van den Maniok, vormt deszelfs meel: men
maakt hier de couac o f de oajfave van.
De Indianen' van de Kuil van Cayenne
fchatten de couac hooger als de cafTavé; het is
op Martenique onder de naam van meel van
dè Magnoc bekent, men-maakt ’er ten min-
lten zoo veel gebruik van als van de Caflave.
Om de Couac te bereiden, werpt men in een
wyde en ondiepe pan het meel van den magn
o c, men roert dit meel op een langzaam en
gematigt Vuur geduurende acht uuren om,
acht gevende dat het zich in geen klompen
aan een hecht, en dat de vochtigheit van het
meel langzamerhand uttwaaflemt: deze bereiding
is volbracht wanneer den rook ophoud,
en dat de couac rood word en zich in kleine
korlen aan een kleeft.
De Caflave werd bereid door het meel van
den magnoc, zoo lang tot dat het zamen-
pakt te droogen : men ftampt het om
het door een zeef te doen loopen die men
Maranet noemt: geduurende deze bewerking,
maakt men een fchotel van aarde o f
yzer warm: men fpreid *er het .meel tot aan
dé randen over; wanneer men ’er kleine heuveltjes
op ziet komen, zoo is dit een £>ewy$
dat de Caflave aan die zyde gebakken is met
Welke zy den fchotel aanraakt; men keert
haar om en bakt haar meede aan de andere
-zyde: men lecht haar vervolgens in de zon
om haar duurzamer te doen worden: men bewaart
haar in een warme plaats by gebrek van
éen ftoof. Dit foort van koeken, welke ten.
naaften by zoo dun en breed als de zoogenaamde
knapkoeken zyn, worden brood van
C a jfa v e o f brood van Madagaskar genoemt:
dè Wilden maken hen veel dikker. Om gebruik
Van de couac o f caflave te maken, is
het genoeg dat men ze met een weinig zuiver
water o f vleefchnat bevochtigt.
De melk die men uit'de wortelen van den
Maniok perft, heeft de witheit en reuk van
de amandel melk. Schoon dit een vergift is,
Zoo bekoomt men ’er echter een witte en
voedzame zelfftandigheit van , die men op
den bodem van het vat vind, en zorgvuldig
met water afwafcht. Deze ’zelfftandigheit
heeft de gedaante van ons-hairpoeder.
Men noemt haar moujjaché, men gebruikthaar
tot het zelve einde als w y onze poeder: maar
het verbrand het hair door den tyd : men
maakt ’ er mede een foort van maflepain, enz.
van, met ’er fuiker onder te mengen. Deze
derde bereiding van het meel van den Maniok,
beeft de naam van Cipipa. Men geeft de naam
van Capiott aan de volgende bereiding: men
neemt het water van den Maniok alleen, en
dat geene ’t welk op de cipipa dryft t men
kookt het tot op de helft met het telkens te
fchuimen : men voegt ’er als dan een lepel'
vol cipipa b y , en men herkookc het alles totdat
het een Zekere zelfftandigheit heeft, en
mengt ’ er zout en braziel je peper in , en zie-
daar de Capiou. Men maakt mede de Langott
van de caflave die men een weinig in koud
Water weekt, en men werpt haar vervolgens
in kokent water: men roert het alles ondef
elkanderen, en het word een foort van deeg
o f pap die het geWoone voedzel der Negers
is : zy is gezond en gemakkelyk te ver teer en 4
De Matelè is Langou in welke men fuiker o f
firoop mengt: de Negers voeden ’er zich mede
wanneer zy ziek zyn.
Men wil dat de Roukoe een tegengift is
voor die geene welke onbereide maniok woiv
tel gegeeten hebben, .mits men het opftaande
voet gebruikt, want zoo men hier een half
uur mede wacht, zoo zou hetgeen uitwerking
meer doen*
M A N N A . Dit is een zamengeftremt ho*
ningachtig fap, dat in aart veel overeenkomfl:
met den noning o f fuiker heeft, dat gemakkelyk
in water finek en ontbpndcn word , het
heeft een zoeten en honingachtigen fmaak,
en een zwakken en laffen. reuk. Men on-
derfcheid ’er verfcheide foorten van , men
heeft ’ er witte o f geelachtige, vette o f harde,
in tranen ofkorlen, o f in klompen , èin-
delyk volgens de gedaante, de plaats op welke
men dezelve inzamelt, en de bopmen op
welke zy voortkomen.
De ICa r,a Bk iA a N'sei-ré M a n n a , ü^ » -
na Calabra, is gewoonelyk in vetachtige en
witachtige tranen , zy heeft een droogery
reuk, zy word vervolgens geelachtig, en veel
lymachtiger én eenigzins fcherp. Men ver-
kieft die geene welke lig t , helder geel en
aangenaam van fmaak i s : zy purgeert beter
als die geene wélke zeer zuiver en in tranen
is.
De Manna vloeit, in Kalabria en op Sicilië
, natuurlyk o f door infnyding, uit twee
foorten van Eflcheboomen, deze uitvloeijing
gefchiet geduurende de groote zomerhitte,
([ten minften wanneer het niet regent"); de
manna koomt uit de takken en bladeren van
deze boomen, voort , en zy ftremt door dé
hitte der. zon tot korlen o f kleine ftukjes*
De Inwoonders vanKalabrie noemen de Manna
welke natuurlyk uitvloeit, Manna dispon-
iana\> en die. geene welke men door infnyding
in den fchors van de boomen bekoomt,
Manna forzatella : men noemt die geene
Manna di fronde\ welke men op de bladeren
vergadert: Manna di corpo, die geene welke
mén uit dé ftam van den boom trekt».
De Heer Geoffroi zecht in zyne Mat. Medio.
dat'Je Manna in Kalabria van ’ t zelfs by fchoon
weder; van den twintigften Juny, tot aan het
einde van July, uit de ftam en groote takken
der boomen v lo e it: zy begint omtrent de
middag uitteyloeijen, en houd hier mede tot
aan den avond aan, onder de gedaante, van
een zeer helder vocht : dit verdikt zich langzamerhand,
en vormt klompjes welke hard
en wit worden: men verzamelt dezelve niet
voor den volgenden dach in den morgen, met •
hen door houte meflen los te maken, mits
het de geheelé nacht fchoon weder ge wee ft
is: want zoo ’ er regen o f mift ontftaat, .zoo
fme.lt de Manna en is geheel verloprep. Na
dat men de klompjes verzamelt heeft , zoo
doet men dezelve in onverglaasde aarde vaten;
•vervolgens fpreid men dezelve op papieren
uit, en plaatft haar in de-zonneftraïen
tot dat z y niet meer aan'de handen kleven:
dit is die geene welke uitgezóchte Manna van
de ftammen der boomen, o f geporteerde Manna
der winkels genoemt word.
De derde' foort van Mann-a:, is die geene
welke men van de bladeren der boomen verzamelt
, Manna di frönde, . In de maanden
July en Auguftus, ziet men haar omtrent den
middag van zich zelfs , als kleine droppen
van èen. zeer helder vocht , op de zenuuw-
achtige vezelen van de groote bladeren, en op
de aderen van -de kleine te vporfchyn koo-
men ; „door de hitte ftremmen deze droppen
tot kleine korlen, welke wit zyn,. en de groo-
te van kooren graanen hebben. Deze Manna
is moeijelyk te verzamelen, hierom vintmen
haar zeldzaam in de Winkels,, zelfs in Italië
n ie t: men noemt deze. Manna Mafiacbina,
o f Manna in korlen.
. De Inwoonders van Kalabriê , maken on-
derfcheid tuflehen de Manna die door infnyding
uit de boomen getrokken w ö r d w e lk e
deze ftoJFe reeds van zich zelven uitgegeeven
hebben, en die geene welke men uit de wilde
Eflchen boomen bekoomt, die.haar nooit
natuurlyk uitgeven : men wil dat deze laatfte ».
beeter als de eerfte is , gelyk.de Manna.die
van zich'zei ven uit dé Hammen v lo eit, béter
, 11. D e e l»
is als alle andere. Zomtyds fteekt men , na
de infnyding, ftrootjes o f kleine takjes in de
fchors dezer Eflcheboomen, en door dit middel
, neemt het fap dat langs deze lichaamen
••afvloeit , onder het zamenftremmen , de ge-
.daante van afhangende kegels aan, welke ifien
i wegneeemt, wanneer zy een zekere groote
■ hebben. Dit is. de Manna in tranen die men
in onze Drpgiftwinkels heeft, zy is ligt, witachtig
, en zuiver t zy heeft een vry goede
fmaak, maar purgeert zoo goed niet als de
•andere -.foorten : men befluit haar zorgvuldig
in doózen : want den invloed der lucht, maakt
haar ligtelyk zagt en geel.
Na de Manna in tranen, fchatmen de droo-
ge en uitgezóchte M<anna de befte ,' deze is
onder den naam van Manna van Mareme bekent.
Men plaatft achter deze .de Manna van
Cinefy , die wit en droog is , en uit kleine
korlen beftàat. Vervolgens koomt de Manna
van Romagne , die door. vry groote traa-
uen ge vormt word , welke met klonters geinen
gt, en geelachtig is. Vervolgens de Ka-
labriaanfche Manna, en die geene welke men
in la Pouille , omtrent Gallipoli , na by den
Berg Garganus, die men thans den Berg St .
Anglo noemt, ingezamelt word. Schoon zy
niet zeer droog is , en dat haare kleur een
weinig geelachtig is , zoo word zy echter hier
om niet minder gefchat. Eindelyk is de minfl;
gewaardeerde die geene , welke uit het gebied
van Rome koomt , van een plaats die
men Tolfu noemt ,„en niet verre van Civita
Vecchia lecht. Deze Manna is , fchoon zy
droog, is , ondoorfchynent en zwaar.
. Behaiven deeze foorten van Italiaanfche
Manna j heeft men noch Franfche Manna,
die Manna van Briançon, o f van den Lorken*
boom genoemt word , om dat zy naby Brian-
çqn , in Dauphiné , uit de Lorkenboomeri
vloeit.
Deze Manna is w i t , en beftaat .uit kleine
langwerpige korlen, welke de groote van pe-
perkorlen hebben : zy is zoet en aangenaam,
en heeft een fuikerachtige , en harltachtige
fmaak;: men maakt ’er zeldzaam gebruik van,
om dat'zy minder als de Italiaanfche purgeert.
De Manna van Briançon vertoont zich in
verfçhil.lende tyden op de bladeren der Lpr-
ke.nboomen , van den 20 Juny , tot aan het
einde van Auguftus. Men kan dezelve alleen
in drooge en heete zomers inzamelen :
want;,de Manna koomt in regenachtige jaar-
getyden niet te voorfchyn : men heeft moeite
om haar van de bladeren der Lorkenboo-
C men