konnen evenaren. Men weet dat de linne
vodden, door de looggen, van het fpónsach-
tige gedeelte , dat.men Parencbyma noemt,
ontheven worden; maar men zou niet gedacht
hebben , dat het vleefch , alleen geftampt
zyndë, een pap kon voortbrengen, van welke
men vry fyn Papier vervaardigt heeft , en
welke kond tot meer volmaaktheit fchynt te
koomen. Het is zeer waarfchynelyk dat het
vlasachtige gedeelte van de A lo ë , Ananas-
fen , Palmboomen , Brandnetelen , en een
oneindige meenigte andere planten o f hoornen
; tot dezelve bereidingen bekwaam zyn.
W y zyn zo© ryk in planten ofboomen niet,
van welke men de houtachtige vezelen kan
afneemen als de Indianen der beide Indiën.
Echter groeijeh ’er Aloëes op eenige van
ónze Zee-Kuften. In Spanje heeft men een
foort van Brem , die men laat rotten om ’er
het vleesachtige gedeelte van te bekoomen,
en waar van men dat foort van touwen za-
menftélt, ’ t geen de Zeelieden Figertoum
noemen ; men kan ’er dus méde papier van
vervaardigen. De Heer Guettard heeft het van
de Netelen en Maluwe bereid die op de Zee-
Kuften van Vrankeryk groeijen; en hy twy-
felt niet, o f men kan ’t van eenige der Inland-
fch'e planten , en zelfs van verfcheide hoornen
bereiden , zonder hen tot vezelen te
brengen. De redenen welke dezen Akade-
mift hebben doen onderneemen , om on-
middelyk papier van vlafch te bereiden, hebben
hem mede doen bezoeken om het van
Katoen te vervaardigen , waar in hy geflaagt
is. Hy wilde overreed zyn o f dit Uitland-
fchè Dons , een goede pap verfchaffen zou,
om mët meer zekerheit proeven op het Dons
van onze Diftels te konnen neemen , . en op
dat van de Syrifche Apocynum , die , fchoon
een vreemde plant zynde , zeer wel in onze
Gcweften groeit. Eindelyk , heeft de Heer
Guettard, wiens yver en fchranderheit alge-
meent bekend zyn , ons willen .doen zien,
wat al voordeelen men, in dit opzichte , :uit
een zeer groot getal zelfftandigheden zou
konnen trekken , welke men als onnut verwerpt:
men vind dit alles^omftandig in zyne
Memorie befchreeven, als mede in het Journal
Economique , voor de maanden July en
Auguftus 1751.
Wat het gemeen Papier betreft, men maakt
het van oud Lynwaat o f Einne vodden , die
gereinigt, gekapt, en in molens tot fyne dee-
len geftampt zyn , men befproeit ze met water
, en ontbind hen in diervoegen, dat zy
alleen een water gelyken, dat met lyóierige,
en aan een hechtende vlokken vervult is. Men
fchept deze pap by gedeeltens, en men neemt
altoos het bovenfte gedeelte met een raam af,
die van zeer dichtftaande koperdraden gevlochten
is , en de grootte yan het blad heef tdat
men vormen wil. Men laat het water vervolgens
uitzakken; men haalt het papierdoor
een lym , om dat het niet vloeijen zou ; en
zet het eindelyk in de pers. Het graauwe
papier word niet gelymt: het word van , gr o-
verftoffen gemaakt die minder gezuivert Worden,
enz. Het.blaauwe papier word met een
foort van Lakmoes geverft. Het papier dat
met verfcheide kleuren gemarmert is , /Wérd
bereid- door de bladen op verfchillendef kleuren
te leggen , die met olie ontbonden, en
met water gemengt zyn , ’t geen de vermen-
ging belet; en volgens de fchikking die men
aan deze verwen met de kam geeft, doet men
zoo als Lemery zecht, verfcnillende golvingen
, o f Wederboflchen ontftaan.
Het Hollandfche Papier over treft het Fran-
fche in fynheit, witheit, gelykheit, engiad-
heit; dit hangt yan de zuiverheit van het water
en de keus der vodden, enz. af. De Hollanders
bezitten noch de konft om het papier*
door het te perflen , en met hamers te flaan,
dun te maken. Zie bet Woordenboek der Kom*
ten en Handwerken.
P A P I E R v a n B O O M B L A D E R
E N , z/VPa p i e r b o om, A me r i k a a n -
sche P a lmb o om, en K ok osb oom.
P A P P E G A A Y , Pfittacus. Dit is een
geflacht.van Indiaanfche Vogelen , dat door
de Heer Linnceus in den rang der Roofvogelen
geplaatft word, fchoon zy geen vleefch-
eetende Vogelen zyn. Het kenmerk van het
gedacht der Pappegayen is , dat zy vier vingeren
aan de pooten hebben, waar van twee
voor, en twee achter geplaatft, enmetfcher-
pe nagelen gewapent zyn, en een zeer kromme
en dikke bek. Het onderfte gedeelte van
hunnen bek is rond , fnydend , en veel korter
als het boven ftuk, ’t geen in een punt,
gelyk een fchryfpen, eindigt; en het geen
aanmerkelyk in deze Vogelen , en hen by-
zonder is , is dat het boven ftuk yan hunnen
bek beweegbaar , en het onderfte.onbeweegbaar
is. Hunne beenen en vingeren zyn vlee-
zig , hun kop dik , de bek en het bekkeneel
hart, en hunne neusgaten rond.
De bek van deze. Vogelen verftrekt hen tot
een
een derde been, om voort te gaan , o f om aan
de takken der boomen te hangen , en ’er op
te klimmen. Hunne tong is als een Kalabas-
zaad gevormt, ’t geen hen het zingen , fluiten,
nabootfte van het geluit der Dieren , of
van een trommel , enz. gemakkelyk maakt.
Alle houden zy hun voedzel met de eene poot
opgeheeven , en brengen het dus aan den bek,
gelyk men zulks in de Roofvogelen opmerkt.
De Natuur heeft de Pappegayen meteenfter-
ke bek befchonken., om de lchalen der harde
vruchten te verbreeken. Deze Vogelen k e ven
zeer lang, fchoon zy aaneen foort van
vallende ziekte onderheevig zyn; zy bezitten
de eigenfehap yan te konnen herkaauwen. By-
na alle de foorten van Pappegayen zyn met
luifterryke kleuren verflert.
De Ouden kenden niet meer als een foort
van Pappegayen , wier vederen geheel groen
Waren , en een vermiljoen kleurige ring
om den hals hadden ; maar zedert de ontdekking
van Amerika, heeft men een groote
meenigte andere foorten gevonden. Men kan
de Pappegayen in drie voorname foorten on-
derfcheiden : te weten, .groote, middelmatige,
en kleine*.
Xot de eerfte behooren de Pappegayen die
de grootte van een Raven hebben, deze noemt
men Wefi-Indifiche Havens en Kakatoes. Z y
hebben eenen zeer langen ftaart, en hunne kop
is groot, breed, en plat aan de boven zyde.
De regenboog der oogen van den grooten '
Macao o f Wefi-Indifcbe Raaf , * is, wit , en
hy heeft ’er gewoonelyk een groote- witte
ring om, die met geen vederen bezet is. De
ppperkaak , die byna drie duimen lang is ,.
heeft een vleefchkleur ; de onderfte is donker
bruin ; de beenen en voeten hebben dezelve
kleur als den bek : de vederen van de
geheele kop, hals, borft, buik, dyen,. onder
den ftaart, en zelfs die van het middelfte
gedeelte van de boven zyde der vleugelen ,
hebben een zeer bevallige roode kleur;-het
onderfte gedeelte der vleugelen , is met een
glansryk geel verflert. Onder het rood der
vleugelen, ziet men een rei groene vederen,
en de punten der groote vederen hebben een
glansryke azuur kleur. Het bovenfte gedeelte
van den ftaart en ftuithebben dezelve kleur;
de ftaart die verre buiten de vleugelen uit-
fteekt, heeft tien duimen lengte : men vind
dit foort van Pappegaay in de beide Indiën.
De wyfjes zyn aan de boven zyde fchoon azuur
blaauw , en aan de onder zyde bevallig geel;
derzelver ftaart is een #n een half voet lang;
■ ■ vil. D e e l .- •
dit dier heeft in ’ t geheel een lengte van dertig
duimen ; zyne pooten zyn met groote,
zwarte en kromme, klaauwen gewapent, dit-
is die geene die men de blaauw-geele Pappegaay,
Pfittacus maxi mus Cyano-croceus, noemt,
in Brazil heeft hy de naam van Araraunai
men verkoopt deze' gewoonlyk in London
vqor tien Guinees.
De P a p p e g a y A r a of G roote
W e s t - I nd i s che R aa f , is de grootfte
en dikfte van alle Pappegayen, ’t zy van dia
zich op de Eilanden o f op het vafte Land onthouden,;
de vederen van zyn kop, hals, rug,
en buik, hebben een vuur kleur : zyne vleugelen
zyn met blaauw , rood , en geel'gemengde.
Zyn ftaart, die gewoonlyk geheel
rood is , heeft de lengte van vyftien o f twintig
duimen. Zyn oög is doordringend, en zyn
bek fterk: hy heeft een ftatige gang , leert
zeer wel klappen wanneer hy jongis , hy is
gemeenzaam , en word gaarne geliefkooft :
hy kleeft zy n en meefter aan , en is zelfs na-
y verig van zyne gunftbewyzen: men bekoomt
dit foort van Pappegayen van het Eiland Gua-
daloupe.
De B r a z i l i a a n s c h e P a p p e g a y o f
R aaf , is aanmerkelyk om de verfcheiden-
heit van zyne kleuren: deze is zeldzaam. Het
mannetje is grooter als het wyfje ; hy heeft
geel en rood aan het bovenfte gedeelte van
den bek ; hy is zoo boosaardig als de vorige
niet, ën leert veel beter klappen: men heeft
de meelte moeite om de roode te leeren. Men
ziet dit foort van groote Pappegayen meenig-
vuldig in Brazil, en op alle pïaatzen, alwaar
peper , kruidnagelen , kaneel, ryft , enz.;
groeit, aan welke gewaflen zy groote fcha-
den veroorzaken. Z y maken hunne neften
op/pïaatzen die bezwaarlik te naderen zyn:
zy leggen maar twee eijeren; de Wilden van
Brazil, die zeer behendig met den boog fchie-
ten, bedienen zich van zeer lange pylen, aan
welkers einde zy een wrong van katoen vaft-
hechten -op- dat wanneer zy de Pappegaijen
fchieten , zy hen doen nedervallen, zonder
hen te kwetzen.
D,e Pappegayen van een middelmatige ge-
ftalte , hebben omtrent de grootte van onze
tamme duiven : zy hebben een korte ftaart.
T o t deze behoren de Parrots en Popiniays der
Engelfchen.
De W i t t e g e kui f de P a p p e g a y , of
H-h K a