hunne
wyfjes bevruchten , zonder dat ’er een wezentlyke
paring gefchied, gelyk men zulks
in de Viffchen•, in den Haft, enz., opmerkt.
Onder alle de foorten van Viflchèn,
(.uitgezonden de leventbarende ) , befproeit
het mannetje , zoo ras hec wyfje haare kuit.
gefchooten heeft, dezelve met zyne hom,,
om deze eitjes te bevruchten , en het water
, dient de Viffchen tot een midd-elftof,,
waar door de leèvemmakende kracht vah-
het zaadvocht zich aan. de eitjes mededeelde
Onder de Zee-Viflchen, fchieten eenige hun-
ue kuit naby het ftrand, alwaar het water
dooi'-de zonneftralén meer verwarmt is; zy
zoeken ’er een gemakkelyke plaats toe uit, alwaar
deze eijeren konnen uitgebroed worden,,
en zy fchynen dit met des te meer vooruitzicht
te doen , :óm dat het water, op deze
plaatzen veel zoeter en minder zout is , en
dat men ’er een meenigte Water* Infectcr*
ontmoet, waar van het grootfte gedeelte aan
de jonge viflchèn tot voedzel verftrekt wanneer
zy eerft uitkóornen. Het is hierom dat;
de Salmen en verfcheide andere Viffchen,
verplicht zyn om de Rivieren, op te- zwemmen
, wier water door de- zouthek van dat.
der Zee niet befmet, maar in tegendeel door
de beweeging gezuivert is» Dus. is het met de-
I x x x j Vis