Men heeft mede een foort van Zee^Spiering,
wiens lichaam veel dikker en korter is : deze
is niet goed dan als hy,uit Zee koomt, anders
is hy fchadelyk aan de gezondheit.
S P I E S G L A S , zie A n t i m on i e .
S P IN N E K O P , S p i n , Araneus. Dit
.is een zeer gemeen Infêél, waar van men een
zeer groot getal foorten vind die in gedaante,
grootte, en kleur, verfchillen; en byzonde-
re plaatzen beyvoonen.
W y zullen van zeven voornaame foorten
van deze Infeélen fpreeken; welke zyn. Ten
i f t e , de Huis-Spinnekop, die haar web in de
hoeken der vertrekken fpint, Ten sde ,-de
Tuin-Spinnekop , die in de open lucht een
klein web fpint, dat rond , zeer bevallig,
en los zamen gevlochten is , en in welkers
middelpunt zy zich geduurende den dach onthoud.^
Tert 3de , de Zwarfe Kelder-Spinne-
kop,die zich in de gaten dermuuren onthoud.
Ten 4de, de Omdolende - Spinnekop , die niet
beftendig in een web'hlyft, gelyk de andere.
Ten 5de, de Veld-Spinnekop , die zeer lange
pooteri heeft, en die men gewoonelyk Langbeen
, Hooiwagen en Nayer noemt. Ten 6de,
de Dolle-Spinnekop oïTarantula, die gemeen
in Italiën is. En ten 7de, de Water-Spin-
nek op.
De Huis-Spinnekop.
De Huis-Spinnekop heeft gewoonelyk een
middelmatige grootte. Haar lichaam kan men
in een voorfle en .achterfle gedeelte, en in
de pooten onderfcheiden. Het voorfle gedeelte
dat hard , fchubachtig , en doorfchy-
nende is , bevat de kop en de borft, o f het
borftfchild. Het achterfle gedeelte, ’t geen
met een buigzaam vel bekleed is , noemt men
den Buik. Deze twee deden worden door
een koort o f zeer kleinering aan elkanderen
gehecht. De beenen o f pooten maaken een
getal van acht uit, en zyn aan het borftfchild
geplaatft: zy zyn hart, gelyk het voorfle gedeelte
, en hebben leedjes , gelyk de pooten
der Kreeften, hunne uit-eindens zyn met twee
groote en kromme nagelen bezet, die gewrichten
hebben. Z y heeft aan iedere poot , tus-
fchen de nagelen, een klein vleëfchklompje;
dat even als een fpons is , die een weinig
vochtig is ; het is door behulp van deze fpons-.
jes dat de Spinnekop, gelyk de Vliegen, over
de gladfle lichaamen-gaan , en ’ er tegens opklimmen.
Deze fponsjes geeven een vocht
uit dat eenigzins lymachtig is,,' en ’er haar
genoegzaam aan valt doet kleeven. Dit ]ym.
achtig vocht vermindert met den ouderdom
in de Spinnekoppen en Vliegen , in diervoegen
, dat zy niet lang tegens het glas van een
lpiegel konnen opklimmen ; en zelfs konnen
deze Dieren alsdan uit geen glazen o f porce-
leine, vat ontkoomen, s t geen eenigzins diep
is:
Het zelfde overkoomt de Spinnekoppen
ten naaflen b y t e n opzichten van de floffe
waar van zy haare netten weeven. Deze floffe
verdikt in de Spinnekoppen., en zy konnen.
alsdan geen webben meer weeven; maaide
Natuur verfchafT haar echter noch een
hulpmiddel om haar prooi te verfchalken: zy
verdryft alsdan een Spinnekop van haar foort,
die zwakker al$ zy is , uit haar web, en eb
gent zich den arbeid van deze toe. Mogelyk
dat het vocht van het uit-eindë der pooten
het zelfde is waar van zy haar web bereiden
o f het is ’er ten minflen overeenkomftig mede,
om dat deze vochten met den ouderdom
ten naaflen by te gelyktydig verdwynen.
Behalven de acht pooten waar van de Spinnekop
zich bedient om te gaan, héeftzynoch
twee andere pooten, die nader by het hoofd
geplaatft, en veel korter z yn , en met welke
zy niet gaat, maar die haar tot armen en handen
verftre.kken, om haar prooi om te kee-
ren en te behandelen , welke zy met haare
nypers .aangegreepen heeft, die onmiddelyk
aan haar mond geplaatft zyn. Deze nypers
gelyken in zeker voegen , naar die der Kreeften
: zy zyn met twee zeer harde punten aan
de twee randen bezet , welke elkanderen naderen.
Deze nypers dienen de Spinnekop-
pén om haai* prooi aan te grypen , en haar
by den mond te houden , die ’er het voedzel
uitzüigt. .
• De fchikking en fland der öogën , is een
der byzondere kenmerken , welke gefchikt
zyn om de verfchillende foorten van Spinnekoppen
te onderfcheiden, want de oogen zyn
op een onderfcheide wy s in byna alle de foorten
geplaatft.
De Huis-Spinnekop heeft acht oogén , die
op haar voorhoofd in een'eirond geplaatft
zyn; deze oogen zyn klein , maar echter vry
merkbaar, zwartachtig; en ten naaflen by
alle even groot. Aan het uit-eindè van den
buik, en om den aars, heeft hy zes zenuuw-
achtige
achtige tepeltjes , die fpits omtrent hun uiteinde
zyn , dit zyn zoo veel fpinrokken , in
welke het lymachtige vocht gevormt word,
’c geen in zyde verandert, na dat hét uit deze
fpinrokken vöortgekóomen en droog geworden
is. Deze tepeltjes hebben een zeer
vrye beweeging in allerlei richtingen. Deze
zes merkbare tepeltjes zyn zelfs uit onmerkbare
fpinrokken zamengeftelt, die ieder een
byzondere fluitfpier hebben om zich te' openen
en te fluiten ; door middel van welke de
Spinnekop naar haare begeerte , gróver óf
fynder draaden fpinnen kan.
Schoon de deelbaarheit der floffe tot in
het oneindige bewezen is , zoo verfchrikt zy
echter altoos de verbeeldingskracht: de dün~
heit der draden uit welke de zyde is te zamengeftelt
waar van de Spin haar web vormt,
is zeer gefchikt om een denkbeeld van deze
deelbaarheit te‘ geeven. Ieder der zés tepeltjes
is zelfs uit duizent pn'merkbare fpinrok-
keri zamengeftelt, die den doorgang aan zoo
veel draaden geeven. Wanneer men de fyn-
heit der zyde van de Spinnekoppen in over-
weeging neemt, die uit'zes duizent draaden
zamengevlochten is , hoe groot moet dan de
onmeetbare fynheit der draaden niet zyn ,die ‘
uicdeze kleine fpinrokken vobrtkoomen ! Zoo
men dit bereekenen wilde, zoo zou men in
de afgronden van de oneindige kleinheeden
Horten.
Deze fpinrokken dienen om het web za-
men te Hellen. Wanneer de Spinnekop dit
werk irï den eenen o f anderen hoek van een
vertrek onderneemt,. zoo doet zy uit haare
tepeltjes een droppel van dit lymachtige vocht
yoortkoomen , die wanneer hy droog word
een draad vormt: zy hecht deze aan de muur
valt, en met zich te verwydèren, rekt hy
zich uit. Z y doet het zelfde wanneer zy aan
den tegen overgeflelden hoek der muuren ge-
koomen is , vervolgens zich een halve lyn
van haar eerften draad verwyderende , hecht
zy een nieuwe vaft, dié zy aan de tegenovcr-
geftelde muur met het ander einde vaflmaakt,en
wel naauwkeurig even wydig met den eerften.
Ty vervolgt dus tot dat haar web de breedte
heeft die zy het geeyen wil. Deze draaden
konnen als het fcbeerzel, o f zoogenaamde keten
van het web befc'houwt worden. V ervbl-
,§ens gaat zy kruiswys over deze evenwydige
draaden , en hecht ’er andere aan vaft , die
fflen de injlag noemen kan. Vermits deze
draaden , wanneer« zy noch verfch géfpon-
11011 ; kleverig zyn , en zich aan alles hech-
ÏI. D e e l .
ten wat zy aanraken , zoo kleeven zy kruis-
wys op elkanderen ; dit maakt de flevigheic
van het web der Spinnekoppen , in plaats
dat de vaftheit. der geweeven ftoffen die wy
bereiden, in de door-ee n - vl eChting der draa-
denvanden keten'en den iriflag bcflaat. De
Spinnekop'gébruikt de voorzprg om de draaden
vdie de randen van haar web vormen te
verdubbelen en drievoudig te maaken, om ze
dus meer fterkte te geeven.
Zie daar haar net uitgcfpannen , om haar
prooi te vangen : het is dus dat zy , in 'een.
hoek van her zelve verfchoblen , ’er met ge-
dult op wacht. Z y oncdekt altoos oogenblik-
kelyfc.wanneer ’er een Ihfect in verward, om
dat ‘er allé dè draaden van in een gemeen middelpunt
uitloopen.
Wanneer het een klein Vliegje is dat zich
in dit net verward , zoo-grypt het de. Spin'
mét haare nypers ,. en voert het in haar neft
Om ’ei* zich mede te voeden. Maar zoo de
Vlieg eenigzins groot in vergelyking van de
Spin' is , en dat zy haar met haare vleugelen
en pooten'fchaaden zou konnen , zoö koomt
de Spinnekop haar zwakheit 'door konft te
'hulp ; zy omwind haar met een groot getal
draaden, en knevelt haar in diervoegen , dat
zy noch haare pooten , noch haare'vleugelen
roeren kan. DeSpin voert haar dus gebonden
naar h a a r neft , en zuigt alle de fappen
ui.t haar lichaam, Zomtyds is de Vlieg zoo
groot, en zoo flerk, dat de Spinnekop wanhoopt
om haar te zullen overwinnen: zykïeft
alsdan de verflandigfte party ; deze is dat zy
haar net yerfcheurt op de plaats daar de Vlieg'
vaftgehecht is : zy maakt haar los , en werpt
’er haar u it ; en herftelt aanftonds het gebro-
ke deel van haar web.
De Huis-Spinnekop verwiffelt alle jaaren
haar vel , én zelfs dat van dé pooten , gelyk
de Kreeften : haar lichaam groeit 'weinig
maar haare pooten ne einen veel in grootte
toé -, de duuring van haar leeven is omtrent
vier jiiarcn.
De Tuin-Spinnekop,
Dé Tuin-Spinnekop heeft vier grööte oogen,
die met een harde, gladde en doörfchynende-
fchaal bedekt zyn, (want de Spinnekoppen
hebben geen netswyze oogen, gelyk het groot-
fte gedeelte der Vliegen]). Deze vier oogen
zyn inhet vierkjuit op.het voorhooft gèplaatfl;
én zy heeft noch twee andere kleine oogen
ter wederzyden van het hoofd. Deze Spin-
A a a 'a nekop