524 S L A N G . S L A N G .
eerfle , hebben, langs den rug, zeven flree-
pen , die op een konflige wys , met rood,
blaauvy., wit, groen , en zwart gefchakeert
zyn; zy hebben zwarte dwarsllreepen onder
den buik : de tweede zyn gevlakt blaaiiw ,
■ deze wórden voor zeer vergiftig gehouden ,
edoch zy zyn zeer zagcaardig : de derde zyn
rosachtig bruin : de vierde is een Slang van
Medock in Guinee, byna is de helft van haar
-lichaam witachtig en met zwart gemarmert,
en het overige is donker kaftanje bruin, zy
-maakt op de Haagdiffen- 'jacht: de zesde is
.de Darmswyze Slang, z y is lang en dun ,
en heéfc een witachtige ftreep op den rug;
•haar onderbuik heeft zwarte dvvarsftreepen:
de-zesde is fchoon blaauw; zy heeft langs de
zyden een fnoer zwarte paarlen; de zwarte
vlakken van den rug zyn mede in-hetverband
-geplaatft. ,
. 33. De S l a n g v a n J ama i k a . Dit*is
-een foort van Pylflang o f Vliegende Slang:
zie P y l s l a n g . De Indiaanfche Slang is
• mede een foort van vliegende Slang.
34. De S l a n g van de K a a p , die
■ door de Portugezen Capo di Tïburon genoemt
word, haare fchubben zyn breed , met wit,
bruin en zwart gevlakt, en met fchoone vlakken
bezaait, die zich in gevlamde wolken van
.een kleur als verdorde bladeren uitbreiden:
wanneer zy een klein Vogeltje ontdekt, zoo
-ontfnapt het haar zeldzaam , en zy bekruipt
■ het behendig, terwyl het zit te zingen.
3£. De S l an g v a n de K aap de
G oede H oop. Volgens Kolbe is deze Slang
een en een halve voet lang , en heeft de dikte
van een vinger ; haar kop. is wit, en de
rug rood en met bruin gefpikkelt: men vind
haar in het flroo , met welk de hutten der
-Volkplantingen bedekt,zyn; het is aldaar,
dat zy haare eijeren leggen en haare jongen
.opkweeken : men vind hier mede zeer kleine
'Slangen : . andere onthouden zich in de roezen
, andere zich op de boomen : van verre
zou men deze voor den tak van een boom
-aanzien : wanneer men haar te naby koomt
zonder haar te zien , zoo trachten zy altoos
in het aangezicht te kwetzen , waar na zy te
rug wyken :zy zyn vry langzaam inhetvo.ort-
gaan. Men heeft noch andere foorten van
Slangen aan de Kaap , gelyk de Glibberige
Slang, de Cobra en Eskulaapflang,
36. De S l an g v a n M adera. Men
noemt deze by uitnementheit de Magere en
vlugge Slang: haar lichaam is' lang en dun*
z y kruipt met een groote fnelheit; haar kleur
is bleek violet,- en zy is op den rug metruits-
wyze vlakken verziert, welke donker bruin
zyn , de opening van haaren bek is met geel
geboort.
37. De S l a n g v an de K ust van
M a l a b a a r . De huit van deze is met een
zamenweefzel van witte, ronde en met zwarte
ftreep en geringde fchubben bezet. Seba
zecht, dat deze Slang iets zoo. aangenaams
en bevalligs b ezit, dat de vrouwen in Ooft-
Indiën niet alleen behagen fcheppen om haar
te befchouwen, maar zelfs om haar in haaren
boezem, geduurende de groote hitte te plaat»
zen , om zich té'verkoelen.
Men vind in de. Republk’k der Letteren,
voor de maand yanuary van het yaar 1699
van een Malabaarfche Slang gé wach gemaakt;
deze heeft de dikte vaneen vinger, en is vyf
o f zes voeten lang ,e n haare kleur is groen:
zy is flout en werpt zich op de vöorbygan-
gers , en verkiefl onder hunne leeden byna
altoos de oogen, de öóren, of de neus, om
zich aan vafl te hechten. Het is dóór haare
beet niet dat zy vergiftigt; maar zy heeft een
blaasje met een zeerfyn vergift onder de keel,
dat zy over de plaats verfpreid op welke zy
zich vaflhecht. Men wil dat ’er geen hulpmiddelen
tegens dit vergift zyn.
■ 38. De S lan g van M adre spatan.
Men vind haar naby deze Stad van de Kuil
van Malabaar: zy is met fchubben bedekt die
met een fchoon geeLgemaliet, en met een
kleur als verdorde bladerén gefchakeert zyn;
haar kop is met groote fchubben verliert die
bevallig gevlakt zyn.
39. De S l a n g en v a n M arti ni que.
Men onderfcheid ’er drié foorten van
die zeer gevaarlyk zyn: de eerfle zyn graanw:
de tweede fchoon geel: en de derde ros: haar
kop is plat, zomtyds zyn zy dikker als een
arm;, haar flaart is met vier, en zomtyds met
acht tanden gewapent, die fpits en gekromt
zyn: zy hebben aan iedere tand een kleine
angel , die van het begin tot aan de wortel
indringt; en het is hier door, dat zy het vergift
in de wond doen invloeijen , in welke
zich de tand bevind. Dit vergift is in kleine
S L A N G * S L A N G .
ne blaasjes bevat die de tanden omringen, en
de dikte van een Er weet hebben. Het vergift
van de geele Slangen van dit Land is een
weinig geelder en dikker als dat van de andere
: dat van dé graauvve gelykt naar water
dat eenigzins troebel is;- en dat van de Tóffe,
is zoo klaar als fontein water , en dit is het
fynfte. Wanneer men door deze Slangen ge-
beeten is , moet men aanflonds een afkoök-
zel van Slangenhout o f van Caapeba drinken.
Zie Caapeba. Deze Slang zwelgt haar aas
door, zonder het te kaauwen.
Men heeft mede op dit Eiland een Slang
.die men de Bloedvloeijer noemt-, om dat
het bloed uit alle de openingen van het lichaam
van die ge^ne uitvloeit die ’er door ge-
beeten is*: dit is een kleine Slang, die de
grootte van een Adder heeft , zy heeft zeer
brandende oogen , en een zeer glansryk
vel, ’t geen met zwart en wit gefpikkelt is:
haar lichaam is fmal, en haar flaart dun.
De Wilden verhaalen \ dat de Acrouages,
\ geen Volken van het vafle Land zyn, zich
genadig gekwek ziende door de flrooperyen
van de Inwoonders van dit Eiland , om zich
te wreeken, een gróót getal van deze verfchil-
lende vergiftige Slangen by elkaderen vergaderden,
die zy in korven en kalabaffen plaat-
flen; zy bragten haar op het Eiland Marte-
nique ,• en flelde haar in vryheit, om door
middel van deze Dieren , de Inwoonders te
befchadigen.
De Heer de Prefontaine verzekert, dat de
Plant die Orangué op Cayenne , o f Gingiri
op Martinique genoemt w o r d (_.Digitalis fè-
fanum dicta , rubello flore : Plumier ~) , een
byzonder geneesmiddel voor de beeten der
6langen is , van wat foort zy Ook zyn moo-
gen. De Heer de Chanvelon , Intendant van
Cayenne zecht, dat de Witte Envèrs, ’ tgeen
de Marantha van den Vader Plumier is-, mede
een zeer goed geneesmiddel is. Deeze
Schryver heeft tot het zelfde einde, vlug Al-
kaliefch Zout naarMartenique gezónden , om
te bezoeken o f ’er de uitwerking van, zoo heilzaam
zyn zou als de Heer Bernard de yuffieu
hwtezelve in Europa bevonden heeft.
§ jj De S l a n g - Van M o c ü lo in
A m e r ik a . Seba beek baar' af, op de Spin-
nekoppen jacht gaande , met welke zy zich
voed; .: Deze Slang heeft loodverwige lchub-
pon , die met zwarte flreepen gemarmert, en
in een regelmatige order getrokken zyn.
41. De S l an g met S c h i l d e n al s
de S c h i l d p a d : zie Nro. 2. A mb oi -
s che S l a n g e n .
42. De S l a n g en v an N e g r i t i en .
Seba befchryft ’er twee foorten van: de eer-
fte heeft een roode kop , die met witte banden
o f doorfnydingen geflreept is. Men onderfcheid
’er een kleine vierkante witce vlak
onder j die de gedaante van een kleine dob-
belfteen heeft :- het overige van het lichaam
is bleek , ’t geen in des zelfs lengte door een
flreep doorloopen word, die eer 11 geel, vef-
voigens blaauw, en eindelyk groen word. De
tweede is onder en boven gevlakt: naby,den
aars vertoonen zich een foort van twee fchich-
ten, ’t geen mogelyk de teeldeelen der mannetjes
zyn.
43. De Slan g van de S e n e g a l : deze
is met witachtige fchubben bedekt, die
met bruine en blinkende flreepjes en vlakken
verziért is , welke door andere kleine zwartachtige
vlakken afgebrooken worden.
44. De S l a n g en v a n de S i ë r r a
Mo re na : deze hebben een wan fch apen
grootte : de Mauren be-oorlogen haar onöp-
houdelyk ; zy hebben een foort van kam op
den kop.
45. De S l a n g v a n S a g a r a : dit is
een fchoone Slang diëop den kop een oranjekleurige
ring heeft, en op het voorhooft heeft
zy twee andere kraproode , met geel gefpik-
kelde en fmalle flreepjes , die dwars over de
groote fchubben loopen-; haare neusgaten en
de randen der kaaken zyn geel; de rug is groenachtig
geel , met groene flippen gefpikkelt,
en met roodachtige vlakken verfiert, die even
als een foort van wapenen verbeelden ; de
fchubben van den buik zyn bleek geel.
46. De SuRINAAMSCHE SLANGEN.
Men telt ’er zeven-of acht foorten van o p ,
onder welke men de Pylflang , en de Ratelslang
onderfcheid. Mejuffrouw Merian heefr,
in haare Hiflor ie van de Surlnaamflche In fee-
ten , een fchoone én zeldzaame Surinaamfche
Slang , aan den voet van een Jasmynboom
afgebeelt, die gëwoön is zich in een te kronkelen
, en haar kop in haare bochten te verbergen.
Dezelve Juffer fpreekt noch van een
dezer Surinaamfche Slangen, welkers eijeren
V v v 3 .■ — ' geen