dalen , die begon te fchreeuwen , wanneer
hy op dezelve plaats gekooraen w a s , en
bezwymde , zoo ras hy i-n de open lucht
kwam : men deed hem weder, bekoomen ,.
met hem met water te befprengen, gelyk die
gene gebeurt, die men in het Honden Hol,
naby Napels geworpen heefc. Zde Honden
Hol, op het artikel G r o t .
Na dat men ’er de drie lykén met haken
uirgehaalt had ? opende men hen , en men
kon geen zichtbare oorzaaken van de dood
ontdekken : het zeldzaamfte was , dat men
het water van dezen P u t , zonder eenig nadeel
dronk. De Uitwaaffeming beroofden
alleen de lucht van haare veerkracht, en deden
haar dat vermogen verliezen, dat haar de
bronwel van het leeven maakt.
Zie hier een ander toeval , dat door de
Uitwaaiïemingen van een ander foort voortgebracht
wierd ; maar dat niet minder noodlottig
was. Een Bakker van Chartrés , had
in zynen kelder houtskolen uit zynen oven ne-
dergeftort: zyn Zoon ’er met andere houtskolen
in af klimmende: zoo ging het licht op
het midden van den trap uit ; hy klom naar
boven , ontftak het weder, en daalde ten
tweede maal in den kelder, zoo ras hy in
de kelder was, riep hy dat hy niet meer kon,
en hield wel ras met fchreeuwen o p , zyn
Broeder wilde hem te hulp koomen , maar
keerde mede niet te rug : drie Lieden , die
dezelve ftoutmoedigheit bezaten , kwamen
’er noch in om.
. De volgende morgen wilde een onbedachtzame
Bakker ’er de drie lyken met een haak
uithalen, hy zakte aan een touw in den kelder
neder, en beval, dat men hem móeft ophalen
wanneer hy begon te fchreeuwen : hy
fchreeuwde wel ras; maar het touw af b l e kende
, viel hy in d^n kelder , en hoe veel
fpoed men maakte om het touw weder aan
een te knoopen, zoo kon men ’er hem niet
als doot uit ophalen : men opende hem , en
bevond dat het geheele werktuigelyke geftel
van het lichaam zeer verandert was, de kwabben
van de long waren met zwarte vlakken
gefpikkelt, de darmen zoo dik als een arm ,
rood en ontftoken, en h e f gene het vreemd-
fte was , dat de fpieren van de armen , dyen
en beenen, van deze deelen afgefcheiden waren.
De Overheit deed onderzoek naar dit
geval, en raadpleegde ’er met de Genees-
heeren over. Men befloot dat de Kooien die
men in de kelder gebracht had , niet naauwkeurig
uitgedooft geweeft waren , en een
kwaadaardige en doodelyke Damp uitgégee*
ven hadden : dat men bygevolg een groote
meenigte water in de kelder gieten moeft
om het vuur uit te bluffchen , en het kwaad
te verminderen , ’ t geen uitgevöert wierd •
vervolgens liet men een Hond en een bran-
dende Kaars in de kelder nederdalen de
Hond ftierf niet,, en de Kaars wierd nietuit-
geblufcht, ’t geen een zeker bewys was, dat
het gevaar over was.
De kwaadaardige Uitwaaffemingen, werken
op een verfchillende wys , volgens haar
aart, gelyk het volgende geval bewyft. Ee-
nige Lieden delfde de aarde op , in een kelder,
na by Parys, denkende dat zy hier een
fchat in zouden vinden : na dat zy eenigen
tyd gegraven hadden, kwam de Dienftmaagd
naar beneden, om haaren Meefter te roepen,
zy vond hen alle in de ftand van Lieden die
arbeiden , de oogen ge-opent, en de mond
gapende, in diervoegen dat zy noch fcheneri
te ademen; maar zy waren zoo fty f als beeip
den, en zoo koud als marmer.
M i n e r a l e U itwa a s semin gen *
’Er koomt uit de ingewanden der Aarde , en
vooral uit de Metaal-groeven ö f Aderen,
die na by de oppervlakte van de aarde zyn,
uit de galleryen o f onderaardfche holen , uit
welke men de Steenkoolen , o f andere delfstoffen
üitgraaft; ’er koomt, zech ik , uit alle
de hooien Uitwaaffemingen , van verfchillende
foorten, voort; en die verfchillende
uitwerkzelen vóórtbrengen : wy zullen haar
hier onder een oogpunt brengen. Deze Uitwaaffemingen
worden op verfchillende wy-
zen door de Mynwerkers genoemt, en ieder
volgens haaren aart: eenige worden eigent*
lyk Uitwaajfemingen genoemt, andere Bri-
Jbus Vuur, en andere Dampen.
De Mynwerkers geeven eigentlyk de naatn
van Uitwaajfemingen, aan diegene, die zeer
merkbaar en aanmerkelyk zyn , en die zich
vooral des morgens doen zien , wanneer den
daauw op het oppervlak der Aarde , en in
haare inwendige deelen valt. Naar deze
Uitwaaffemingen , vinden de Mynwerkers
de groeven , die in de nabuurfchap zyn, ona
vruchtbaar , van de Ertz ontbloot , die zy
voormaals bevatte, en gelykvormig aan verkalkte
Beenderen , o f Honingraten. Zom*
tyds is *er de uitwerking fpoèdiger van; dfi
Dampen fchynen te branden, zy koomen uit
de aarde van een dikke rook vergezelt voort,
veroorzaaken uitbarstingen , waar na de Me-
taalgroeven vernietigt zyn : deze verfchyn-
zelen ontftaan uit dezelve oorzaken , als die'
der ontbrandingen der Bergen. Zie B r a n dende
B e r g e n .
Eindelyk, ’'er heerfcht in de Mynen , die
langen tyd verlaten geweeft zyn , onderaardfche
dampen die men Bejlotê Dampen noemt,
en die zeer veel tot het zamenftel o f de vernietiging
van de Metaalachtige Rotzen toebrengen
, om dat ’er door derzelver middel
geftadige ontbindingen gefchieden , die van
nieuwe zamenvoegingen gevolgt Worden: het
zyn deze Minerale Uitwaaffemingen die het
aanmerkelykfte cf£el in de Kriftallifeering en
Mineralifeering hebben-.
Het Brifous Vuur.
Men geeft dezen naam aan de Uitwaaffemingen
die zich in de Koolmynen verheffen,
en welkers uitwerkzelen zoo verfchrikkelyk
als , zonderling zyn. Dezen Damp. koomt
met een foort van gefluit., uit de fpleeten
der onderaardfche hooien voo rt, in welke
men arbeid ; hy is zelfs zichtbaar voor het
oog., en vertoont zich onder de gedaante van
dat foort van Spinnewebben o f draaden , die
. men in het einde van den Zomer, door de
lucht ziet vliegen. Wanneer’ de lucht vrye-
lyk door de onderaardfche Groeven rondvloeit
, en wanneer zy fpeeling genoeg bezit
zöo flaat men ’er weinig acht op ; maar
wanneer deze ftoffe door de lucht niet genoegzaam
verdeelt is , zoo ontfteekt zy zich
aan de lampen, der Werklieden , en brengt'
uitwerkzelen voort die gelykvormig aan die
van den Donder en het Buskruid zyn.
Zie hier wat de Werklieden in het werk
Hellen , om deze gevaarlyke uitwerkzelen,
voor te koomen. Zy houden het oog op de*
ze witte draaden , die zy hooren , en uit de
oarften der Rotzen zien' voortkoomen , en
verpletten hen tuffehen hunne handen. Wan-
neer zy in een te groote hoéveelheit voortkoomen
, zoo bluffchen zy de lampen u i t ,
uie hen verlichten , vallen op hunnen buik
op de aarde neder , en waarfchunwen hunne
medemakkers door hun gefchreeuw om het
zelfde te doen. De ' ontftooken ftoffe gaaf .
alsdan over hun lichaam , en brengt alleen
<fle 8enÊ nadeel toe-, die dit verzuimen ; de-
^e luatften loopeji gevaar om gedood-of geil*
D e e l ,
kwetft te worden. Men hoort deze ftoffe in
dé Hukken der aardkoölen loeyeri , en ’er
met geraas uit voortkoomen , en zelfs doet
zy dit noch in de open lucht, na dat men de
kooien uit de Mynen getrokken heeft; maar
mén heeft alsdan niets Van haar te duchten.
Wannéér de Koolmynen aan dit foort van
Dampen onderhevig zyn , zoo is het zeer
gevaarlyk voor de Werklieden om ’ er in neder
te daalen , vooral de volgende dach ,
naar dat mén ’er niet in gearbeid heeft, om
'dat deze ftoffe zich alsdan byeen vergadert
heeft, geduurende de tyd dat ’er geen be-*
weegirig in de lucht geweeft is. Hier om
neemt men in Engeland en Schotland zynen
toevlucht tot een hulpmiddel , voor dat men
in de Myn nederdaalt. Men laat ’er -een
Man in afzakken , die met natgemaakt o f ge-
wafcht linnen bekleed is : hy heeft een ftok
in de hand, aan welkers einde een brandende
fakkel vaftgehecht is : wanneer hy op den
grond koomt, zoo lecht hy zich op zynen
buik neder, en in dezen ftand nadert hy met
zyn fakkel de plaats , uit welke den Damp
voortkoomt: hy ontbrand aanftonds met een
verfchrikkelyk geraas , gelykvormig aan dat
van een geweldige Donderflag, en gaat door
de opening van den P u t , uit. Dit zuivert
de lucht, en men kan vervolgens zonder
vrees in de Myn nederdaalen ; het is zeldzaam
dat den Arbeider die den Damp ontfteekt
, eenig nadeel overkoomt, mits hy
plat ter aarde blyft leggen , en dat de gehee-
le werking van dit foort van ondéraardfche
Donder, tegens het gewelf van de Myn ge*
fchied.
De Dampen der Mynen konnen van een
verfchillenden aart zyn ; eenige zyn maar
alleen ontbrandbaar , gelyk die gene , die
men uit het water van een Koolmyn ziet
voortkoomen. D e ' Heer Maud , Medelid
van het Koninglyke Genoodfchap van Lon-
don , bracht door Kon ft een Damp voort,
die het zelve verfchynzel verfchaften : hier
toe verzamelde hy in een blaas de dampen,
die uit een vermenging van een Vitriolïefch
Zuur, gemeen Water, en vyltzel van Yzer,
voortkoomen. De Ontbranding der andere
Dampen, is van verfchrikkelyke uitbarftin-
gen vergezelt \ men leeft , in de Engelfche
Transaétions, dat een Man , die de opening
van een Myn-put., onvoorzichtig, met een
licht .genadert zynde , terwyl ’er den Damp
R r r r uit