Stier. ,De' WalvilTcberi brengen .doorgaans
maar een jong vo o r t,_ on .zeldzaam tw e e .-
Wanneer de .moeder haar jong wil zoogen.,:
zoo gaat ,zy . op zyde op het .oppervlak van
het water leggen, ën het jong vat de mam.
Hare melk gelykt naar die der Koeijem Zy
draagt een byzondere zorg voor.haar jong:
zy voert het overal mét .zich wanneer men
haar vervolgt, -met het valt tuflchen hare
vinnen te drukken: :zy verlaat het zelfs niet
•vvsfnneer zy gekwetft word* Mén- merkt op
dat;wanneer zy na dén:grond duikt, .alwaar
zy.jziêh Imeér alseenivalf uur onthouden kan
zpjtd&r i adem te komen dcheppeny’zy alsdan
vfifil.eerder bovén koomt, ondanks.' het ge---
vaar dat haar dreigt, om dat zy weet dat ]
haar jong zoo lang onder het \yater niet bl.y-
vejiikah zonder. adem:te fcheppen. c
.Dekjongen :zulgen gedurende oen jaar,. en
mén- noemt hen alsdan; Kort koppen i ;Zy.zyn 3
byr:uitftek.vet, .en gevenrvyfti#tonnen fpeb:"i
de^moeders j in -tegendeel^ .zyn/alsdan .zeer 1
mager.' Wanneer zy .twee. jare.n 1 oud zyn, o
zoo, gééft men toen de naam-van.Beeften, om
dati^zy zeer dam . zyn ,. wanneer. zyide mam
eetfij.'verlaten -hebbên*» Z y leveren .alsdan
aeht seil'; twintig tonnen fpek uit |ï aa dézen
tyd ï kent ‘men hunnen, ouderdom niet . als uit
de'jfoa arden'. iY
-Het. vaedzel der Walviffchen.
• Men kan. zonder, verwondering, niet ;verd
a t:dieren. ;van een; zd© (verbazende
gtöote'ials \de;- Waivi^chen), '.zich alleen met
iréMiiïf. enbeèé%e; wr.yrhteevifehjes'Voe^
depi^igelyfe anchoviifchen/en .andere-; en dat
z y LCffSahksodit ivéël yetternals^anderé dieren
worden. rrHet fchynt .dat.zy Jeen .mienigte
van idieokleine iwormenwerlïliriden'die' in geheele
klompen door de Zee.rdryveri* Deze
wormen zyn in: hètf ronde gekronkelt gelyk
devXchdpflakkenv, en hebben' kleine ; vleu-
gelxgas yan>een5wonderbare, vorm, waar van
zy-kzidb bedienenom ±e.zwemmen. .Men
noemt hen Walvifch aas;..hunne baarden zyn
’er altoos van voorzien. Men zecht dat zy
mëda.een gr.oöte«meehigte»Haringen; verflin-
den. ; " -
Het gene*de Ouden van den vifch verhaalt
1 hebben die .den -Walvifch to t'.leidsman
dient ,/ fehynt geheel .fabelachtig.-; Lwant de
latere Onderzoekers ;• hebben - nooit iets-dier-
gelyics befpeurt. .Mogelyk hebben zy de
jonge WalvilTchen .voor de gidzen der ouden
aangëzien , die de moeders altoos volgen,
tot dat ;zy gefpeent zyn. ■ ;
-He.t is niet zeldzaam dat men op het lichaam
derWalvilTchen -planten en -fch elpen
ziét^h of.sandere fchaalviflthén die ’er zich
aan vaftgeheclit hébben i dit dravend mdn-
fter is i voor’ haar - ©én eiland o f -rots. Men
heeft een: foort van Zee-Eikeï; :;die zich op
het -lichaam en zelfs- tot- in het'-fpek van een
foort :vari Walvifch -yafthechty die-byna ge-
lykvormig aan den Groenlandfche Wahifcb
is-;'hy.(Onthoud zich in; dezefve: llfëken der
ZesL,.;én men; noemt"hem; ■ *Nöördkaper;?\ Hy
verfchilt -alleen' van -den -eerlleiif dóór zyne
ïcleinheit,;:hy is' mede veel vliigger,.en des- *
zelfs .vaiiglt is veelgevaarlyker.:
dat wy de Walvifleheri befebouwtheb-
ben, (die, in .plaats van tanden f■ baarden of
bale'inm hébben, zoo-zullen wy-örisöóg’over
de ; WalvilTchen laten gaan wier •muil met
tanden igewapent is , én met die..gëné: bëgin-
nen.die ’er maar een heeft: men noemthein
Embaornvifeb* ;
De Eenhoornvifch of Narhwal,
De Eenhoornvifch o f Narhwal is een. foört1
van Walvifch, die men in de Zee van Groenland
heeft. Hy-heeft een larigwe'fpigé gedaante
, en kóomt in vorm met den Steur
vry wel overeen : zyne lengte is :daftig' of
veertig voeten , en -zomtyds ' meerder. ' • Zyn
kop is met'een eenige-tand gé wapent, die
even :als flangswys >gedraait-aa zyne geheele
lengte.is : deze tand is zeven ó f meer voeten
lang. Het is bewezen dat_ dit - één- wfezent-
lyke tand en geen hoorn is.; Déze tand
bootft het Tvoir na; maar men kan hem ’er
van onderfcheiden , zoo wel om dat zyne
vezelen veel .dunder zyn , als om dat hy veel
vafter en zwaarder als het-Tvoir is.
• Het-zyn deze tanden die men in de Kabinetten
der Natuurkundigen ziet, en diéeeni-
ge lieden.voormaals als den hoorn van een
viervoetig dier befchouwt hebben , én'aan
welk men mede dë naam yï\.\\-Eenhoorn'gtf.
Deze .WalvilTchen zyn leventbarende dieren
, en bezitten yerfebeide kenmerken die
aan de-andere WalvilTchen éigen zyn , gelyk
twee holligheden aan den kop , waar
door zy het water uitwerpen ’t geen zy
ingezwolgen hebben. De mannetjes en
wyfjes zyn beide met deze geweldige tanden
gewapent, die hen dienen om het ys
te verbreken, wanneer zy op het oppervlak d va»
van het water komen drillen óm adem te
fcheppen.
Mén vangt dikwyls éêöige van dézeWis-'
fchen wier tand afgeknot is * ’ en men vind
een meenigté van: deze tanden op dé kuiten
van Yslaïid, Groenland én de -Straat Da«
vids*
Zomtyds ftóoten deze Viflchen met hun*
nen tand in den bodem van eén fchip : w
geen een' mérkbare fchudding doet gevoelen*
Wanneer het fchip vervólgens verdubbel!;
word, zoo vind men een ftuk van dezen tand'
’t geen afgebroken is , en ter diepte van een
half voet in het hout is.ingedrongen.
De Groenlanders befchoüwen de Eenhoorn-
vijfchén als' de voörlöperX-def WalvilTchen:
de ondervinding hëëft hen gëlê'ert, dat overal
waar men' Eénhóörnvïffchen hééft, men
mede WalvilTchen in de nabuurfchap Vinden
moet ; dit'kan veroorzaakt wórden om dat
zy zich met-het zélfde voedzél voeden , en
bygevolg dezelfde' flfekeh volgen móeten.
De Eenhoornvifch .kan, by gebrek van' tam
den, niéts hards kaaiiwen;; * hy is hierom genoodzaakt
oni de Zëe-Irifeéteri alleen uit té
zuigën.
• Deze' VilTchëh zyn uitmuhféndë zv^ém-
mërs: hun Haart vèrftr.ekt hëri tot' één riem:
en dóét hén met een verbazende fhelheït
voörtgaan : men'Izou moéïté hebbën óm ’éf
een van té bekomen zóó zy 'zich iri gééft
troepen by eén fchoordèn. Zóó ras men’ hén'
aantaft, zóo fluiten zy' zich zoo vaft in een;
en leggen hun hé tanden óver elkanders'rug;
waar door zy zich verwarfén, én zich zelfs
hier dóór hét oridefduikeh en ontkomen bé«
letten': hier om vangt men ’er altoos éénige
van de laatfle.
Men hééft een foört van Eèjthöornvifch
met twee tanden gezien , maar déze fchyftéh
zeer zeldzaam te zyn.
In de Natuurlyke Hifioriè' vari de Ahtiili*-
febé Eilanden, word van één fóört' van Een-
hoornvïfch gewag gemaakt die van den Narh-
wal verfchilt, om" drft zyn hoorn uit het
•voorhoofd voortkoomt, en niet uit"zyn bóven
l ip a l s medé door dë tanden mét wélke
2ynen mond bezet is , en door het voedzél
waar op' hy aalt., *t geen vin dat. van den
Narhwal verfehi lt. Vo]géns de béfchryvin*-
gen, behooreri de Eênhoornvijj'èhen van Iiï-
diën, Afrika en Amerika , tot foórtén dié
van de Npoi\dfche verfchillen. Hier uit
ichynt té biyken dat de Noordfche Zeen de
eenigfte niét zyn in welke de'Walviflcheii
zich bepaalt vinden.
Men trekt uit den tand van den Eenhoornvifch
dezelve gróndbeginfelen als uit de hoornen
der Harten ; hierom kan men hen tot
dè'zelve oogmerken gebruiken.
De Kazilot' of kleine Wahifcb»
Schóón eenigé Schryvers de Kazilot als
het mannetje van den Walvifch befchouwt
hebben, zoo gelooft de Heer Anderfoit echter
dat dit een Walvifch van een verfchillent»
foort is.
De Kazilöttert behoóren tot het foort der
WalvilTchen die tanden hebben. Men heeft
’et verfchfeidè' ‘foorten van:;, eehige hebben
de onderkaak geheet met tanden bezet, en
hébben geen or zeer weinig maaltanden in de
oppefkaak; andere hebben groote tanden di©
rondachtig én plat aan het boven’ gedeelte
zyn; die'van andere zyn dun en by wyze vait
een fys gekromt.
Dé Zee-lieden onderfcheiden noch twee
foö’rten van Kazihtten , die - volmaaktelyk
naa:r élkafidéfen door de gedaante van het
lichaam én dë tandën -gélyken ; maar die hier
in vérfchillen dat die van het eene groenach«
tig zyn ,' en één hard en beenachtig bekkeneel
hébben ’f géén hét brein bedekt; en dat dié
tan' hét aridöfê in tegendeel graauw op den
rug zyn ,'e r i dat; hun brein alleen met eert
flerk vlies tér dikte van een duim bedekt is:
mén wil-dat dit verfchilvan den ouderdom
van dén Vifch niet afhangt. Het was het
geraamte van een Kazilot van dit laatfte foort
dat men te Parys in hét Hotel van Soiflbns
en op’de bolwerken ten toon geilek heeft:
de befchöuwing van deze geraamtens is ge*
riö'eg om een denkbéék van de wanfehapen
groote van dit foort van dieren te vormen. .
Het is altoos omtrent de Noofdkaap dat
zieh dit Toórt van WalvilTchen onthoud.
Een: Scheepskapitein verzekert, dat hy op
zekeren dach van de kult van Groenland,
een groote troep van diergelykeVilTchen zacht
aankomen , aan welkers hoofd ’er zich een
bevond die irieer als höridert voeten lang was
©n ’er de Köning’ van feheen t© zyn ; hy
-maaktè óp hét gêzicht van het fchip een zoo
Nrérfchrikkeiyk gerucht met het water uit te
blazeii, en ’t geen zoo doordringende was
dat ’ ér het fchip eenigen tyd van trilden, dit
geluk evenaarde dat van klokken; en op dit
■ Ggggg 2 ■ ; ; • géluit