f i6 V L A S C H . V L A S C H .
de voortgekoomen i s , èn ’ er éen minderé
hóeveelheit van over de Akkers ftrooyen als.
ZJ in ftaat zyn om te konnën vóedèn ; door
dit middel worden alle de zaden bevoordeelt,
én men verkrygt .fchpöne fteelen.
Volgens de Memorie van de Maatfchappy
van Dublin,zyn de klèiachtige, diepe, vafte,
éenigzins vochtige, en wel be-arbeide gronden,
de 'befte óm liét Vlafch aan té kwee-
ken: de gruisachtige eb ligte gronden brengen
; wel is waar, een veel fynder Vlafch
voort, maar in minder hóeveelheit, en het
is veel korter , en deszelfs zaad begint van
het tweede jaar af reeds te ontaarden. De
Hollanders, wier bloêyehde Koophandel in
lynwaat, hunne grootte kundigheden in dit
ftuk bewyft , zaayèn weinig Vlafch in de
Provintie Holland, uitgezonden: in het Zuid-
weftelyk gedeelte , om dat ’ er de grond ligt
en zandachtig is ; maar zy verzamelen Vlafch
dat alzoó fchöon , en zaad dat alzoo goed,
als ergens in Europa is , in de zware, kleiachtige
, vafte en vochtige gronden van de Pro-
yintie Zeeland. Deze gronden zyn nuttig
yoor ’t Vlafch , om de évenredigheit van de
klei-aarde die in haar zamenftel koomt.
Het V lafch op dezelve wy s , gelyk w y hier
voor gezecht hebben , gezaait zyride , is ge-
wonelyk in de maand Juny ryp ; en na dat
het in-geoogft is,kan men Turneps o f groóte
Knollen voor het Vee , in dezelve gronden
zaaijen, die ’er zeer wel in voortkoomen.
Men heeft Landbouwers die twee foorten
van aangekweekt Vlafch onderfcheiden. Ten
ifte , het laage , ’t geen groote zaadknoppen
voortbréngt. Ten ade , het groot Vlafch.,
’ t geen veel hooger is , en minder takken
heeft: men oogft dit laatfte in, wanneer het
geel begint te worden.
De Vlafch-Zaaijer, moet de Voor in een
rechte lyn volgen , en het Zaad met de rechter
hand werpen , en met de linker-hand
zaaijen wanneer hy te rug koomt, om dat het
Zaad op een gelyke- wyze , zou verfpreid
worden : men bedekt het Zaad weinig tyd
hier na, door middel van de Egge. In eeni-
ge Landen laat men ’er alsda'n de Rol overgaan,
en in andere, ftrooit men ’er Duiven-
meft, en nieuwe Meft over.
Wanneer het Vlafch ryp i s , zoo plukt
men het by droog weder , en men legt het
met groote handen v o l, op het Veld neder,
de eene névens de andere , om dat het 'droo-
gen zou. Wanneer-het jaargetyde gunftig is,
zoo is het binnen twaalf ö f veertien daagen,
volmaakf-èlyk droog ; anders plaatft men het i
óp kleine hoopen geduurehde twintig daagen
en öp grootey geduufende een maand, meer
o f min:, volgens het Land ö f het weêr. Het
is eèh kwade gewoonte, óm hèt Vlafch wanneer
het nóch groen is , te plukken; want I
behalven dat de draden alsdan veel grover I
zyn, zoo verandert hét fynfte gèdeelte byna
geheel in wérk.. De kundigfte Werklieden I
laten het Vlafch dat zy voor de fynfte wer-
ken fchikken, zeer lang op het Veld ftaan;
zy wagen zelfs om hét Zaad te verliezen, om I
dé fteel zoo veel mogelyk is , ryp te doen 1
worden; wanneer zy het tót het fynfte foort I
van Baptift eri Kanten, enz. gebruiken moe- I
ten.
In Holland, ontdoet men het Vlafch van I
het Zaad zoo ras het van het veld koomt, I
én men geeft het aan de Werklieden over I
Wanneer hét van het zaad-ontbloot- is. Om I
het zaad van den fteel af te fcheiden , be-
dient men zich van een yzere Kam, die men II
Dreg noemt, men kan mede het Zaad uit de I
Vlafcbpeulen bekoomen , met het met een I
kleine linne klopper té flaan. Het is voor- I
deelig dat men de rottingen van het Vlafch 1
niet lang uitftelt, om dat de vezelen zich ge- I
makkelyker van de houtachtige fteel zou af- I
fcheiden. Men rot en bereid het Vlafch op I
dezelve wyze als men de Hennip doet. Zie I
dit'woord.
Men verkoopt het Vlafch ruuw in groote I
boffehen, en gehekelt zynde in kleine pakjes I
opgemaakt. Het befte Vlafch is blinkent, I
zagt, taai en fterk: het korte vlafch geeft de I
fchoonfté draadeh.
Dit Vlafch verfchafc eën meenigte arbeids- I
lieden een middel tot beftaan : het levert eert I
meenigte zaaken uit, die noodzakelyk ofgc- I
makkelyk zyn ; behalven dat het mede tot I
• het zamenftel van ‘éen meenigte geringe ftof- I
fen behoort. Wanneer het lynwaat 'verflee- I
ten is, zoo dienen de oude vodden noch om I
’er papier van te bereiden ; dit -is feen ftoffe I
waar een ieder het gebruik van kent, en daar I
men zich niet. genoeg over verwonderen I
kan. I
Het Vlafch zaad, dat men méde Lynzocd I
noemt, verfchafc dool* de uitperfling, een
groote hoéveelheit Olie , die men in de lam- I
pen brand, én tot de Schild'erkonft gebruikt:
men gebruikthem mede inwendig Om de boru-
zuivering te bevorderen , en om het bloed-? I
fpuuwen te dóen ophóuden. Het oyerfchot
van dit zaad dient om het Vee vet te makéiT.
V L A S CH . V L A S C H VINK. m
- Hét Vlafch zaad in water geweekt zynde,
geeft een groote meenigte van een flymaqh-
tig £a.p 9 waar van deszelfs verzagtende en
weekmakende kracht afhangt: deszelfs meel
is oplofïende.
De Boeren in Azia , hebben dikwyls het
Vlafchzaad tot voedzel gebruikt: zy ftampen
het, mengden het met Honing en. lieten het
fruiten; echter, zeggen de Schryvers van de
Mat. Medic. , op wat wyze men het óók bereiden
mag, zoo zal het nooit een aangenaam
of gezond gerecht zyn ; want het is de maag
fchadelyk, winderig., moeijelyk om te verr
teeren , èn het brengt een flecht fap voort;
dit heeft men, zecht Fragus, te Middelburg
in Zeeland konnen ■ opmerken , wanneer het
grootfte gedeelte der Inwoonders , om de
duurte van het Graan , en andere levensbe-
behoeftens, brood en andere fpyzen van
Vlafchzaad bereiden: zy wierden opgeblazen,
en ëenige ftierven ’er van.
Het inwendig gebruik van het Vlafchzaad
is nuttig tegens de verhittingen der pis: in
een kiltteer zoo ver zagt hcc de fnydingen,
de roodeloop , en de ontfteeking der ingewanden.
Het W i l d e P u r g e e r e n t V l a s c h -
kruid , Linum Catharticum: is een Plant,
die natuurlyk in het V eld voortkoomt, zoo
wel onder de Haver als in de weiden. Des?-
zelfs wortel is dun en wit. Zyne roodachti-
ge en getakte fteelen , zyn eerft klein , en
leggen ter aarde neder ; maar zy fchieten
wel ras ter hoogte van twee voeten en hoo>-
ger op. De bloemen zyn aan lange voet-
lteeltjes g.eplaatft : zy zyn wi t , en .gelyken
naaf de Nagelbloemen : op deze bloemen
volgen zaadhuisjes, die ge voort zyn .; hunne
zaaden gelyken naar die van het Vlafch,maar
de fteelèn zyn veel dunder, en op verre na
zoo vezelachtig niet.
Deze geheelc Plant heefteen bittere fma'ak,
-die walgingen verwekt. De Engelfchen maken
’er meenigvuldig gebruik van. y . Ray
ize.eht, dat het aftrekzel, van een hand vól
Wild vlafch met de fteelen en toppen , it
•geen geduurende de macht in witte wyti , op
Warme affche, getrokken heeft, vry fterk de
waterachtige vochten uitdryfe, en zomtyds
hrakingen verwekt.
Men vind in de .Boffehen een meenigte
foorten van Wild Vlafch.
V L A .S CH V IM , linaria Am. Dit
is een kleine Vogel , die door den Heer
Linnceys, in den rang der MuJJchen geplaatft
wprd: men onderfcheid ’er verfcheide foor-
tenvan.
De G emee ne V l a s c h v ï n i , Lina-
ria, vulgatis , is een kleine V o g e l, die der
grootte van een Mufch heeft , zyn kop is
met zwart en ros gemengt, en de borft wit;
de onderbuik naby den ftuit, trekt op het
geelachtige w i t ; het opperfte van de keel is
fchoon rood , en de randen der vleugelen
zyn ros; de groote pennen der vleugelen zyn
zwartachtig en witachtig aan hun uit-einde;
en aan de zyden; de kleur derpooten is donker
briiin. Zyn voedzel is het Vlafchzaad,
waar van zynen naam van Vlafchvink yoort-
gekoomen is : men voed deze vogelen in
kooitjes met Brood, Geerft, Vlafchzaad en
Hennipzaad: zyn zang is zeer aangenaam, en
hy leert de airtjes met gemak, dié men hem
op een Flagéolet voorfpeelt.
De G ro ot e R oode Vlaschvink der
W y n g a a r d e n , Linaria rubra major, is
grooter als de voorgaande. De vederen van
zy.ne borft , e;i den kruin van den kop , zyn
roodachtig; hier om geeft men hen mede de
naam van Roode Vlafchvink.
Men heeft mede een Kleine Vlafchvink der
JVynga.arden, wiens hek zoo dik niet,-maar
veel fcherper is;het mannetje is zoo wel ais
het -wyfjé ropd op den kop ; zyn.e pó.oten
zyn veel zwarter. Dit laatfte foort van Vlafchvink
, vliegt in troepen, ’t geen de andere
niet doen. Albin zecht, dat hun bekkeneel,
en het onderfte van de keel, bekoörlyk rood
zyn: men hééft’er waar van de randen dér
vederen geel zyn.
De Berg Vlafchvink , is meer als de helft
grooter als de voorgaande: zyn ftuit is rood,
en zyn ftaart lang.
Dit gedacht van Vogelen heeft een korte
bek, die een kegelvormige gedaante heeft:
deszelfs randen zyn fnydende , en zyn punt
-is zeer fpits. Hunne pooten zyn zeer kort ,
en dé ftaart is .een weinig gevorkt. Deze
Vogelen maken hunne neften op de Bergen,
en verkiezen de. lage en koele plaatzen , .in
de ftruiken der zwarte Doornen en Hage-
•doorn , o f der Brein. Zy-brengen gewone-
lykvier o f v y f jongen in een^broedzel voort,
en doen twee bröedzels -in een jaar. Wanneer
men hun meft verftoort, zoó herftel-
len zy hem tot dne malen..
De