*T4 PH I'LL Y R K A . P H Ö C A ^ .
oen o f andere gerücht'hafcr eèhig2 aatin&dörettt
gevaar doet ontdekken., zoo loopt zy naar
dé een en andere, verbergt hen alle in haar
zak, en voert hen op deze wyze naar een veiliger
en genifter plaats; - Z y laat spéftdoor
geen mannetjes naderen’, voor dat ‘hare’ jon-
gen in Raat zyn om hun ergen vöedzel te zoeken,
om alle gevareni te konnen ontwykeó; '
en , in een woord o in hare zorgen te konnen
ontbeeren;. zy verlaat hen niet , als na dat zy
hen daizent liefkozingen-bewezen, en duizenderlei
potzen met ben aangerecht heeft.
De mannetjes zyn trouwloze en losbandige
echtgenoten , die door de velden omdolen, •
en gedurende deze :tyd fortuintjes zoeken,
maar vermits zy altops1hun ëerfle tvyfje hoger
fchattën, zoo verlaten zy de minnar effen
die zy gedurende.deze tyd wetënte verleiden,
en keeren tot hare eerfte echtgenoot weder,
zoo ras deze van de zorgen, en oplettenheden
ontheven is, die haarde opvoeding van hare
jóngen verfchafcen.
P H I ' L L T R Ë A o f P H Y L A -
R A R I A ' ; dit isi een boompje van een
middelmatige grootte, dat altoos groen, zéér
takryk, en met een witachtige oLafchverwi-
gë fchors bedekt is .. "Men önderfcheid ’er ver-
-fcheide foorten van, en onder andere een dié
men ih de tuinen aankweekr, en aahmerkelyk
om deszélfs;bladerëii is , deze zyn géfehakeert,
■ van hunne randen getant, FcHoon groen, eè-
■ nigzfrts gélykyörmig met die van dé Lïguftfer
o f met die van den 'Maftikboonr, en zy bly-
veu dé geheele winter- groeti ; ;_zy .ftaan- te-
gehs. elkanderèn ovër t dit; is.éën voldoende
kenmerk om dit boompje van derrAlaternus-
boom te ondérfcheiden , voor wélke het een
menigte Krüïdkurrdfgn'opgégeyen bebben. De
bloemen dieindenfchoot der^laderen voortkomen,
zyn, volgens de Heer dé Tournefori^
trechters wys o f hekerswys uirgebreid, en in
vier deelen gèfcheiden,. zv hebben een witachtige,
grpenach’tige, o f grasachtige kleur,
en gelyken eenigzïnrs naar die van den Olyf-
boom. Op deze bloemen volgen ronde beziën
, die zoo gróót als dié van den Myrthus
z yn , zy hébben een zwarte kleur, wanneer'
zy typ zyn , en een zoete fmaak. die met èenig
bitter vermengt is , en in kleine troffen by een
gefchikt z y n : men vind in ieder van déze
bezien een pit j die rond en hart is. Hét:
hout van den Philyrea is middelmatig- hart,
■ en' heeft*één geelé kleur , welke eenigzrns met
die van het palmhout overeen .koomt, maar
fchielyk vefdwynü^ het word nooit- 'z&q ö%.v
om tot werk hout' gebruikt të konnen worden;
deszelfs- bladeren en beziën zyn zamen trekkende
en verfriflende; deszeifsbioeinên met
azyn geftaiript , op-het Voorhoofd- geieehr
zy-ndëy zytï hoofdverfterkendv’ - • > n
De Phylinea groeit menigvuldig.in de> heggen.
in de omliggende Rrëkëu Van Montpël-
lrer; hy Moeit in Mey en Juny ,•; e<rt> zyne'
vruchten zyn in- September rypi. Vermits.;
zyn- loof altoos groen is ,* en zeer dicht by
een Raat - zoo kan men ’ er met gemak gal-
ler.yen o f groene prieeltjes , en neggen van
vormen.,- die zeer bevallig zyn; Z y komen
ligtelyk van zaaden en. botten v ó ó r t: men
fnoeic hen zoo als men begeert, tot ronde
boompjes,* heggen, enz,, en plant hen méde
zomtyds in bakken..
P H O C A S . Dit dier fchynt hetzelfde te>
zyn , ’t geen by de Sehryvers met de namen
van Zee-Kalf, Zee-Koe Zee-Tyger, én
Zeè-Wolf bekent is : het is ten hoogffie niet
meer als een verfcheidenhek van dem Zee-
Wolf, Zie dit woord,
De Phocas, die door de Bewoonders van
de Kaap-dé Goede Hoop, oneigentlyk , Zee-
Hmd, genoémt word , is een foort leevend-
barend Dier van beiderlei leeven , welkers
kenmerken , zécht de Heer de Brijfo'n^éeiQ
zyn, dat het zes fnycauden in de épperkaaik,
en vier in de •omderkaafe hééft'; aan iedere
poot v y f genagelde vingeren^ die aan elkait-
•deren dóór vliezen verknocht-zyn ; en "de
achterRe pooten - buitenwaarts gek-eert ; dit
Dier onthoud zich meer'in de Zee , als op
hét Land. -Het hééft vier hofids-tanden;, ge-
lyk de Honden ; te weeten--een aan iedere
zryde der kaken: het getal van zyne maalt aft--
dén'is nièrflandvaflig.' *•
De Phocas hééft, van het -einde van den
muil, tot aan het -begin van den R a a r tom trent
vier voeten lengte ; zyne opperkaak- is
langer als de onderRé:' de opening van zyn '
bek- is middelmatig rw y d : zyne tanden'' fluiten
op elkanderen ; zy zyn fpits \ hart-en
Wit: zyn muil Ls* langwerpig en> met zeer Re.-
vige knevels bézet, .en achterwaarts gekromn
zyn oogen zyn groot, en diep in derzelvep •
höllighed en in gedrukt: men bemerkt uitwendig
geen ooren aan hem, maar hy heeft in
derzelver plaats gaten , door welke hy hoort;
zyn kop is kléin, en gelykt naar dié van een
Hond, welkers ooren men afgefnëedenheeft;
zyne. neusgaten zyn gelyk die1 van een Kalf;
zxn.
PHOCAiS. PPIO C AS*
•zyn hals is lang : maar hy kan hëfti intrekken;
zyn borft is breed-; héb overige: van zyfi lichaam
, tot zyn achterfte pooten toe , welke
aan het uiteinde van het lichaam gepïaatft
zyn , neemt geftadig in dikte af ; zyhe bee-
nen' zyn geheel onder zyn vel bedekt; de voeren
koomen alleen buiten hetzelve; de voor**
Re hébben vier duiihen lengte , en de afhtèr-
Re liegen duimen ; zy zyn geheel met hetzelfde
nair als hét lichaam, bedekt, en zoö
dik ais dé vuiR van een menfeh, voor al aan
het onderRe gedeelte ; aile derzelver vingeren
zyn met fterke vliezen aan ëikanderen
■ geheêht, en met y y f Rêrke, zwarte en zeer
Scherpe nagelen gevvapent; zyn Raart is twee
en éen halve ,duim lang, én norifontaal plat;
Zyn huif is hart; zyh geheel lichaam is met
kórt , Révig , en glansfyk graauw hair bedekt,
’t geen mét een groot getal zwartach-
tige vlakken , Zoo Wfel aan de onder ais ■ bóven
zyde bedekt is; zyn buik is bemörR wit.
Dus is de Phocas, die wy onder onze verzameling
van Dieren hebben : men zecht', dat
men ’er hiede heeft, 'die geheel zvVaTt zyn.
Men vind‘dit Dier in dé zee,;en zomtyds óp
het land. GesHer zecht, dat zy zit-h meer
omtrent de Rranden als in Volle zee onthouden
;w y hebben ’er echter een op eenafRand
van zeven en twintig uufen van den oever
zien vangen. Zyne achterRe pooten, fchoon
met nagelen bezet zynde , dienen hen échter
meer om. te zwemmen als om te gaan. Wanneer
de Phocas' in het water is , en ’er be-
weegiiigën van voortRooting ; door middel
van zyne achterRe pooten, . in verwekt
heeft, welte b y wyze van riemen gèvormt
zyn; zoo bemerkt men, dat hy deze leden in de
lengte uitfekt ; indiervoegen ,dat hy hen een
gedaante als een gevorkte Raart van een vifch
doet aanneemen: dit Dier is zoo dik, en heeft
zulke korte pooten , dat wanneer, het néder-
lecht, de rpridheit van den buik , hen byna
belet om de aarde te raken ; echter bedient
hy ’er zich van, en weet fchielyker voort
te gaan als men zich wel verbeelden zou; zyne
klaauwten zyn gevaarlyk, om dat zy zeer
fcherp Zyn.
Anderfon zecht, dat deze Dieren , in de
ftraat Davids , tot een lengte van tien voeten,
o f daaromtrent, grOeijcn ;' zy hebben ,
zecht hy , tuflehen de hu-it en het vleefch,
een foort.van fpek , ter dikte van vier dui-
men, ’t geen zéér goede traan verfchaft. Deze
zelfde'Scllfyvér, dié de Phocas mede Zee-
Hond uo'enit, zecht, dat' zyn huit zeer bè-
. geert Wórd, en dat men alleen eenige kleine
vaartuigen uitrliR om hen té vangen: dit foort
van Vilfchers , worden Röbfcefi-Sftigërs ge-
ïioémt, óm dat Zy hen op het 'ys Vêrraflchen
wanneet zy flaapën , en hön met Rokflagen
doodeng welke zy-hén op dèn neus toëMeiv
gen , alwaar deze Dicfén zeer teder zyn ;
zomtyds doórboóren zy hen inëtianffen. Deze
Dieten , zyn van èöh ^rooe nut vöor de
Wilden van dé Rraat DaVids ; hun Vleefch
verRrekt hen tot voedzel , hun bloed tot een
geneesmiddel, 'én hunne huife to t‘klederen en
touwen voor hunne fchüiten ; de ‘peezén en
darmen , tot glazen , zeilen , garen om tö
nayèn , cn bindtouw; dé beenderén tot allerlei
huishoudeiyk en jacht |eiêêdlchap. De
Héér Héidenr^k , die op order van het Hof
reisde om de niyneii in Sibêriëii ën Tarta-
ryën te ontdekken: Zeèht , 'dat men in- het
'Mêfef Bèikal, ’t.geén Uit zöët wätdf beRaat ,
Phocaas vind, die, Wanneer het vrieR, bell
endig hier en daar, gaten in het ys weeten
te maaken , om ’er Vólgens hunne behóeftens
‘uit te kunnen koomen ,' en ’er zich-weder in
te begëcven; want zy können niet altoos onder
hét water leeven* Dé Inwöönders van
het Land , dat om dit Meer lecht, vangen
hen met een foort van harpoenen, met drie
weerhaken, en zy branden in hunne lampen
'niets anders als de traan van het fpek* van deze
dieren. Dus moet het ons niet meer on-
gelpoflyk toefchynen, dat dit zee-dier in het
Zoet water leeven kan; geheel Paf-ys is ’er
voor eenige jaaren getuigen van geweeR, vermits
men ’er een op de kermiflen vertoonde,
en dat men in tobben met zoet water,- in ’t
ieëven hield. ‘ - '
Denys zecht, in zyne Befcbryving van de -
Zee-Kuften van Noord,. Amerika , dat de jonge
Phocaas veel véttter als ouden Zyn, en dat
de traan van de eerRe , zoo goed om te branden
en te eeten is , als de olyf-olie , vermits
’ hy géén de minRe kwade fmaak heeft. Deze
Schryver maakt mede van een klein foort
van dezen Vifch 'gewag., welkers vleefch,
een der aangénaamlie fpyZe van'de Wildén
is , en Zyn t r a a n e en der vóóriiaamRe zalven
,' met welke zy hunne hairen'beRrykèh ;
echter is het vleefch van deZe;'dieren zagt,
'en yèt ; en het fmelt tuffehén-' de handeri ,
wanneer men het ’er lang in’ houd, óin dut
het by uitRek traanuChtig is. .
De Phocas o f het. Zee-Kalf,’ word in Languedoc
, Vedel1 de Mar,. en in Italië, Vecbio
marinö genoenir. Rondelet zéCht , dat dit
Mm <2 X>iec