v e l , dat hy deze klaaii wtjesf o f haakjes, en te
gelyk de fchubachtige ftukken Vari zynen bek,
van binnen naar buiten , en van buiten naar
binnen beweegenkan, op dezelve wys als de
Huisjesflak, naar haaren w i l , haaren kop en
hoornen uitbreid o f intrekt. 4^
Vermits dezen worm gefchikt is om altoos
in een zelfftandigheit te leeven , welke met j.
zich in de mondjes der lidteekens* o flucht-
pypjes 3 in te dringen, de werktuigen der ademhaling
verftoppen zou, zoo heeft de Natuur
hier in voorzien : hy heeft alleen lidtekens
op den tweeden en op den achterften ring*
De achterfte lidteekens , welke niets anders
als de uiteindens.,, of'liever de uitwendige-
mondjes van de. luchtpypen uitmaken, zyn in.
diervoegen gevormt, dat hun. achterfte ge- ,
deelte dat boven, de- h u it, bywyze van een ■
buis verheeven is by uitftek fy-n envdun.is...
Wanneer de W orm zynen kop en pööten van
buiten inwaarts trekt , zoo zyn de lidteekens.
toegeflootem door de vouw , welkë dé huit
alsdan op deeze plaats maakt. Hier door kan
’ er geen onreinheit in hunne opehing indringen.
Het is in den aehterften ring , dat de
twee groote luchtpypen eindigen, wplkelaftgs-
de geheele uitgeftrektheit van het lichaam,,
voortloopen; zy openen zich aan het in wen-
dage gedeelte van de huit met twee mondjes ,,
welke dezelve kleur als de uitwendige hebben
, maar' eenigzins van deze in Vorming
verfchillën.. Deze laatfte ring is ©ngelyk,,
en geheel met knobbels o f kleine nitftekende:
tepeltjes, en.kleine putjes bedekt.
Deze Worm heeft zeer vêel kracht, en een
'zeer taai leeven: wanneer hy een fpröng doen
w i l, Zoo richt hy zich ccrft Op zyrf aehterfte-
gedeelte , hy kromt vervolgens zyn lichaam .
ringswys , met zynen kop naby-zynen ftaart
* te brengen, en doet zyn twee haakjes te voor-
fchyn koonien ; zyn lichaam dus zamenge-
vouwen zynde, zoo<ftrekt hy het eensklaps
uit , om het een jf echte lyn te doen aan-
rieemen; hy heft zich hier door óp, en maakt
een fprong die zeer aaumerkeïyk,. in evenre-
digheit van de kleifite van het dier is.
Deze wormen veranderen in popjes , en
vervolgens in vliegen , van een vry gemeen
foort: de wyfjes. derzelver verfchillen alleen
uitwendig in groote van de mannetjes; maar
de werktuigen der voortteeling,. brengen een-
groot verfchil in de gefteltheid der inwendige
deelen te weeg* In de mannetjes , heeft
Swammerdatn , de roede , de zaadballen , de
blaasjes ,, en de voorftandexs ontdekt, l en ia
de wyfjes, het eijerhuis de lyfmoeder , en
haaré aanhangzelén. *
Men kan naauv^elyk gelooven , met hoeveel
drift deze vliegen tot- de voortplanting.,
van haar geflacht gedreeven worden. Weinig
tyd na dat de wyfjes geboóren zyn , zoeken
zy reeds de mannetjes , en fpooren hen
aan om haare begeerte te voldoen ; het mannetje
klimt aanftonds op het wyfje , en zy
blyven een geruimen tyd in dezen ftand. De-,
paaring van deze infeéteny heeft iets zonderlings;
het wyfje houd, de geheele tyd dat
het mannetje op haaren rug is , de vleugelen
uitgéfpreid , ftrekt het deel uit ’ t geen het.
kenmerk van haare fexe uitmaakt, en doet
het ffm de holligheit van het uitwendige deel
van het mannetje indringen: zy is het dus die
hier de voornaamfte werker is , het vlakke-
tegengeftelde der andere foorten , en het mannetje
omvangt in plaats van om vangen te worden.
Deze zonderlingheit heeft meede in andere
foorten van vliegen plaats , en zelfs in:
. eenige foorten van fchildvleugelige infe<ften;.
maar niets is bezienswaardiger, als- de lief—
kóozingen, welke het mannetje -j.au het wyfje
, geduurende htfnne paaring-, bewyft, en
hoe hy haar ieder oogenblik verlieft drukt,.,
gelyk den. Haan de Hen drukt ,. fchoon ’ervoor
het overige een groot onderfcheid is ,in
'de paring van deze Vliegen , en het geen ’er
tuftfehen den Haan en de Hen gefchied, welkers
vereeniging maar een oogenblik duurt3.
en geen wezentlyke paring is..
Wanneer deze wyfjes Vlieg leggen wil „
zoo verlengt zy aanmerkelyk haar uitftekenr
deel , dat haar tot een fcheede verftrekt, en
drukt hetzel ve inde diepfte barften van de kaas,,
om. ’er haare eijeren in te leggen , uit welke;
de wormen voortkoomen , die de kaas ver-
flinden.»,
M A A G D E P A L M , Pervtnca, Dit
een plant van welke mcn__twee voomaame,-
foorten onderfcheid.
I . De K LE i n E M a a g d e .p a .l m r Per-
vinca vulgaris. Deze plant is hartlevent,altoos
groen,. en vermeenigtvuldigt altoos ge-
makkelyk van zich zelven-, zoo wel door haare
wortelen , als door haare zaden , welke-
hier en gins in de -aarde wortelen fchietent-
men vint haar overal in de heggen, boflehen,,
ftruiken, gragten , en andere. befchaduuwde
en vochtige'plaatzen. Haaren wortel is ve-
zelachtig: by fehlet verfcheide. dunne , lang
e ,ron d e , groene, en knoopachtige fteeleii
u i t , welke langs de aarde kruipen , en zieh
-aan alles vaftheehten wat zy ontmoeten.
Haare bladeren zyn groen 9 glad , langwerpig,
en hebben de vaftheit en kleur, van die
der klim , en de gedaante van die der Lauw-
rier , maar z y zyn veel kleinder , en twee
aan twee , tegen over elkanderen gefchikt,
derzelver finaak is ?amentrekkende en bitter.
Haare bloemen, welke zich in het begin van
de Lente vertoonen, zyn uitgebreide en uit-
gefneede buisjes van een blaauwaehtige kleur,
zomtyds zyn zy w i t , en zeldzaam rood , zy
hebben geen reuk, en z-yn nu eens enkel, en
dan weder dubbelt. Op deze bloemen, welke
langen tyd duuren, volgen vruchten ,
die uit twee peulen zamengeftelt -zyn , welke
langwerpige en eenigzins gegroefde zaden
bevatten. •
- De Heer Toumefort ze ch t, dat hy nooit
in het noordelyk gedeelte van Vrankeryk, en
zelf niet in Provence o f Languedoc., alwaar
de Kleine Maagdepalm in overvloed w a ft,
vruchten van deze plant gezien heeft. Hy
zecht noch dat van alle de Oude Kruidkundige
% Cefalpinus , den eenigften i s , die het
genoegen gehad h e e ft, om de vruchten van
de Maagdepalm waar te neemen, en hy voegt
’ er b y , dat men, om ’ er vruchten van te be-
koomen , haar in een pot moet planten , in
welke weinig aarde i s ; dat alsdan het fap,
’ t geen zich dus in de. wortelen , niet ver-
fpreiden kan, genoodzaakt ïs , om in deftee-
len over te ga-an, en de ftampers te doen opzwellen
welke in vruchten veranderen : het
is dus , zeggen de Schryveren van het Vervolg
van de Mattere Medicale , d.at men veel
vruchten van de Vygebo.omen bekoomt, en
van het grootfte gedeelte der planten , welkers
wortelen diep in de aarde , in de koude
landen infehieten.
De Kleine Maagdepalm is van meenigvul-
dig -gebruik in de Geneeskonft : zy behoort
tot het zamenftel der Zwitzerfche Wondhee-
lende Kruiden, Faltranks genaamt»
2. De G r o o t e M a a g d e p a l m , Per-
vlnca latifolia* Zy verfchilt van de voorige
hier in , dat alle haare deelen veel grooter
. zyn : men kweekt haar in de tuinen aan , in
welke zy een aangename groente verfchaft,
wanneer zy langs latten opgeleid word; maar
vermits zy veel tederer als.de voorige foorten
is , zoo koomt zy dikwyls, in de ftrenge
winters , door de koude om. In de warme
landen , bloeit zy , byna , alle jaaren. Zy
groeit natuurlyk óp de onbebouwde piaat-
zen, die eenigzins vetachtig zyn , in de heggen
en langs de wcegen. Z y draagt, gelyk
de voorige, geen vruchten, ten minften zoo
men haar niet in bedwang houd , en ’er de
ranken dikwyls van affnyd: zy heeft dezelve
kracht-en als de Kleine Maagdepalm ; zy is
wondhelende, zamentrekkende , koortsbre-
kende , en nuttig in den overtolligen vloed
der maandftonden , en fpeenen. De melk,
in welke men Maagdepalm gekookt heeft ,
is zeer goed voor de tering en roodeloop: zy
ftenïpt het bloeden uit de ne.us, wanneer men
in de neusgaten een prop van haare bladeren,
geüooten zynde, fteekt; dit zelfde middel,
doet de melk der zogende vrouwen , weder
voortkomen. Eindelyk zecht Bauhin; in
navolging van Fragus , dat wanneer men in
een vat met troebele wyn , een genoegzame
-hoeveelheid Maagdepalm doet, hy in veertien
dagen , weder klaar wo rd, voor a t ,
wanneer men hem te yQoren heeft laten gisten.
i
M A A L S T R O O M , zJe op het einde van
het woort Z e e.
M A A N , zie D w a a l s t a r .
M A A N K O P , zie W i t t e M a a n k
o p ,
M A A N V I S C H , zie M.o l e n s t e e n -
V X S G H»
M A B O U J A , o f M A B O U I J A . Dit
is een foort van Amerikaanfche Salamander:
men noemt hem meede met de namen van
Lan.djhoek, Cucitz van Peru , .en bruine Sei-
Mequa van Jamaika : de naain van Mabouja,
is hem-door de Wilden gegeeyen, welke dus
de leelykfte en affchuwelykfte dieren, en alles
wat hen afgryzen inboezemt, noemen.
Deze Haagdis is een voet lang, en een duim
dik: wanneer men haaren ftaart affnyd, zoo
gelykt zy naar een pad ; haare nagelen zyn
plat, breed, en aan de uiteinden rond; haare
klaauwen gelyken naar de angels der Wespen;
haare huit, die verfcheide kleuren heeft,
fchynt met olie bevochtigt te zyn» Dit dier
onthoud zich gaarne op de takken der boomen
, o f op de fparren der huizen: die geene
welke zich in de flammen der verrotte boomen
, o f in de moeraffige plaatzen onthouden,
welke door de zon niet befcheenen worden ,
zyn zwart en affehuwelyk ; zy maken zom-
A 3 ïyds