heefcaan iedere poot vyf. vingers, die . alle Van
elkanderen gefcheiden , en met flerke nagels
bezet zyn , de duim is zeer onderfeheidén;
de achterfle pooten zyn veel grooter als de
vaorfte ; haar hair is vry zagt, zeer dichtgaande
, en het heeft op den rug een veei
donkerder rofle kleur, als aan eenig ander
d e e l; dat van de keel èn buik is^gëelachtig
w i t : ;zy .voeden-zich geduurende de zomer,
«net alle foorten van kruiden, en geduurende
de winter , met verfeheide foorten van worstelen
, gelyk de witte pa geele Plompen , en
de fpeceryachtige Kalmus.
Deze Dieren , ffchyneh dezelve geneigthe*
den, en dezelve vernuftigheit in den arbeid,
als de Bevers te bezitten : zy leeven in maat-
febappy , ten minHen , geduurende de winter
: zy bouwen hutten, waar van de kleinHe
alleen door een huisgezin bewoont worden,
de grootfle worden door verfeheide bewoond;
haar vernuft vertoon t-zich in de keus der plaats
zelfs, op welke z y zich ter neder Üaan. Zy
bouwen haare hutten in de moeraffen , o f op
de oevers der meeren en rivieren , welke
veeLuitgebreidheit hebben , en welkers béd-?
ding .vlak is , waar: door haare wateren , by-
gevolg , U il Haan., .en alwaar, eindelyk.,
de grond overvloedig planten voortbrengt,
welkers wortelen tot haar voedzel dienen.
Het is op de hoogfte plaatzen van een dier-
gelyke grond , dat zy haare hutten oprechten
, om dat het water hooger zou konnen
worden, zonder dat zulks haar hinderen zom
Wanneer haare woning te laag is , zoo maken
zy haar hooger, en lager wanneer zy te
hoog is .; z y fehikkën. dezelve trapswys , om
zich yan de eene verdieping naar de andere
te bégeeven , naar mate dat het-water ryfl:
wanneer deze hut voor zeven o f acht Rotten
gefchikt is , zoo Jieeft zy -omtrent twee yoef
ten middellyn in alle richtingen , ..en zy is ,
in evenredigheit- grooter , wanneer zy ’er
meer bevatten moet: men heeft ’er zoo veel
vertrekken in , als zy huisgezinnen bevatten
.D
eze hutten zyn met biezen omringt* welke
Ier deze Rotten metlymaarde, die z-y met haare
pooten kneden,.op vafl hechten, en ’er met haare
flaarten opleggen en Hrykën, die haar,'gelyk
de Bevers , tot truweelen verflrekken.
Men heeft echter Jagers welke zéggen , dat
deze Muskusrotten', zich tot deze bearbeiding
, minder van haare flaarten , als van
haare voorfle pooten bedienen : zy fparen
zich een opening u it , om in en uit te gaan;
maar zy floppen dezelve geheel toe,wanneer
de winter zich volkomen doet gevoelen , en
z y zich in de fehuilpUats .opfluiten willen,
die zy voor .zich bereid hebben : het is niet
•zeldzaam dat men deze hutten met fneeuw
ter hoogte van drie ..of vier «voeten § bedekt
vind.
Deze Muskusrotten hebben in haare woningen
w.ezentlyke gemakken: zy hebben niets
geduurende de winter, van de jagers te vree-
zen; maar in de maanden , Maart en April,
wanneer haare hutten beginnen ontbloot te
worden , zoo werpen de jagers dezelve om,
en flaan haar met Hokken dood. De maand
Mey is de tyd van haare liefdens-^bedryven;
maar deze is zeer noodlottig-voor haar, want
de Jagers lakkende mannetjes door het geluid
van de w y f jes na te bootzen * dat een foort
van zuchten is-, en dooden haar door fnap-
haan fchoten. Een hut duurt niet langer als
eene winter : zy maken nieuwe in het begin
van den volgenden winter. De Muskusrotten
, die de warme Landen bewoo-*
nen, hebben geen hutten n odighierom maken
zy holen in de aarde, gelyk onze Kony-
nen.' . f f
De Muskusrot weegt omtrent drie ponden,
zy heeft gelyk de Bever, twee foorten van
hair ; het langflè heeft omtrent -een duim
lengte ; het kortfle is een foort van dóns,
dat v y f o f zes lynen lang is. -• Zoo haare huk
niet altoos een muskusreuk had, zoo zóu zy
uitneement voor .allerlei bontwerk zyn , om
haare eelheit. Het dons befchut deze Rotten
voor de koude' ;, en het langebair, dat
veel wreeder is , bewaart het dons. voor de
befmetting der flyk , in'welke zy zich jdik-
wyls begeven , vooral wanneer zy haare hutten,
bouwen. De fchubben van den Haart
hebben weinig meer als een-lyn oppervlakte,
noch bedekken zy zig elkanderen een weinig :
haare voorfle pooten gelyken naar die van
alle knagende dieren ; wat de achterfle betreffen
, deze hebben geen de min He over-
eehkomfl met die der Huisrotten , noch mede
niet mét die der Bevers : zy gaan op de
wyze van de Eenden vóó rt, maar zoo mee-
nigvuldig niet als . de Bevers, en Water .«■ Vogelen.
Men vind , in de Memoriën van 'de
Akademie der Wetenfchappen van Parys , die
wy hier voor aangéhaalt hebben, een ontleedkundige
befchry ving van de Muskusrot ,
en een uittrekzel van den Heer de Peaumur J
uit de Memoriën en Brieven welke den Heer
Sarrazin, Geneesheer des Konings tan Vrankjf||
te Quebëc , ötér dé Muskdsfot géfchré-
ten heeft.
M Ü S K U S Z A A D , zie A m b e r -
M U T Ü , zie P a au Wie s *
M'ÜUR , Alzine, Deze plant ,groek al-
óriiihë óp de moërasachtigë plaatzen , langs,
de heggen, dc wyngaarden, de tuinen, en
ónder dé peulvruenten : ' haare wortelen zyn
hairacfttigên vézëlhqhtig: zyTchiët verfdhei-,
de kleine v e ze le iiblt, wèike:.' fef a'afdë-.jièg--'
gen , en- kfuijSqhde zyn , zy zyn mälfph ,
ruig , róódaefitig , gekriöopt en getakt,: baa-’
re.bladëféri zyn Ijle in , langwerpig, tWee
aan' tHtfëetégens elkanderen. overkaande
ïahgs dé Héél.; en hebben eên gräsfm'aak :
haare bloemen kómen aan de t-oppén' dér Hee-
Jen voort; zy'vofriien roosjes die wit, eri ge-
Hreep't zyn.; Öp déze bloem volgt ce-ii' kleine
vliesachtige ën kegel vormige vrucht.',- die
zich aan dé punt ópent * en kleine' i-osaéhd-
ge zaden bévat>,
De; plant dient- om de Vogelen 'én Vóóraf:
óiïi de Sysjes te voeden : in de Ge-neesköuH
heefti zy dé ,kracht'oin.gelyk het Pprcelein,
öp’ té lóïfen , én të-verrriflenV' Êeifigè'; .Lte-?
déiï verzekeren , dat zy die gëené , wélkó
door een langduurigc ziekte, nitgeput, en
ihcfc ben uittèerèndé koorts , gedVeïgE worden
, voed; en hunne krachten her Helt :• zy
dóét mede dén vloed der Ambeyen ophouden^'
M U U R D R A A K - Dc Chineezen- gee-
ven deze na'am aan een foort van Haagdis,
dié oye.f- dé niuurën lo o p t; zy hébben haar
mede dé; haam van Wachter van Paleis o f
Hof Dame g ë g é e v ên ö fiid a t“ de ClTi'neefch'e
Kekers de gewoonte- hebben óm de vuiHen
van> huiïnc Byzittcn , mét een zalf tc doen
heHrykeii die van het vleefch van dit Dief
en-eenige^ andere inmengzels zamen ge Helt
wórd1. Dit'teken , zeggen zy , duurt zoo
lang als hunne byzitten de liefkozïngert van
geëti anderer mannén- dulden ; maar zoo ras;
zy haare plicht vëfgëten , zoó' yefdwynt hét
teken van getrouwheit, en haare trouwloos-1-
heit word openbaar..
.M U U R P E P E R , dit is eén foort van
Huïslook , zie het artikel' Huislook , 'in hét
byvoegzel achter dit DeeL
M U Z Y K H O O R b i , o f 'M u Z v R -
s c h e l p , de Ze' naam heeft men' aan een eert-
fchelpige féhélp , van hét geflaéht der Rot's-
ijoörns.gègéevén , zy doet zich aan haare
róóde Hippen ,%éfi aan haare v y f Hréepen kennén
1 wélke gelykvormig aan die van hét- fnu-
zykpapïér' zyh i dit is de Coupât van den Héér
Adanjófï.
MY’N én Ë R T S , Min er'd. De naam
van' Mÿn , geeft men aan een ondefàâfdfchô
plaats, uit'wélke men de Mineralen én Metalen,
uitdeifc; en die tan Erts , aan de uitgegraven
Hoffen welke de' Metalen of Miflé-
raïen ih zich bevatten : men geeft mede ,
édöch óhéigéntlyk, de naam tan Myn'en ,
aan dé',.plàatzén üit wélkë mén hét KriHal eil
dé Diamantéh bëkppmt ; dus zecht ‘men
nia-nfmyn en Krijialnïyn. Om eén algemeen*
denkbeeld, tan het woord, Myn en Erts te'
hebben , zoukan men de artikelen H a lv ë
M et a l e n . M e t . a al - ad e r e n . Min e ralen,
enz.| öpflaan, én men zal zien dat de
Myrien zpmtÿds .dólende ,. en dé Ertzëö op
andere tydeix, hier en daar , dóór de b ar Hen
der ; rotzëri v'erfprèid zyn*. D e . vaHe Myneiï
zyn de beHe, vooralwanneer zy in lengté.
én breedte,, takswys , in groeverf en adelen
die vervolgens, uitgébféid zyii ;' en .géWoorië-
lyk zyn de Ertzen in een dubbelt bedékzel
tan Heen bevat , o f wórden- ’er door óndér-
fchraagt* . . .
De nabyheit van een Myn , werd zom tyds'
doör verfeheide pitérlyke merktekenen aangeduid
; by voorbeeld door hei; zand der naburige
rivieren, irt welke men kleine ïïietaal-
deeltjes vind;1 door de Guhr welke mén in de
kloven der'heuvelen on .tmp etén door dé
geHelthcit van den grond die bergachtig, en
onvruchtbaar is.' De voeten dér Bergen,.
Welke Myn en bevatten , zyii géWpönelyk;
geklëurt, e.indlgeh in e.en zagte helling, en
zyn met takr-yke boomen befchadüuwt , die
altoos groen| bochtig,. kwaHig , eh dor aan
dé kruinen zyn. Zomtyds. zyn de kruinen
van deze Bergen met hardevënde Planten bedekt
, welkers bladeren zwartachtig zyn.
Wanneer de.dwaa.1 vuurtjes., de y.uur‘acht1ges
verhevélingen , en de fync en zwavelachtige
dampen dié- *er uit opffygen, zeer fchielyk de
fneeuw dóen fmelteii dié in den winter v alt,
o f wanneer men van den top van den Berg
af , merktekenen van mëtaalgröevcn vint ,
dié zich door adérén van Quarts op Spath
ontdekken., zoo moet men dé Myn in ’tffiid