S K U E N . S L A K .
lampen ; zy vangen de jongen gaarne in de
neften , maar bekommeren zich weinig over
de ouden.
. S K U E N . Dit is een andere Water-Vo-
gel van het Eiland Feroë, waar van de voorgaande
Schryvers mede melding maken. Deze
Vogel heeft de geftalte van een Raven; hy
is zeer te duchten ., wanneer.hy zyne eijeren -
o f jongen verdedigen moet; men moet alsdan
op zyne hoeden zyn , wanneer men voorby
zyn neft gaat; want hy valt met een verwonderenswaardige
ftoutmoedigheit op de hoofden
der voorbygangers aan, en brengt hen dik-
wyls veel nadeel met zyne vleugelen toe ; hier
om gebruiken de Inwoonders van dit Land,
die deze gevaarlyke eigenfchap van dezen V ogel
kennen, de voorzorg, om een mes met
de punt opwaarts op hunne hoofden te plaat-
zen, waar door de verwoede Vogel, wanneer
hy op hen aanvalt, zich zelfs doorboort.
- S L A K , A a r d s l a k ; L im a x n u d u s : dit.
is een kruipend Landdier, dat zonder Schelp
en geheel naakt le e ft, en dat alleen van de
Schelpflak verfchilt, om dat het langer is,
en geen rok ó f fehelp heeft.
De Natuur-Onderzoekers onderfcheiden
verfcheide foorten van Slakken ; eenige zyn
zwart, andere graauw en gevlakt, o f niet
gevlakt; andere g e e l, en met witte vlakken
gefpikkelt; weder andere zyn bruin , o f
geheel rood ; dit laatfte fo o r t, is het ge-
meenfte.
De R oo d e S l a k , Umax ruber , heeft
de dikte en lengte van den voorften vinger,
z y weegt een en een half ons, o f daar omtrent;
haar huit is dubbelt , ^de uitwendige is ge-
voort en heeft eene zelfftandigheit als leeder;
de inwendige is vezelachtig v en met een menigte
gaatjes doorboort; haar mantel o f kapje
verftrekt haar tot een fehelp. Het is in
dit gedeelte , dat het Dier zyn kop, hals,
buik-, en alle de deelen van zyn lichaam
verbergt, die geen vafte vorm hebben..^ Dit
Infèét heeft vier hoornen , die het dienen
om tartende zyn weg te vinden; het heeft
geen oogen , maar zyne hoornen eindigen in
zwarte bolletjes. Men merkt behalven dit,
noch op , dat het Dier zyne hoornen intrest
en uitfteekt, op dezelve wyze als men dit de
Vingers van een handschoen doet; hét heeft
behalven d it , noch een tand' aan zyn kop ,
die by wyze. van een. halve maan gevormt is ^
deze is met vyftien punten bezet, envin de
opperkaak geplaatft; men bekoomt mede twee
kleine zandachtige en geparelde fteenen van
de'Slak ; den eenen uit haaren kop, en den
anderen uit haaren rug. Deze. beentjes dragen
de naam van Slakke-Steenen ; zy worden
door de Kwakzalvers hoog geroemt, fchoon
zy geen andere krachten als de Kalkfteen bezitten.
De kop van dit Infeét is van het lichaam
door een zwarte ftreep afgefcheiden
gelyk zulks- de borft van den buik is. Dit
Dier leeft noch langen tyd na dat het reeds
in ftukken gefneeden is ; dit is mogelyk de
reeden , waarom den Heer Linnaus. de Slakken
in de klafle der Wormen , en in 'het gedacht
o f order der Plantdieren, plaatft.
De Aardflakken zyn hermaphroditen gelyk
de Schelp- o f Huisjes-flakken , in diervoegen
, dat een ieder van deze Dieren, een
ander van zyn foort bevrucht, van welk het
tc -gelyktydig op zyn beurt bevrucht word.
In de-paring zwelt het mannelyk lid,, ’t geen
bleek -blaauw is , aanmerkelyk o p , en het
koomt uit een wyde opening voort , die van
de rechter zyde van het lichaam naby de hoornen
geplaatft is : dit werktuig,. dat dezelve
vorm en. gedaante in de beide fexen heeft, is
een foort van een k o o rt, die de beide Dieren,
wanpeer zy zich vereenigen willen,uit-
waards fchieten door een werktuigelyke be-
weeging, die gelyk vormig, aan die geeneis,,
door welke zyhaare hoornen uitfteeken. Men
vind zomtyds de Slakken, in dezen rtaat, in
een zonderlinge houding ; dat is te zeggen,,
in de lucht op,gehangen-, met den k.op nederwaarts,
en aan een-.tak o f rtam van. een boom
vaftgehecht, zy zyn in dezen rtaat,- ftaart aan.
ftaart vereenigt door eeiv vry dikke /koort
die van haar eigen flym gefponnen is. Rédi
zecht, dat hy haar drie uuren in dezen rtaat
heeft zien doorbrengen ; en dat de ftrengen
die uit haar lichaam voortkwaamen, geduu-
rende dezen tyd, zich door een ftrengelden,
zich beweegden , zich introkken , en zich
eindelyk met een witachtig en zeepachtig;
fchuim bedekte, *t geen haar zaadvocht is.f
De eijeren der Slakken zyn bolrond, witachtig,
en ten naarten by gelykvormig aan
witte Peper-korlen ; maar wanneer zy op het:
punt ftaan om uit te koomen, zoo worden zy
een weinig, geelachtig.
De Slakken voeden zich,,gelyk de Huisjesslakken
met Kruiden ,Paddertoelen, en vochtig
Papier; zy beminnen de lage Weilanden,
en. de onderaardfche en Slykaehtige plaatzen,
lp
die weinig o f niet .door de Zon befcheenen
worden , zomtyds onthouden zy zich op de
Bergen , in de fchaduuwrykè Boflchen , .en
in een woord, op de koele, bedekte en vochtige
plaatzen, en zelfs in de tuinen onder de
moeskruiden: het fpoor van haaren voortgang
word door een laag van blinkent flym aangewezen
, ’t geen zich op de aarde , op de muu*-
ren en op de boomen vertoont, over welke
zy gekroopen hebben; deeze voortgang is
zeerJangzaam.
Wanneer men een Slak overal met Zout,
Salpeter of Zuiker beftrooit, zoo geeft zy
aanftonds een groote meenigte van een flym-
achtige en kleverige ftoffe uit, die gewoone-
lyk twee kleuren heeft, dat is te zeggen, dje
ceel en wit is. Deeze ftoffe word zoo dik
als Lym, en in minder als vier minuuten
zwelt de Slak o p , verftyft, enfterft: wanneer
men alsdan de huit van deze Slak, van
de inwendige deelen afgefcheiden zynde, be-
fchouwt, zoo wind men,haar , in plaats van
dat zy gewoonelyk dik en hard is, buigzaam,
zeer dun en droog , om dat zy al haar flym-
achtig vocht verlooren geeft.
De Slakken zyn verfriflent, bevochtigent,
en borftzuiverende; men bedient ’er zich inwendig
van tegens den hoeft , en de bloed-
fpuuwingen ; wy hebben ons verder over
de eigenfehappen van de Slakken , in *t algemeen
, op het woord Schelp - Slak, uitgé-
breid; -;.
SL A K -R U P S . Deze naam geeft Goedaard
aan een zeer fchoone Rups; zy heeft
even als v y f boflchen hair op den kop ; aan
het voorfte gedeelte van den kop heeft zy
twee hoornen , gelyk de Slakken , en een
ftaart aan haar achterfte gedeelte. Deeze
Rups, is noch met hairen op den rug verzien
; het is met haar fpog en hajr, pat zy
haar- tonnetje zaamenftelt, om zich in een
Popje te veranderen.
S L A N G , Serpens. Deeze naam geeft
ffien aan het kruipende gedierte, dat alleen
kruipt en niet gaa't, om dat het pooten ontbreekt.
Seba heeft een wydloopige en talryke verzameling
van de Slangen befchreeven, die in
de vier Werelddeel en bekent zyn ; maar zonder
order' en Syftematike verdeeling. De
tjeer Linnaus heeft zes verfchillende foorten
bepaalt, volgens die gene die hy gelegenheit
gehad heeft om te befchouwen.
1. Die gene welkers lichaamen naakt zyn,
kreuken aan de zyden hebben; de boven lip opgeheven
; twee draadjes en geen ftaart : een
dezer is de blinde Slang. Zie B l i n d s l a n g .
2. Die gene die ringen om het lichaam en
den ftaart hebben; een dezer is de Tweehoofdige
Slang, die twee ringen om den buik
heeft, en dertig om den ftaart ; men noemt
haar Tweehoofdige Slang , om dat het uiteinde
van haaren ftaart, dezelve dikte, als haar
hoofd heeft.
3. Die geene die fchubben aan den buik en
ftaart heert; een dezer is de Slang Or mi flat o
der Zweeden, die honden en dertig fchubben
aan den buik, en een diergelyk getal aan
dén ftaart heeft; noch behoort een foort van
Scytale tot dit foort , deze heeft twee honden
veertig fchubben om den buik , en dertien
aan den ftaart.
4. Die geene die den buik met rondlopen**
de ringen bedekt , en het onderfte van den
ftaart met fchubben bezet heeft; een dezer
is de Coluber , die twee honden en vyftig
fchubachtige ringen aan den buik, en v y f en
dertig fchubben aan den ftaart heeft:’ als mede
de Cencoa.lt, de Petola , en de Nia , van
het Eiland Cylon , die , volgens den Heer
Linnceus, de vergiftigfte van alle Slangen is;
de Kroonflang der Indianen , o f de Brilflang;
de verfchillende foorten van Cobraas; de Es-
culaapflangvzwBrazil, waar van Seba fpreekt,
en die de Panama van Amerika is , en mede
Argoli genoemt .word ; en eindelyk de verfchillende
foorten van Adders.
5. Die géene die aan den buik en ftaart
fchubachtige ringen hebben, de kop met kleine
fchubben bezet, en geen aanbangzels aan
den ftaart heeft: een dezer is de Boiguacu,
en de ConftriSior van Kampher die de Acon-
tias o f Pylfang is; de Dommeflang van Nie-
remberg, en de Pimberoch van Seba,
6. Eindelyk, die welke fchubachtige ringen
aan den ftaart, en een foort van fchellen
o f ratels aan deszelfs einde hebben : tot deze
behooren de Ratelflang en de Groote vergiftige
Slang van Virginie. De Ooft-Indiën,
Afrika, Mexiko en Brazil , verfchaffen een
meenigte van deze Ratelflangen.
Het zal niet onvoegzaam zyn om op een
verkorte wys hier dat gene in te voegen, dat
T 1 1 2