een fterke natuurlyke geneigtheit bezitten
om hannes gelyken voort te brengen en hun
foort te vermeerderen, zy mede een zeer tedere
bezitten , om hunne jongen te bewaren.
Deze tederheit is zelfs aanmerkelyk in
de vervyoedite ; vooral, geduurende de tyd
dat de jongen noch te zwak zyn, om zelfs
voor hun onderhout te zorgen.: zy bewaren
hen, voeden hen , en verzorgen h en , tot
dat zy een bekwame grootte verkreegen heb-.
hen ; en wanneer zy hen door eenig gevaar
gedreigt zien, zoo is ’er niets waar voor zy
zich niet blootftellen, om hen te redden,
De Viervoetige Dieren voeden hunne jon^
gen alleen met hunne melk , ’t geen een zagt
vocht is en te gelyk gefchikt naar de zwak-
heft van hunnen ouderdom, tot dat hunne
maag zoo fterk geworden is , dat zy vader
voedzel verteeren kan, en hunne tanden in
ftaat zyn om hetzelve te vermalen.
Wanneer de Ooi in eene dracht twee Lammeren
voortbrengt, zoo zal zy het eene niet
laten zuigen, wanneer het andere niet te gelyk
zuigt , uit vrees dat het eene van honger
derven mocht, terwyl het andere weL
gevoed wierd..
Volgens het gene wy hier voor over cTe-
verfchillende gedaantens van de Viervoetige
Dieren opgegeeven hebben , met betrekking
tot de verfchillende vorming van hun lichaam,
o f van de huit die hen omkleed zoo
ziet men dat deze fchikking indiervoegen be-
trekkelyk tot de natuurlyke geneigtheit, en
de eigenfchappen. van iedere foort is , en zoo
vohnaakt aan de plaatzen beantwoord , die
de een en andere bewoohen , dat het fchynt
dat alle andere Landdreeken , volftrekt te-
gendrydigmet hunne gefteLtenis zyn.
By voorbeeld, de Aap en, de Qlypbanten^
en de RbinaceroJJen , hebben hunne béften-
dige woonplaats in de warme- Landen , om
dat het in deze Landen alleen is , dat, geduurende
het geheele jaar de Planten groeijen,
met welke zy zich voeden ; en vermits de
warmte hier onmatig is , zoo hebben zy van-
de Natuur een byzondere gedeltenis- ontvangen
, welke veroorzaakt dat deze hitte hen-
nfet verveelt.. Andere, gelyk de Rendie-
ren , fchynen , in tegendeel , gefchikt, om
de bevrozen luchtdreeken van Lapland tebe-
woonen, om dat dit het eenigde Land van
dén Aardkloot is , fn welk het overvloedig-
ffce het foort van. Longekrurd: groeit, waar
van zy hut*. voornaamde voédzel maken 5. en
vermits, dn koude hier zeer hevig is „ zoo,
hunne huit by uitdek ruig , gelyk die van
alle Noordfche Dieren , en zy zyn ,. door
dit middel, genoegzaamItegens de gedreun
heden van den winter befchut. ö'
Andere,gelyk de Kameelen, bewoonen de
heete en zandachtige Woedynen , om dat zy
’er de planten vinden konnen, die hup-gewoon
voedzel uitmakemmaar niets is verworideringg,
waardiger , als de hulpmiddelen die de Voorzienig)},
ei t voor hunne byzondere behoeftens
bepaalt, en uitgedacht heeft. Zie Kameel.’
Andere, gelyk de Offen , beminnen de lage
Weilanden, om dat zy ’er die Kruiden in
vinden , die zy het hoogde fchatten.
De. Schrapen, in tegendeel , fchatten de
heuvelen, het hoogde , om dat zy ’er kleine
Speceryachrige Planten op vinden', die-
boven alle andere, hunnen fmaak ftreelen.
De Geiten klauteren op de kruinen der
Roezen o f deile Bergen * om yer de toppen
van de Heeders af te knagen; hier "toe heeft
de Natuur hen dunne en rankexbeenen ge-
geeven , door middel van welke zy met gemak
over al op klimmen en. fpringen konnen..
De Paarden onthouden zich liever in de
Boffchen, alwaar zy zich met het L o o f der
Boomen voeden.
'De veffeheidenheit van den fmaak in de
Dieren:.,, is zoo groot, dat men byna geen
Plant op de Aarde heeft , die aan het eene-
niet behaagt ,. en aan het andere mishaagt..
Hierom laat het Paard de Dolle Water-Ker-
ve.1, voor de Geit,, over; de Koe daat de
Dolle-Kervel 'aan het Schaap a f ; de Geit
laat de Akonyt voor het Paard over , veracht
de bladeren en vruchten van het Papenhout,
enz. 'Men heefc Kruiden-, welke die
van het eene foört vet doen worden , en die
de andere als1 een vergift fchuwen. '-Die
gene die vergiftigt zyn-, zyn zulks alleen by-
zonder, en niet algemeen : de Euphorbiuiii,.
by voorbeeld, is zeer fchadeïyk voor den
Menfch., en dit is een nuttig voedzel voor
een foort van Nachtvlinders- Maar vermits-
de Dieren vergiftige kruiden zouden konnen*
eeten , by gebrek van kennis van die gene,,
die hen nuttig zyn ; zoo heeft iedere looft,
een.fynheit van reuk en- fmaak, die hen zonder
moeite doet onderfcheideu,, welke hen
nuttig en- fchad.dyk zyn : hiér om wroeten,
de. Varkens met hunne fnuit in de aarde oni>
de fapry.ke wortelen, te zoeken , die tot hun
voedzel gefchikt zym. Eenige leeven van-decaderenen,
vruchten der. boomen.gelyk der
Lui-
Luiaard en Eekhoorn: zy hebben mede poo-
ten die voorbedachtelyk gemaakt fchynen ,
om zich aan de takken der boomen te hechten.
_ ; ' ‘
Wanneer men zyiien aandacht maar eenig-
zins op alle deze byzonderheden vefligt, zoo
is men genoodzaakt om te bekennen , dat ’er .
niets zoo wys als deze fchoone order en volmaakte
overeenftemming is. Men kan, zon- •
der verwondering niet opmerken , pp wat
wyze de Natuur- voor de behoudenis van eenige
Viervoetige Dieren waakt, die, in eenige
jaar ge tyd-en, om de onmatige koude, o f
het kwade weder , zich de gewoone hulpmiddelen
tot onderhoud van het leven niet
verfchaften konnen. Hierom ziet men de
Beer zich in den Herfïfc in een groote hoop
mofch verbergen die hy tot zyn en voorraad
by een vergadert heeft, hy houd zich in deze
den geheelen Winter verborgen, en leeft
alleen van het vet dat zich gedurende den
Zomer in zyn netvlies vergadert heeft , en
het geen hem gedurende dezen tyd van ont-
, houding voed. Hy trekt noch. een foort van
voedzel uit het vetachtige vocht ’t geen de-,
klieren bevatten, die hy onder zyne pooten
; heeft, en ’t geen hy uitdrukt , met hen te
lekken. Zie op het woord B e e r . De Egel,
de Das en de Mol., zyn mede gewoon om
hun hol met verfcheide foorten van planten ■
( op te vullen , en blyven ’er op flapen ge- -
durende de groote koude, De VI3 der muts .
fchynt bevrozen en even als dood, geduren-,
| de. den geheelen Winter, en het grootfte gedeelte
van de Halfüachtige Viervoetige Dieren
brengen dit jsargetyde in een hol op 3e .
grond van een Meer o f Moeras door. De
Vledermuis en Geitenmelker vliegen alleen des
nachts om dè Nachtvlinders te vangen, die
alsdan alomme vliegen.
• Onder de Viervoetige Dieren waar van
wy. melding' maken, zyn de woefte en yeiv
fcheurende de wreedfte van alle, om dat zy
gewoon zyn om hunne woede op andere te
oéffënen, pm hunnen honger te verzadigen.:
Maar hoe groot de verwdedheit van deze ver-
ïc.h&urende Viervoetige Dieren opk zyn mag,
zoef heeft echter de Natuur , die alles bepaalt
, wyfïelyk de onmatige verwoeftingen-
oelet die zy zouden-konnen aanrechten, met
hen in kleinder getal te doen voortkomen y
als die gene die niet boosaardig zyn, en met
hen een veel korter leeftyd als deze laatftcn.
te geven. Béhalven dit zyn de verfcheurcn-
®-£ Dieran niet even menigvuldig in alle lan- •
dén. Men heeft noch Leeuwen- noch Tygers
in de Noordelyke Landen. Voegen w y ’er
by dat de verfcheurende Dieren elkanderen
verflin'den. Ziet men de Wo lf de Vofch
niet verfcbeuren “? Dikwyls zullen eenige by
een vergaderde Wolven niet fchromen, om
een Beer aan te tallen. De Tygerinnen ver-
fcheuren dik wyls de mannetjes van hare jon-
gCD* Schoon ieder Dier een byzondere vyand
heeft die het geftadig trachtte befchadigen o f
het ftrikken fpant,. zoo heeft het altoos hulpmiddelen
om ’er zich voor te befchutten ,
en maakt dikwyls van liften gebruik die hen
gelukken. De Haas, fteltdoor zyn wenden-
en keeren de fnelheit der jachthonden te
loor. Wanneer een Beer het tamme Vee
o f de Veekudden aantaft , zoo vergaderen
deze tot hunne onderlinge befeherming by elkanderen
: de Paarden fchareh zich met de
koppen tegens een , en verdedigen zich
met de pooten achter uit te flaan. De Os-
fen voegen zich met de ftaarten by een ,
en keeren den vyand met hunne hoornen
af. De Varkens bedienen zich van hunne
tanden, en verdedigen zich met zoo veel-
moed, dat de Beer veel werk heeft om hen-
te verwinnen. Hét is een aanmerkenswaardige byzonder-
heit, dat alle deze Dieren hunne jongen,in-
het midden plaatzen ;. dat is te zeggen in- .
het middelpunt van den- kring die zy vor- ■
men, tot dat het gevecht geeindigt is. De-
voorzorg die eenige Dieren noch tot hunne:
veiligheit, gedurende de nacht gebruiken, is-
niet minder verwonderenswaardig.
Wanneer de Paarden in het midden der
boffchen flapen , zoo houd ’er een altoos-
fehildwacht, en zy loflèri v elkanderen beur-
telingfch af. Wanneer de Aapen in Brazlli
de nacht op de boomen doorbrengen, zoo-
is ’er altoos een die fehildwacht houd om
een teken te geven, wanneer een Tyger inden
boom klimmen wi l; en wee'de Schildwacht
die hy vind flapen , want hy ver-
fcheurt hem aanftonds.
Door deze voorzorg, zyn de verfeheuren»
de Dieren onderhevig om dikwyls hunnen
prooi- te miflehen. Zy jagen zelfs- zomtyds-,
een gehee’re dach, zonder dat z y iets bekomen.
Hier om heeft den Schepper der Natuur.
hen het vermogen gefchonken om den;
honger langen tyd te konnen wederftaan
zonder dat zy hier door eenig ongemak leiden
, vermits het hen zeer dikwyls overkoomtr
Y v v ï S . da«