vryd om door de Wormen geknaagt te worden
; maar men kan op het artikel Muurmot-
ten in het woord M o n zien , dat deze gewaande
Steen-eeters niets anders doen, als
’er zeer kleine Rukjes van los maken , die
zy met zyde aan elkanderen hechten , om
’er omkleedzelen by wyze van fcheden van
te vormen.
Alle de Infedten die in het vervolg in
Vliegen veranderen moeten , worden Wormen
genoemt. Deze naam is hen gemeen
met de Infedten , die verfchillende gedaanteverwisselingen
ondergaan moeten, en met
andere noch die hunne eerfte gedaante, gedurende
hunnen geheelen leeftyd behouden,
gelyk de Aardwormen.
Men heeft de naam van Zyworm aan de
Rups gegeven die de zyde fpint. Men noemt
hen dus mede met de naam van Worm ,
verfcheide andere Rupzen, bafiaart Rupzen,
enz. die uit dezen Raat tot die van popje
overgaan, uit welke men die talryke klaiïe
van vliegende Infeéten ziet voortkomen, die
door den Heer L m n c e u s in- Coléoptères, Hémiptères
^ Neur opter es, Lépidoptères , Hyménoptères
, en in Dipteres verdeelt wordeii.
Ziè de betekenis van deze woorden op het
artikel I n s e c t .
De befchryving en wetenswaardige Hifto-
rie van de verfchilîende foorten van Wormen,
uit welke deze verfchilîende Infecten
voortkomen, vind men op de woorden Bye,
W e s p , H a f t , enz.
W y zullen hier de verkorte Hillorie van
eenige eigentlyke gezegde wormen laten
volgen, die geen gedaanteverwisselingen ondergaan
; de Lindworm, de Navelworm, enz.
hebben wy op deze woorden befchreven,; wy
zullen ’er eenige byvoegen wier Hiftorie men
onder de naam van het Infeéb , -tot vólko-
menheit gekomen ’zynde ,Mn dit werk niet
vind. De woorden Mot-, Tor , Schildvleu-
gelige Life Sten , Vlieg , InfeSt, en andere ,
•met dit artikel vereenigt zynde , zullen de
Hiftorie van de Wormen volkomen maken.
W a t e r - W orm. Dit is een Worm
van een fonderling foort. W y weeten geen
klaSSen, onder welke wy hem brengen kon-
nen. De Landdieren leven op het Land ,
de Waterdieren in het water, en de Dieren
van beiderlei leven, dan eens op het eene,
cn dan weder in het andere. Dit is aan de
beide uiteindens van zyn lichaam een waterdier:
zyn kop en ftaart zyn altoos in het-
water, en het overige van zyn lichaam is
altoos op het land; zyne pooten zyn op zynen
rug geplaatft: wanneer hy natiiurlyk gaat,
zoo doet hy eerft het middelfte gedeelte van
zyn lichaam voortgaan, gelyk andere dieren,
hun hoofd doen. Om te begrypen hoe dit
verricht word, zoo moet men zyne gedaante
kennen.
Hy is gelyk een menigte andere Infe&en,
uit verfcheide ringen te zamengeftelt. Hy
heeft ’er e lf tuftenen de kop en ftaart, zy
gelyken naar de kralen der rozekranften, die
achter elkanderen geregen zyn. Dit Dier is
byna altoos als een hevel te zamengevou-
wen, dat is te zeggen dat een van zyne ge-
deeltens langer als. het andere is , en dat
beide byna met elkanderen evenwydig zyn;
indiervoegen dat de kop en ftaart zich altoos
naby elkanderèn bevinden. Zyn kop,
ftaart , en de ring die het naafte by den
ftaart geplaatft is , zyn alleen geftadig in het
water; de negen andere zyn op -het land.
Hierom onthoud zich dit Infeót altoos aan
de randen der ftilftaande wateren, een ftro-
ment water is voor hem niet gefchikt; zoo
ras hem het water een weinig meer als ver-
eifcht word bedekt, zoo bevind hy zich in
een ongemakkelyken ftaat, en hy wykt te
rug; zoo het in tegendeel, hem niet genoeg
bedekt, zoo nadert hy aanftonds het
water.
Wanneer dezen worm voortgaat', zoo be-,
houd hy zyne hevelswyze geftalte, en het
is de ring die zich in het midden van de:
bocht bevind, die het eerfte voortgaat. Hy
heeft tien pooten , maar zy zyn zoo klein
dat men hen niet als door een vergrootglas
gewaar worden kan ; zy zyn aan zyn rug
vaftgehecht, dat is te zeggen, aan de tegen
overgeftelde zyde van zynen buik. Ik neem
dat gedeelte voor den buik, zecht de Heer
de Reaumur, ’t -geen men ’er gewon elyk in
de' andere Infe&en voor aanziet, die eenige
overeenkomft met dit door de gedaante hebben;
het is de zyde aan welke de op.enin-
gen van den aars en mond z y n , en waar
na het hoofd gewonelyk gebogen is die
men de naam van Buik geeft. Het is volgens
deze bepaling, dat aan den rug van het.
Infeót, het gene wy befchouwcn, de pooten
vaftgehecht zyn.
Hier uit volgt dat het geftadig op den rug
lecht, gelyk de andere op den buik leggen,
en dat zynen mond opwaarts gekeert is. De«
ze
‘ ze laatfte byzonderheit hééft het niet alleen,
. men kent1: foorten van Vliegen en water In-
fedten die altoos op den rug zwemmen, om
dat zy zich met Infeéten voeden, die over
de oppervlakte van het water gaan o f zwemmen
; het is om deze reden mede dat. het
noodzakelyk was dat de mond van het In-
feft, waar van wy hier fpreken, altoos opwaarts
gekeert was. .
• Men kan gemakkelyk begrypen, dat wanneer
dit Infedl wil voortgaan , het alleen
zyne pooten achterwaarts behoeft te brengen,
en zich vervolgens voortftooten; door
dit middel gaat het rechtsreeks voort: maar
zoo het achterwarrts wil gaan, o f zyn kop
en ftaart eerft voort doét gaan, zoo konnen-
;zyne pooten hiertoe, niet dienen. Deze Worm,
kan zich mede, door behulp van zyne poo-
-ten , zywaarts bewegén. Wanneer hy geheel
in het water gedompelt is , zoo ftrekt
hy ’er zich in de lengte-in uit, en zwemt’
.gelyk de andere Wormen , met zich by
herhalingen te zamen te ' vouwen. ■ Deze
Worm , heeft zeven o f acht lynen, lengte.
De Waterzeuge is mede een Water-worm:
zie W a t e r z e u g e .
W orm der S p a a n s c h e - 'V l i e g :
dit i s , zecht Schwenkfeld, een witaebtige
Worm, die een wenig ruig en langwerpig
is , hy heeft de dikte van een pink, en bé-
ftaat uit verfcheide ringen. Hy onthoud
zich onder de aarde , en het is onder deze
gedaante van W orm dat de Spaanfebe V lieg
;in de Mieren-neften indringt. Zie Spaan-
sghe Vlieg.
W orm der P a d d e s t o e l . De Pad-
deftoèlen die groeijen' , ten die door hare
•wortelen aan de aarde'of boomen vaftgehecht
-zyn, worden zomtyds door kleine Wormen
bewoond, die met pooten voorzien zyn ,
een korte pluim hebben, en die met een
•zwart Strookje omringt fehynt. Zoo ras déze
Wormen hunnen volkomen aangroei in
de Paddeftoel verkregen hebben , in'welke
zy geboren zyn, zoo gaan zy ’er uit, en komen
’er nooit weder in. Iedere Worm fee-
Suic zich vervolgens in'een klein zyde tonnetje,
in welke hy een bepaalt getal dagen
b ly ft; deze ge-eindigt zynde, koomt ’er
een gevleugelt Infeét uit voort, ’t geen dan
eens een kleine langbeenige Vlieg van dezelve
grootte i s , maar die een zwarte kleur
en vier Vleugelen heeft , waar van zomtyds
; het uitr einde van den buik uigerekt i s , en
, zich in.;een punt, eyen als de ftaart van ee,n
Slang eindigt.' Wanneer men dus over het
oppervlak van de aarde , kleine Vliegen ziet
zweven, zoo ontdekt men de plaatzen, op
welke zich Truffels bevinden. Zie achter het
woord P a d d e s t o e l .
W orm v a n d en G'e m e e n e n D i s t
e l . Men ziet vry dikwyls op de bladeren
van den gemeenen Diftel , een, dikke knobb
e l, die uit een zelfftandigheit beftaat , die
ten naaften b y , gelyk aan de kelk der Hazel-
. nooten i s , en langzamerhand houtachtig
word : men zou haar voor een foort van
vrucht aanzien. In deze knobbel vind men
witte Wormen, dié in popjes veranderen, en
ver volgens in vliegende Infeffcen. Dit zyn
bevallige Vliegen , die twee witte vleugelen
en groene oogen hebben. ’Er komen echter
mede zomtyds andere kleine Vliegen met vier
- vleugelen uit voort. Deze knobbels worden
onder hettgetal der Galnooten geplaatft. Zie
op dit woord de wyzejop welke deze voorr-
. brengzelen gevormt worden.
K e g e l v o rmi g e W o r m , o f W orm
der K i n d e r e n . Deze Worm , die gewonelyk
rond is , heeft een voet lengte ;
maar in ’t algemeen is het mannetje veel
kleindér als het wyfje ; deze Wormen zyn
wit, en ten naaften by zoo dik als een ftroo-
halm, o f een Ganzenfchagu. Men meukt op
de ringen van deze Wormen die ruuwheden
niet o p , dié men.op die der Aardwormen
ziet. De beide uit-eindens van den Worm,
eindigen in een punt ; hy heeft gelyk
de Bloedzuigers , drie kraakBeenigc tanden,
die in een driehoek geplaatft zyn ; en
het is door middel van deze tanden dat hy
dé’ bekteèdzelen dooyboort, met hen te
zuigen ; de aars Is een dwarze fneede , die
op een geringe afftand van den ftaart van het
Dier geplaatft is ; deze Wormen hebben,
evén als de Bloedzuigers , het geheele lichaam
met een vocht bedekt. Dit beftrykzel
valt dikwyls a f, en het vertoont zich als een
flymachtigheit, in den drek der Lieden, die
door Wormen gekvvelt worden.
Men onderfcheid in het mannetje een roede,
die naby de ftaart geplaatft i s : het fehynt
dat zy tér lengte van een groote vinger kan
uitkomen , ’t geen evenredig met de diepte
van den.hals der lyfinoeder is. Men merkt
mede