een en ander foort, is gelyk de bek van een
Pappegaai gevormt, en zy hebben naby den
aars een hard vel , ’t geen de gedaante van
èen harnas heeft: het is zeer dun aan de randen
, en het dient hen tot angels en vinnen.
Het is fnyderide en zy bedienen ’er zich even
als van een mefch van , om de Viflchen te
kwetzen die hen ontmoeten: deze beide Vis-
fchen verfchillen alleen van elkanderen door
hunne kleur die meer o f min donker is.
Z A G E R . Dit is een foort van Duiker,
die meer naar een Gans als naar een Wilde
Eend gelykt; zyn vleefch heeft een moerasachtige
en onaangename fmaak.
Z A L M , zie S a lm.
Z A M E N S T A R R I N G , S t a r r e -
b e e l d . Dit is een verzameling van ver-
verfcheide Starren, die men onder de gedaante
van eenig Dier, o f ander afbeeldzel vertoont
en haar met deszelfs naam benoemt.
Zie S t a r r e n .
De Starrekundigen, die thans den Hemel
zoo naauwkeurig kennen als de Natuurkundigen
de aarde, -tellen twaalf Tekens o f Za-
menftarringen in den Dieren-riem, de zes
Noordelyke zyn , de Ram , de ' Stier , de
Tweelingen, de Kreeft, de Leeuw en de Maagd.
De zes Zuidelyke z y n , d Weegfchaal, de
Schorpioen, de Schutter, de Steenbok, de Wa^
terman en de Vijfchen.
Z A N D , Men geeft dezen naam
in ’ t algemeen aan de lichamen die droog ,
hard in ’ t aanraken , gruisachtig en ondoordringbaar
voor het water zyn , en waar
van de deelen o f Hukken weinig zamenhang
hebben. De Natuur-onderzoekers zyn zeer
verlegen om een rang te bepalen die met den
aart en de eigenfchappenvan de zanden over-
eenkoomt, vermits men hen niet,anders dan
als afgebroken Hukken van de grootfle flee--.
nen, o f als de eerfle ftoffe van welke de Hee-.
nen gevormt zyn, befchouwen kan. In der-
daat, wanneer men den Zandfleen verbreekt
zoo verandert hy in Zand ; en dit dient, om
dus te fpreeken , tot een grondflag aan het
grootfle gedeelte der fleenen , en vooral aan
den Zandfleen; ten minften is. dit ’er altoos
mede vermengt. Alle deze overwegingen,
hebben ons, in de Nieuwe Mineraalkunde,
het Zand , tuflchen de fleenen en de aarde
doen plaatzen.
Voor ’t overige, men geeft thans de naam
van Zand aan fteenachtige en gekorrelde zelf-
ftandigheden , die zeer veel in hare eigen-
fchappen verfchillen: men vind ’erdiequartz-
achtig, kalkachtig, o f leemachtig zyn.
Onder de naam van Steenzand , bevat men
het grove Zand, ’t geen men gebruikt om de
grote Wegen en Dyken vaft te maken ; het
is uit verfchillende Steenen, Spath, Quartz,
enz. zamengeftelt.
Onder de naam van Glasachtige Zanden ,
begrypt men die gene, die uit ftukjes van Kei-
fteen en Quartz te zamengeflelt zyn. Men
bedient zich van dit laatfle in het zamenftei
van de aarde tot het plateel werk, eenige foor-
ten vanPorcelein, en het glks , zelfs om het
glas te reinigen , het Marmer, Albaft , enz.
te polyften , en om de wyn koel te houden:
het is dit zelfde Zand , waar van de Natuur
zich dikwyls bedient, om de onderaardfche
wateren door te zygen, o f dat, wanneer het
zich in zommige gronden' bevint -, hen bebouwbaar
en vruchtbaar maakt: het bezit noch
de eigenfchap om de kalk, metzelfteen, enz.
hardheit te geven.
Onder de naam van Fynzand begrypt men
het fyne zand, waar van men zich bedient om
het keukengereedfchap te reinigen; het onvruchtbare
zand, dat men gebruikt, wanneer
deszelfs korl gelyk en niet meelachtig is , tot
het zamenflel van Zandloopers , die van zoo
veel nut in de fcheepstochten zyn, om den
voortgang van het fchip te ontdekken; het
Stuifzand, ’ t geen een uitftekende fynheit
h e e ft, vind men in de afgronden in Scaniën
in welke de Reizigers voör altoos bedolven
worden.
Onder de eigentlyke naam van Kalkachtig
o f Schelpzand, begrypt men de aarde die men
Falun ó f Cron noemt, ’t geen niets anders als
een mengzel van Zeefchelpen o f Madreporaas
is , waarvan men zich-bedient om de-akkers:
vruchtbaar te maken. Z/VFa l u n . Het
kalkachtig Spath tot een korlachtig Hof gebracht
zynde, verichaft mede een kalkachtig
zand. .
Onder de naam van Leem aard achtig Zand,
bevat men het zand der Smelters ;• een dezer
is , dat van Fontehai aux Rofes, naby Parys',
’t geen zeer gefchikt is om vormen zamen te
Hellen ,• die op het gene men ’er in giet,noch
ruuwheden noch berften veroorzaken. Men
befchouwt noch de deeltjes 'van de Mica en
T a lk , en andere korlachtige en fteenachtige
deeltjes , als tot het foort van de Leemaaraachachtige
zanden te behooren. Men gebruikt
het tot ftrooizand op het gefchrift, na dat
men ’er te voren de aardachtige deeltjes door
de waifching afgefcheiden heeft. Wat het
Pozzolanie-zand betreft, waar van men zich
onder de metzelkalk bedient tot de gebouwen
die men in de Zee aanlecht, wy hebben
’er op het woord P o z z o l a n a van ge-
fproken.
Onder de naam van Metaalachtig-zand begrypt
men de verzameling van metaalachtige
deeltjes van verfchillenden aart en gedaan-
tens, die meer of min metaalryk zyn, en die
men op het ftrand aan de monden der rivieren
vind. Deze zanden bevatten des te meer
Metaal, als de plaatzen Van welke zy door
het water los gemaakt en vèrvoert zyn , verder
van de plaats af liggen, op welke men hen
vind ; zomtyds vind men dit Zand in lagen,
in de holen der aarde ; het is den oorfprong
van de vervoerde ertzen. Zie op het artikel
M y n . Zoo deze Zanden, niet wezentlyk
metaalachtig , maar alleen gekleurt zyn, zoo
zullen zy , wanneer men hen voor de werking
van het 'vuur bloot Helt, hunne kleur
voor het grootfle gedeelte verliezen. Men
vind Tinzand op het ftrand van de Haven van
Grient; Yzerachtig-zand, op dat van Saint-
Qraay,, naby Saint-Brieux , in Bretagne :
Koper-zand, op dat van St. Domingo; Goudzand
in verfcheide rivieren. Zie op het woord
G O U D ‘.
I Men begrypt ligtelyk, dat vermits de Zanden
even als afgebroken ftukjes van fleenen,
van een verfchillende aart zyn, zy tot in het
oneindige verfchillen moeten. Het is dus ,
dat het Granit, met zich te ontbinden ,
een Zand verfchaft , ’t geen uit Quartz ,
MicaFeld-Spath , en zomtyds mede uit
Smeltbaar -Spath, zzmein geftelt is: zie Granit.
Het is dus moeijelyk om de naauwkeu-
rige eindpalen van den aart van het Zand op
te geven.
Wanneerhet Zand de grootte van een Boon
heeft., zoo noemt men het G rui s , Sabur-
ra\ wanneer het die vai\ Gierftkorlen heeft,
P a ar la ch t i g -z a n d , Sahulum; die van
Papaverzaad, zoo is het F y n z a n d , Arena;
en wanneer het naauwlylts taftbaar is , zoo
is hét Stuifzand, Arena volatilis.
Men kan het Zand'noch onderfcheiden ,
volgens de plaatzen op welke men het vind,
als in Aardzand en Bergzaod , ’t geen géwo-
nelyk een'geele kleur heeft ; in Rivierzand,
•dat van den aart der fleenen is die zy afvoert;
I I . D eel.
én in Zee-zand , dat mede van den aart der
Rotzen is , die hare oevers boorden , en in
welk men altoos ftukken van fchelpen vind,
waardoor het voor een gedeelte opbruifling
met de zuure vochten maakt: zie mync Mineraalkunde,
De banken van Zee-zand die men aan den
uitloop der Rivieren (ontmoet, zyn hierdoor
afftromingen van hare wateren gevormt: het
Duinzand is door de zeebaren en het geweld
der winden op een gehoopt.
Z A N D - A D D E R , s/V A m m o d y -
TES.
Z A N D L O O P E R S , Cicindela. Onder
alle de fchildvleugelige Infeften , zyn de
Zandloopers de fchoonfte: dit is een geflacht
van Infeéten, waar van het kenmerk is , fprie-
,ten te hebben , die zoo dun als draden en
borftelig zyn , verheven en getande kaken ,
en het borftfchild rond en hoekachtig. De
Heer Linn<eus , telt ’er zes foorten van op:
die van het eerfle, loopen fnel , en vliegen
mede zo o , gelyk de andere Zandlopers. Hun
geheele lichaam heeft een goudkleur ; het
opperfte gedeelte van de fchilden der vleugelen
heeft een groene kleur , die met wit
gefpikkelt 'is : hun kop is groenachtig , de
vleugelen zyn bruin , de oogen zyn zw art,
het lichaam is k o r t, en de pooten zyn lang
en dun , gelyk mede de Iprieten : men vind
hen in de Lente in de onvruchtbare weiden.
Die van het tweede foort zyn zwartachtig ,
en bewonen de boflchen. Die van het derde
zyn groen achtig , en onthouden zich aan de
oevers van het water. De vleugelen van die
van hét vierde fo o r t, hebben een zwarte
kleur , die op het blaauw trekt. Die van het
vyfde zyn groen blaauw, hunne fprieten be-
.ftaan uit tien leedjes. Die van het zesde ein-
delyk , zyn aan de borft met een blinkent
blaauw verfiert, en hunne dekfchilden zyn
donker bruin.
Z A N D S T E E N , Lapis arenarius vul-
garis. Dit is een fteen die in Glas overgaat,
die uit Quartzachtig Zandgruis te zamengeftelt
i s , ’t geen meer o f min fyn is , verfchillende
gedaantens heeft, enopeenmeer ofmin
-naauwkeurige wyze , door een byzonder za-
merihechtzel vereenigt is. Hoe meer de zand-
korlen , die het lichaam van den Zandfleen
uitmaken , elkanderen genaden, en flcrkmet
elkanderen verbonden zyn, hoe vafter, har-
Z z z z z der,