onderfcheid tuiïchen deze Dieren plaatsheeft.
De mannetjes der Springhaanen zingen alleen,
want de wyfjes zyn dom. De Schryvers
Hemmen met elkandéren niet over een omtrent
de werktuigen door welke het geluit of
den Zang der mannetjes voortgebracht word;
eenige hebben gedacht, dat zy dit door de
wryving van hunne tanden op elkanderen veroorzaakten,
andere door die van de vleugelen
tegens de dyen, en eenige doen hier de
achterfte pooten, toe mede werken. ^
De Heer Linnaus is van het zelfde begrip
niet, en het fchyntons toe, dat hy den knoop
derzwarigheit doorgefneden heeft, hy zecht,
dat het mannetje omtrent het begin der fche-
den van zyne vleugelen, een grpote opening
heeft, die door een doorfchynent vlies gefloten
word, en dat dit het werktuig van zy-
nen Zang is. Dit Infedt laat zich geduurende
den dach niet hooren , ten minden, zoo het
zich in geen donkere plaats bevind, o f dat de
kimmen door geen donkere wolken bedekt
worden : het begint des avonds te zingen ,
wanneer de Zon ondergaat, en houd hier den
geheelen nacht mede aan , wanneer het op
den deel van een Plan t,. Graanhalm , o f op
een Heeder in een W eide, Koorn akker o f
Heg zit. Ik heb , geduurende een geheelen
JZomer, leevende Springhaanen in myn Kabinet
gehad, om hunne huishouding te onderzoeken
: zy voeden zich met kruiden , en
zelfs met vruchten en honing: wanneer men
hunnen buik maar eenigzins drukt, zoo gee-
ven zy uit den mond het fap der kruiaen,
noch geheel groen zynde uit.
Schoon de Springhaanen traag zyn om te
vliegen , en dat hunne vlucht langzaam is,
vooral by koud o f vochtig weder , zoo vliegen
zy echter zomtyds vry verre. Wanneer
men hen by een der achcerde pooten vad-
houd, zoo gaat deze aan zynen oorfprong los,
en het Dier kan alsdan byna niet meer vliegen,
om dat deze pooten het dienen om zich
in de lucht op te heffen ; zomtyds byten z y ,
wanneer men hen met de hand drukt, zoo
derk, dat men genoodzaakt is om hen los te
laten. Wanneer zy vliegen, maaken zy ee-
nig geluit met de vleugelen, De Springhaa-
nen koomen nooit in Bergachtige o f dorre
Landen, zy zoeken altoos de vlaktens.
Vreemde Springhaanen,
Swammerdam (preekt van verfcheide föor-
ten van -Springhaanen , onder andere van
twee Afrikaanfche , en eenen Spaanfchen’
Springhaan, die alleen door de geftalte en de
fehikking der Zenuuwen in de vleugelen ver«,
fchillen : men vind in Amerika een foort ’c
geen een vlies aan den kop heeft dat naar een
kapje gelykt, deze heeft een zeer donker rónde
kleur,die met w it gemengt is. Seba zecht
dat zy de Schildvarkens en andere Dieren tot
voedzel verdrekken. Onder die gene die men
aan de Kaap de Goede Hoop heeft , zyn ’er
maar twee die opmerkenswaardig zyn : te
weeten eene foort dat zeer klein is , en dat
men -alle zomers ziet; de Springhaanen van
dit foort zyn bruin , hunne vleugelen groen,
zy zyn zilververwig onder den buik , en hunne
beenen zyn afchverwig. In de:Lente vinden
de Inwóonders van dit Land hen- op de
bezaaide plaatzen , op welke zy zeer veel
fchaden veroorzaken ; hier om kookt men,
zoo ras men hen gewaar word , tabak in water
, en men befproeit de Akkers met dit af-
kookzel , van welk zy eenen zoo fterken afkeer
hebben, dat zy niet alleen de plaats verlaten
die ’er mede befproeit is , maar dat zy
’ er zelfs den geheelen zomer niet wederkoo-
men.
Het andere foort heeft dezelve .geflalte,
maar z y verfehillen in kleur, deze hebben
eên roode kop , een afchverwige rug, een
zilververwige buik , en roode pooten: de
Springhaanen van dit foort vertoonen zich in
tallooze benden, en rechten een verfchrik-
kelyke verwoeding in de Velden, Moeshoven
en Tuinen aan. In het Koningryk Iffigny
maken de Springhaanen een vreemd geluit in
het veld , en zelfs op de daken der huizen.
Men vind deze Infeéïen in meenigte in de
Baai van St. Louis , in de Ood-Iridiën , en
op het Eiland Madagaskar : zy fpringen de
wandelende Perzoonen met zoo veel geweld
in het, aangezicht. , en op de b o rd , dat zy
naauwlyks adem halen konnen. Z y verwoeden
de Rydvelden ; en de Inwoonders dellen
zich van dit'verlies fchadeloos niet deze
kleine Dieren te eeten , die z y op de kooien
braden , na dat zy hen vamjiunne vleugelen
berooft hebben. De Springhaanen van de
Antillifche Eilanden , gelyken byna naar de
onze , maar zy zyn eens zoo groot: zy onthouden
zich gewoonelyk op de witte Gom-
boomen.
Onder de Springhaanen heeft men een af-
fchuuwelyk fo o r t, • en dat. te gelyk zeer ge-
vaarlyk is : zy zyn niet dikker als de fchacht
van een Ganfen-pën , vólgens den Schryver
’ . van
van het Woordenboek van het Ryk der Die-
ren maar zy hebben een lengte van zes o f
zeven duimen ., en zyn in acht o f negen af-
deelingen gefcheiden , waar van de eerde de
kop van het lichaam fcheid die byna. rond is.
Deze kop heeft twee kleine oogen die buitenwaarts
uitfpringen , gelyk die der Krabben
, en twee hairen die tot hoornen dienen;
Hun geheel lichaam is (doornachtig, en
neemt in dikte tot aan den daart a f, die noch
in drie knoopen verdeelt is ; aan'het einde
van dezen daart is een foort van fchede ge-
plaatd, die een kleine angel bevat, waar
van de deeken een beeving over het geheel^
lichaam veroorzaken , die echter aandonds
o-eftik word-wanneer men het gekwetfte deel
met Palm-olie w r y ft: maar dit Dier deekt
echter niemand , zoo men het niet te derk
drukt opder het aanraken.
Mejuffrouw M e r ia n beeld in haare Hifi o-
rie van de Surinaamfche -InfeEten, Springhaanen
a f , die van Oranje kleurige Wormen
voortkoomen , en die zich met de bladeren
van een boom voeden, waar van de vruchten
Soiloms-Appelen genoemt worden. Deze Juffer
fpreekt mede, in ha are Hifiorie van de
Europifche InfeElen, vaneen foort van Spring.- .
hanen, die zich alle jaaren in de Nederlanden
om de oude Lindeboomen zetten, omtrent
de maanden November en December : zy
voeden zich hier eenigen tyd. By het aannaderen
van den winter , verlaten al die gene
die uit deeze boomen gekoomen zyn dezelve,
en koomen onmisbaar om. De wormen
die in het hart o f merg der boomen ge-
bleeven zyn , maken zich tot de ged'aante-
verwiffeling gereed , en ’er koomen Springhaanen
van voort die eerd van huit, en vervolgens
van kleur veranderen.
Eindelyk heeft men Ét LouHiana een foort
van Springhanen die 'grooter als de andere zyn,
en die men Paard-Springhaanen noemt: zy
hebben de dikte van een duim. Hun'lichaam
en de groote vleugelen zyn zwart, de kleine
ondervleugelen hebben de fchoonde purperkleur
die men aanfehouwen kan. Deze heb-,
ben gelyk alle andere foorten van Springhanen,
een kop die naar die van een Paard gelykt
waar van de opren kort aan den kop af-
gefneden zyn.
De Verwoefiingen die de Springhaanen aan«
rechten♦
De Hebreeuwen noemden de Springhaanen
II. D eel.
Arheh, om hunne meenigte; men heeft byna
geen dier dat zoo derk vermenigtvul digt: hier
om word in den Bybel een talloos getal by
de meenigte der Springhaanen vergeleeken.
Wanner de Springhaanen zich in het Veld
bevinden, zoo deelen zy den buit onderling ;
zy hebben altoos aan het hooft van hun heir.
een opperhoofd , dat' op goed geluk voorttrekt,
en waar hy dil houd, blyven de andere
zonder verder te gaan , om de order in
hunne tochten te bewaren. Men vind in de
gewyde en. ongewyde Hidoriën, in de oude
en hedendaagfche , en in verfcheide Verhalen
, gewach gemaakt van de uitnemende
fchaden die de Springhaanen veroorzaken.
Zy koomen in geheele heirlegers over , gelyk
men niét dan te dikwyls in Duitfchland
gezien heeft: zy vallen op den oogd aan,die
byna in daat is om in gezante Ir te worden; zy
verwoeden de Wei- en Zaailanden, de Moeshoven
en deaVruchtboomen , en zy verflin-
den in weinig nuren, de hoop van een geheel
jaar , en veroorzaaken hongersnood in een
Land ; zy verflinden alle de Kruiden der Velden
, zwelgen het eene door, ontbloptenhet
andere van zyne fchors , en knagen en fchillen
alle de Veld-gewaffchen , met een zoo
derk geraas , dat zy zich op een grooten af-
dand hooren laten: het nadeeligde van alle*
is , d a tzy , na dat hunne vérflindzucht, vo1-
daan i s , alles verbranden wat zy aangeraakt
hebben : hun fpeekzel is een zoo fchadelyk
vergift voor de Boonen en Kruiden, dat z y ,
óveral waar zy zich nederzetten , alles vër-
flkiden en verwoeden.
Schoon zy zoo veel onheil in hun leeven
veroorzaken, zoo werken zy geen minder na
hunnen dood uit. In de dreken in welke zy
nederftryken , befmetten zy de lucht door
hunnen fchadelyken reuk , die ziektens veroorzaakt.
O ro jiu s verhaalt.dat ’er in het jaar
3800, na de Schepping der Wereld, een on-
gelooflyk getal Springhaanen in Afrika óverkwam
, die na dat zy alle de Kruiden ver-
flonden hadden, zich in de Afrikaanfche-Zee
verdronken, en een zoo geweldige dank van
zich gaven , dat men gelooft dat ’er binnen
wéinig tyd , drié maal nondert duizent Men-
fchen door dierven.
De Springhaanen van Egypte, van welke
in Exodus gefprooken word, overtreffen in
grootte alle 'de andere foorten. P l in iu s van
diergelyke Indiaanfche Springhaanen fpree-
kende, ^echt , dat men zich van hunne gedroogde
pooten in plaats van zagen'bedient.
C c c c ‘ Wan