•vormig hoorentje, by een te verzamelen, en
'hier door die geene te doen hooren, welke
niet geheel doof zyn.
m Het werktuigelyk geitel van het gezicht i-s
•niet minder verwonderlyk , als dat van het
•gehoor. Het oog is niets anders als een uitspreiding
van de gezicht zenuuw ; de oogbol
is uitwendig uit verfcheide vliezen zamen
geilek welke op elkanderen geplaatft zyn ,
hunnen oorfprong van een zenuuw Ontleen
en 5 die uit het brein voortkoomt, en de
maam van Gezicht zenuuw draagt; het inwendige
derzelver is met drie vochten van een
verfchillende zelfftandigheit vervult, het gebruik
van deze , is om de lichtftralen te breken
, door welkers middel wy de voorwerpen
zien.
De Gezicht zenuuw heeft gelyk de andere,
drie deelen; te weten het Dikke Hersenvlies,
dat het uitwendig omkleed; het Dunne Hert-
fenvlies , dat zoo veel als een tweede om-
kleedzel is , ~err eindelyk het Merg , k geen
•een veel zachter zelfïlandigheit is : deze drie
•deelen breiden zich uit om den bal van het
-oog te vormen,en hebben verfchillende namen.
Het eerfte, \ geen een uitfpanning van
-het Dikke HerlTenvlies is , werd het Hoorn-
■ achtige vlies genoemt; dit vormt het uitwendige
gedeelte van het oog , k geen men on-
tniddelyk met den vinger kan aanraken ; dit
is zoo. doorfchynent als hoorn , hier om,
■ heeft men het Hoornvlies genoemt. Dit gedeelte
van het oog verfchaft, door deszelfs
uitfpringende g ed a a n te e en grooter uitge-
hreidheit aan het gezicht. Wanneer het hoornvlies
plat, en gelyk inet de oogkas was, zoo
zou het dier alleen de voorwerpen zien kon-
-ïien welke voor het zelve waaren, ten minfte,
zoo het gelladig het hooft niet gins en herwaarts
keerde ; in plaats dat het rondachtig
en.uitfpringende zynde., het de voorwerpen
duidelyk doet onderfcheiden welke voor het
•oog zyn , en ten min Hen verwardelyk , tot
op een zekere afftand , die geene welke ter
zydeh zyn.
De Regenboog is die gekleurde ring, die'
men onder het hoornvlies gewaar word , en
in welkers midden een ronde opening is , w elke
men de Oog-appel noemt. De Regenboog
werd door de uitbreiding van het dunne
HerlTenvlies gevormt; deze Regenboog ver-
fchilt in de verfchillende perzoonen van kleur,
en is uit fpierachtige vezelen zamen geftelt,
welke in rondlopende kringen o f llraalswys
gefchikt zyn : haar gebruik is om de opening
van deft oogappel te verwyderen o f zamen te
trekken, oin ’er niet meer lichtftralen in te
•laten als nodig is-, en om dat den indruk n iét
te fterk zyn z o u , en het oog vermoeijen.
Hierom krimpt de oogappel in , wanneer men
uit een donkere in een lichte plaats overgaat,
en meer o f min in evenredigheit van de ge-
voeligheit van het oog:in tegendeel breid hy
zich uit wanneer men uit den vollen dach in
■ een duiftere plaats koomt. Dit verfchynzel*
kan men op een zeer zichtbaare wyze in de
katten opmerken , welkers oogappelen lf||
daags fmal en eirond , en rond en zeer wyd
geopent, geduurende de nacht,' zyn.
De hairswyze kring , die zelfs niets anders
als een gedeelte^ van de uitbreiding van her
dunne HerlTenvlies is , houd recht voer den
oog-appel, een doorfchynent lichaam op, dat
de gedaante van een lens heeft, 5t geen men
■ het Kriftallyne vocht noemt.
Het mergachtige gedeelte van de gezicht-
.zenuuw,. breid zich -mede uit, en brengt een
derdevlies vo o r t, dat zeer fym en llymerig
i s , dit bekleed het inwendige gedeelte van
-het oog , en eindigt aan de hairswyze kring';
dit is het geene men het 'Netvlies noemt , en
dat gedeelte van het oog , op welk wezent-«
ly k , de gewaarwording der voorwerpen ge**
fchied.
Allé de deelen van welke w y gefprooken
hebben , verdeelen het inwendige gedeelte
van het oog, in drie-holligheden. De twee
eerfte bevatten een vocht dat zoo klaar als
water is , en 'h geen men -het Waterachtige
Vocht noemt. Achter het waterachtige vocht
is het^ Kriftallyne vocht geplaatft, ’t geen in
de hairswyze kring bevat is , en achter de
oog-appel opgehouden word. Achter het
Kriftallyne vocht is de derde holMgheit bevat,
die eene lyvigheit heeft welke vry wel naar
die van gelei van vleefch gelykt, en dat men
het Glasachtige vocht noemt.
Dit is het wonderbaare zamenftel van het
o o g : het licht, dat door de voorwerpen te rug
gekaatft word welke wy zien , gaat door de
•opening van den oog-appel door, en het ondergaat
, in deszelfs doorgang , dóór het hoornvlies
, het waterachtige, kriftallyne en glasachtige
vocht, de nodige ftraalbrekingen, om dat
de voorwerpen met verfcheide te zamen, alle
zonderzigte verwarren, en met hunne natuur-
lyke kleuren op het Netvlies, zichzouder: a f beelden.
Zonder dit werktuig-zouden alle de
wonderen van den Hemel en Aarde, welke,,
om dus te fpreken , ons zelfs koomen aanval
ken.
ken-, . voor ons niet meer aanwezig zyn: zonder
dit werktuig zouden w y de nadering der
lichaaraen niet gewaar worden, voor dat wy
door dezelve geftooten o f omgeworpen wielden..
Welk een wonder ! in een uitgeftrekt-
heit van zeven lynen , beeld zich. een uitge-
ftrekthek van zeven uu-ren a f , wanneer men
@p een berg klimt, en een wydukgeftrekte
gezichteinder over ziet : echter beelden ’er
zich de Heden ,. vlaktens en boftchen naauw-
keurig in af... ’Er zyn noch diiizent andere
aanmerkingen omtrent het gezicht te maken,
waar van de eene wonderbaarder als de andere
is , maar welke te lang. zyn om hier byge—
bracht te worden : wy zullen ons vergenoegen
met te zeggen, dat men gewoomelyk drie
fbortenvan gezichtenonderfcheid; te weten,
ï i het kort o f fterk gezicht, £. het lange en ,
zwakke gezicht. 3* en.het goede ofvolmaak-
te gezicht. Die geene, welke een kort gezicht
hebben , noemt men By zien de, zy kennen
zeer duidelyk de voorwerpen onderfcheiden
1 welke zeer naby zyn, en konnen naauw-
lyksdever af zynde gewaarworden : in tegendeel',.
z y die een lang gezicht.hebben, en
die men Stikziende noemt, zien beter de ver—
afzynde voorwerpen als de naby zynde ,. welke
zy niet onderfcheiden- können ; eindelyk
2y die:een goed gezicht hebben , en het midden.
fóort tuffchem. de Byziendè en^Stikzien--
de vormen , zien zeer wel de voorwerpen
welke op een middelmatige afftand. zyn : het
is dit foort van gezicht, dat men als het vol-
maakfte befchouwen ka-n..
De Dierelyke Huishouding.
... Dè algemeene overeenkomften welke men-'
in de Dierlyke Huishouding van hetMenfche-
Tyke lichaam, en dié der andere Dieren vind,
hebben ons -doen befluiten , om hier een geringe
fchets van de voornaamfte verfchynfe-
fën van deze verwonderlyke tuigwerkeiyke,.
werking van het menfehelyk lichaam te gee-
ven , in welke men , op een zeer treffende
wyze de hand der G od-h e i -t ontdekken zal.
De wonderen welke men uit dit korte voor--
Hel befpeuremzal, zullen overvloedig in -lla-at.
zyn: om de weetluft op te wekken , en de
begeerte aan te prikkelen , om • hem-, in alle
hunne omftandighedeiTna te fpooren.
Vyy hebben de zinnen -belehreeven, door
welkers middel dè Menlch met het Geheel—
f K 1 ° § 1 | ^ ne 'mede menfehen gemeen-
lc-nap heeft.. Wat ai meenigtens van wonde-.
ren werd men niet gewaar , wanneer men
deszelfs inwendige huishouding onderzoekt!
alles kondigt ’er een wonderbare eenvoudig-
heit in aan : en te gelyk een zamenftel , dat
moeijelyk-te ontzwachtelen is.
Het Dierelyk werktuig is even als een kring,
die noch begin , noch einde heeft ; iedere
dryfveder, deelt haare werking aan een andere
dryfveder mede, die haar haare beweging ver--1'
fchuldigt is , haare vereeniging loopt te zamen
om andere werktuigen te vormen, welke
haare beweegers worden; eindelyk alle de
dryfveders vereenigen haare beweeging in iedere
dryfveder, en iedere dryfveder deelt aan
de andere haare werking , en voorbrenging,
mede. Het brein werkt,- by voorbeeld , alleen'door
de voortftuwing van het h a r t, dat
onbeweeggelyk zonder het brein , zyn zou;
deze twee werktuigen , vereenigen hunne
w'erktuigelyke werking, om de ademhaling-
voort te brpngen , die hunne werking, onder--
fteunt of vernietigt-; de'vloeiftoffen welke
onze aderen- doorftroomen , zyn door deze
drie bewegende krachten bereid en de dee--
len van .deze vloeiftoffen bereid zynde, bezielen
het brein-, geven aan het hart zyne
beweegingen, en-doei de ademhaling voort
duuren.
Zoo w y nu het zamenftel der deelen van
het menfehelyk lichaam befchouwen , zoo
ziet men zoo veel kracht als-ligrheit in de
beenderen vereenigt; • welk. eene .zamenfeha—-
keling in de wervelbeenderen! wat al holligheden
,- en tallooze , en byna onmerkbaare
openingen , welke in deze beenderen uitge—
fpaart zyn , om doortocht aan-de vaten te -
peven , welke het voedzel alomme over- -
brengen , en aan de.zenuuwen welke alomme
het gevoel verfpreiden*
De huitbekleed hetgeheele dierelyke kónft- -
géftel , het is deze die aan het lichaam alle-:
deszelfs fchoonheit geeft door haare blank--
heit,, en door haare gladheit ^.en die de dee--
len befchermt welke zy omringt. Z y is het
werktuig van het gevoel, gelyk wy hier voo r
gezechc nebben; zy is geheel met poriën bezaait
, waar door de ongevoelige uitwaasfe-
ming gefchied. De poriën der uitwaaffeming
zyn , Volgens Leeuwenhoek , zoo talryk , en
zoo klein , dat men ’er hondert v y f en twin---
tig duizent in de uitgeftrektheit.heeft, welke
eerrzandkorrel bellaat. Uit deze poriën,
gaan gelladig dampen uit, en volgens de proef- -
nemingen van Sanftorius , zoo verheft een
menfeh , dat de hoeveelheit van. acht pon—