men te voegen, op zich zelfs, van de rechter
naar de linker zyde,met een verbazendefnel-
heit omdraaijen, Rondelet zecht, dat ditdier,
door dit middel, het water met zoo veel gewelt
beroert, dat het in llaat is , pin haar weg te
voeren , en over het oppervlak van de zee t©
doen voortgaan.
M A N T E L S ( D e l f b A'Ar e ) , PeSte*
uitesr' Dit zyn fchelpen van het geflacht der
Mantels, welke delfbaar geworden zyn. Men
geeft den naam van Pecfonculites aan de ongeoorde
Mantels , welke men in de aarde vind.
Zie M a n t e l s .
M A N U C O D I A T A . Deze naam gee-
,ven de Indianen aan een V o g e l, welke wy
Paradys- Vogel noemen. Zie dit woord.
M A N W Y F , zie H e r m a p h r o d ie t ;
M A P A S , dit is een melkachtigen hoom
.van Guijana , die zeer hoog en dik ópfchiet,
zonder dat hy getakt is : zyne fchom is glad.
Het fap van dezen boom met een gelyke
hoeveelheit fap van den wilden Vygeboom
vermengt zynde , brengt een zelfftandigheit
voo rt, die ondoordringelyk voor hét water
is , een foort van leder dat niet veerkrachtig
ïs , edoch echter dóór hét vuur o f de lterke
hittte der zon hard word: de Negers gebruiken
het melkachtige fap van dezen- boom,
om de Pians der kinderen- te doen ft er ven ,
welke men veeltyds met moeite van-dit ongemak
geneeft; maar men moet, gelyk de Hees
de Préfontaine, zulks zeer wel aanmerkt, ’es
zich niet van bedienen, als na dat de moedei.
dér Pians verdweencu i s ; men wafchc als
dan de Sinderen met het afkookzel van de bladeren
.en-wortelen vahdenMapas. Deze voorzorg
bewaart de kinderen voor de nadelige gevolgen
dezerziekte. ' .
Deze boomen konnën , by gebrek van andere
dienen , om planken tot het vaatwerk te
vervaardigen , in--welke men de Roukoe , o f
diergelyke andere dranken befluit. Dit is de
Amapa yan Peru:- Maif. ruft. de Cayenne.
M A R A C A N N A , dit is een Brazi-
liaanfche V o g e l, die grooter als een-Pappc-
gaai i s : de kleur van zyne vederen is aich-
verwig , ' en trekt op het b la auw z yn gelmt
evenaart dat der Pappegaaijen :- hy voed zich
mét vruchten.'
- M A R A C O A N D dit.is.eeu kleine vier?
kante en ruige Braziliaanfche Krab : zy .Idö-
pen over de plaatzen welke naar de eb der zee
droog blyven : op andere tyden koomen zy
uit haare hooien niet te voorfchyn : haare
kleur is ros. De inwoonders eeten deze
fchaalvifichen.
M A R A I L D E R A M A S O O N E N .
Deze naam geeft men op het Eiland Cayen-
ne aan twee Poorten van Faifanten , welkers
kleur afchverwig,. en zwartachtig is. Zit
F a i s a n .t .
. M A R C A S I T , Marchapta. Dit woord,
is een onzekere , en niet naauwkenrig bepaalde
uitdrukking , in alle Schryvers. Volgens
eenige Mineraalkundigen, is deMarcafit een
delfbaar lichaam , dat ruitwys gekriftalifeert
i s e n andere verfchillende gedaantens heeft,.
het heeft een bleeke kleur ,, is inwendig witachtig,
en heeft zoo veel overeenkomft mes
de Pyriten , als met de metalen ,. en dat we-
zentlyk van. de pyriten verfchilt, om dat het
in de lucht tot géén ftof, o f bloem varandért,.
nóch zich gemakkelyk in het vuur laat fchei-
denthet is alleen door menigvuldige verbrandingen
dat men Haagt, om deszelfs minerali-
feerdër te doen affchciden , die de éigenfchap-
heeft om hét groot-ftc gedeelte der minerale
zelfftandigheden weerlpannig te maken, met
welke hy dikwyls vcreénigc is. Wanneer de
Marcafit in het vuur zich verdeelt, zoo-geeft
zy een rook van'zich-, die een löökreuk heeft.-
deszelfs gewoone kleur, trekt op-die van het
geel koper. Zie op bet ‘woord P y k i t e n ..-
M A R E C A , dit 'is een wilde Eend vatr
Brazil, van yvelke. men twee: foorten- onder-
fcheid : de uiteinde van de groöte vederen-.
der eene, zyn w it, en die van de andere, ro's..
Wanneer haar vleefch gekookt o f gebraden.is,
verwt het de handen o f het lynwaat, mat
een bloedachtige vermiljoen, kleur.. Z ii
E E.N D.
M A R E N T A K , Pifcum:- dit is een we—
zentlyke opfchuimloopende plant, die in. de-
aarde niet groeit, maar alleen in de fchors.
van de takken va» een meenigte Van boomen
in welke haare wortelen ingeplant zyn ; men-
heeft ’er op de Denneboomen , Lorkenboo-
men-,PiftaiTenboomen,Nooteboomen,,K wee- ’
boomen , Peereboomen , tamme en wilder
Appe-lenboomen, Mispelboomen, Hagedoonv
Sorbcnboomén , Pruimboomen , Amandel-
boonien,, en Raozenbaomeru,. gevondenA
' Me m
Men ziet dezelve noch- gemeenzaam op de
Kaftanjeboomen, Lindeboomen, Beukeboö-
men , Booghoutboomen , Effcheboomen ,
O ly f boomen', Wilgeboomen, Popelierboo-
'men, Olmboo'men, Buxboomen, en byzon-
der op de verfchillende foorten van Eiken-
boomen. Men wil dat men ’er meede op den
Wynftok , Geneverboom en • op de yalfche
Acacia gevonden heeft. Deze plant is hart-
levende.
De wortel van den Marentak is niet zeer'
zichtbaar, hy is eerft groenT zacht en gekor-
relt, vervolgens werd hy ih het midden- houtachtig.
Uit dezen wortel fchiët, een foort
van heefter op , die'ter hoogte van-omtrent
twee-voeten groeit,, en eert-vry regelmatige
ronde kroon vormt. Zyne fteelen hebben de
dikte van een pink, zy zyn houtachtig,, zwaar,
v a lt , knoopachtigy uitwendig bruinachtig
groen , en inwendig geelachtig wit. Deze
plant fchiet een meenigte houtachtige fleelen
uit, welke buigzaam zyn , dikwyls door een
gevlochten , aan de beide einde veel dikker,
en even als met leedjes bezet, zy zyn met
een groene, on gelyke , en gekorrelde fchors
'bedekt: zyne bladeren.Haan twee aan twee,
tëgens eïkanderen o ver, zy zyn langwerpig,
. d ik , hart, en vleèzig, zonder fappig te zyn,
z y gelykén vry wel naar die van den groöten
Buxboom, maar zyn eenigzins langer, Homp,
geadert, en geelachtig groen, hunnen fmaak
is zoetachtig, en eenigzins bitter, en hunnen
reuk flaauw * en 'onaangenaam. De Heeren
jBoerhave, Tournefort, en Linn&us , hebben
gezecht, dat men de beide Sexen ♦ op een
plant, edoch op verfchillende plaatzen, vind;
echter zeggen de Schryvers van de Mattere
Medicale,. dat zy dóór de ondervinding ge-
1-eert hebben dat men manneiyke Hammen
van de Marentakken heeft, welke nooit vruchten
vóórtbrengen, en andere, die de wyfjes
zyn , die. ’er byna het geheele jaar meede beladen
zyn. De bloemen der Marentakken
koomen aan de knoópen der takken voort;
'zy zyn klein , klokswys , hebben vier infny-
dingen , en zyn in trosjes by een verzamelt,
welke zomtyds uit zeven- bloempjes beftaan :
maar deze trosjes zyn onvruchtbaar., De
vruchtknoppen zyn in den fchoot der takken
öp de wyfjes Marentakken gepiaatft , en bevatten
gewoonelyk niet meer als- drie o f vier
bloemen ; die zich in February o f Maart,
'openen. Op deze laatfte bloemen vojgen
•de vruchten, welke langzamerhand groot, en
•kleine eironde beziën worden ; zy zyn zagt,
een weinig grooter als erweeten, w it, glad,
en blinkende , gelyk witte aalbeziën, en met
een lymachtig en klevent fap vervult, waar
van de Ouden zich bediende om de vogellym
te bereiden. In ’t midden van deze vrucht
vind men een klein en zeer plat zaad , dat ge-
woónelyk bywyze van een hart, uitgefneden
is.
Deze plant fchynt in de zelfflandigheit van
den boom vermengt te zyn , welke haar voortbrengt
, zy blyft winter en zoomer groen,
zonder dat haare- bladeren afvallen : men be-
grypt ligtelyk hier u i t , hoe veel nadeel zy
aan de boomen toebrengen, uit welke zy haar
voedzel trekken ; hier om trachten die geene
welke oplettende op hunne plantaadjen zyn,
haar uit te roeijen. Haare bloemen vertoo-
nen zich in het begin van de lente : haare
vruchten zyn in September ryp , en men kan
haar in het begin van Maart zaaijen. Het is
zonderling dat de Marentakken, welke op
zoo veel yerfchillende boomen voortkoomen,
geen verfcheidenheden voortbrengen.; vermits
alle p lantenwelk e van üitfpruitzels o f
enten voortkoomen , tot in .’t oneindige ver-
fchillen. Een andere opmerkenswaardige by-
zonderheit .van de Marentakken , is , dat zy
die neiging niet hebben., om naar den hemel
op te fchieten, ’t geen byna., aan alle planten
gemeen i s ,. byzonder aan de boomen en
heefters: wanneer de Marentakken in het bo-
venfte gedeeke van een tak ingeplant zyn ,
zoo fchieten haare takken , op de gewoone
wyze opwaarts; maarzoo zy uit het onderfte
'gedeelte van den tak voortkoomen yzoogroei-
jen zy naar de aarde: dus groeijen de Marentakken
, in dit laatfte geval,in een tegenftry-
dige richting , zonder dat dit hen eenigzins
hinderlyk fchynt te zyn.
. Men ziet, uit het voorgaande, dat de Marentakken
geen voortbrengzelen zyn, die van
zich zelfs voortkoomen, en die door een uitvloeiing
van1 het voedent fap der boomen, o f
derzelver uitwaalfeming voortgebracht wor-
den,gelyk een meenigte Schryvers gezecht hebben
; de Marentakken koomen van zaden
voort. De boïïchen in Vrankeryk zyn met
deze opfchuimlopende plant v e r v u ltm a a r
men heeft dezelve gem.eenelyk in grooter overvloed
in.Italië ,-. en byzonder tuffehen Rome
en Lorette, alwaar een eenige Eikeboom ’er
genoeg verfchaffen kan om een kar meede te
beladen* De Priefters der Oude Heidenen
vergaderden onder de Eikenboomen , welke
met Marentakken beladen waren , om hunne
e - 9 » ffe~