de Oude en Latere Schryvers van de Slangen
in ’t algemeen gezecht hebben , uitgezonden
de verdichtzelen. Wy zullen te gelyk onder-
het zelfde oogpunt, eenige foorten van deze
kruipende dieren uit de verfchillende Gewesten
van de bewoonde Wereld voordellen ;
welke van elkanderen verfchillen , ’t zy in
kleur, ’ t zy in grootte, ’t zy in de vorming
van het zamenweefzel, ’t zy eindelyk door
haare hoedanigheden, vermits eenige vergiftigt
zyn, en andere niet;en om dat geneniet
te herhalen dat wy op andere plaatzen van dit
Werk gezecht hebben,zoo zullen wy hier alleen
van die gene gewach maaken , welke
geen byzondere naamen hebben. Wy zullen
meede hier eenige Waarneemingen van den
Doöor Derham over de Slangen invoegen,
als meede haare elgenfchappen in de Geneés-
konft, het gebruik dat men in Amerika van
haar v e t, haare fteenen, enz. maakt.
Be/chryving der Slangen.
Eenige Slangen hebben een kleine, andere
groene o f breede o f fmalle kop; die van eenige
is zwart o f w it, die van andere gemarmert
en met geel -gefpikkelt : men heeft’e f eenige
die haaren kop met zoo veel fnelheit van de
eene naar de andere zyde beweegen , dat z y ,
wanneer men haar aanziet, ’er twee fchynen
te hebben : haare ooren , zoo zy ’er hebben,
zyn niet zichtbaar , zy hooren, zoo Plinius
ze ch t, door twee openingen. Z y hebben,
zeer kleine , o f in ’t-geheel geen neusgaten;
haare oogen zyn zeer hart, en zy konnen het
opperfte Ooglid niet beweegen, zy fluiten de
oogen alleen met het on derde.- 'Zy hebben
allen, geen oogen van dezelve grootte ; de
Lybifche hebben hen gevvoonelyk groot, en
die der andere zyn zoo klein als die van de
Sprinkhanen: verfcheide hebben een zeer wy-
de muil, en andere een zeer naamve. Eenige
Slangen hebben groote en beweegbaare
Hondstanden : dus zyn eenige Adders; want
eenige hebben dezelve in de onderkaak ge-
wortelt, en in een foort van beurien verborgen.
Andere Slangen hebben tanden op de
wyze der Viflchen , waar van de twee ryën
elkanderen vervangen , gelyk de tanden v^n
twee zaagen. Eindelyk, de Heer K/ein zecht,
dat men Slangen heeft welkers tanden men,
niet ziet : het is een foort van fchors die haar
tot huit verftrekt, en welke zy afleggen; eenige
hebben een kam op den kop; de ftaar-
ten verfchillen , volgens de foorten van de
Slangen ; haar tong is klein , lang, zwart
en aan het uiteinde gevorkt; eenige zeggen5
dgt zy met een fyn hair bedekt is. ’
Om dat deeze Dieren haare tong met een
uitnemende fnelheit uitfehieten , zoo heeft
dit eenige Lieden doen denken, dat haare ton?
drie" punten heeft, o f dat zy drie tongen te
gelyk uitfehieten. Men vind onder de tong
van eenige, een-klein vlies,dat als een kleine
blaas , haare tanden bedekt, en waar in
het vergift bevat is , ’t geen zy aanftonds in
de wond laaten invloeijen, zoo ras haare beet
verricht is.
Het hart der Slangen is lang en klein ; het
is aan de groote flag-ader vaftgehecht, en na-
tuurlyk zeer warm. De. Slangen hebben een
enkelvoudige, vezelachtige, zeer lange, fpons-
achtige, en naby het hart geplaatfte long: zy
hebben een naauvre en lange buik;, kleine
maar zeer lange ingewanden , een groote en
zwarte gal.
De Slangen hebben geen o f geringe zaadballen,
ter oprzaake van de lengte van, haar
lichaam; maar geleibuizen , door welke het
'zaadvocht uitvloeit. Vermits zy geen mam-1
men hebben, zoo hebben zy meede geen melk,
alles is in de eijeren bevat die zy leggen, ofdie
in haar lichaam uitgebroed worden : men telt
dertig ribben in deze Dieren. Men kan, zecht
Derham * een byna meetkundige naaüwkeu-
righeit in de kronkelende beweegingen'opmerken,
die dë Slangen onder het voortkruipen
maaken: de kringswyze fchubben die haar
in deze beweeging behulpzaam zyn , hebben
een zeer zonderlinge vorm; aan den buik zyn
zy dwars vaftgehecht, en in een tegenftrydi-
gë order met die van den rug en het overige
van het lichaam; en de boven fchubben fte-
ken niet alleen over die geene die onder haar
geplaatft zyn , van den kop tot den ftaarc,
maar de randen fteken buitenwaarts, in diervoegen
, dat iedere fchub achterwaarts getrokken
, o f in zeker voegen , door haare fpierop-
geligt zynde, de onderfte rand zich een weinig
van het lichaam verwydert, en de-Slang
even als tot een voet dient om op de aarde
te ruften en voort te gaan , en dus haare be-
wéeging behulpzaam te zyn. Men kan deze
vorming in het,afgeftroopte flangevel gemak-
kelyk opmerken , o f aan den buik van een
Slang, van wat foort zy ook zyn mag: maar
’er heeft npeh een andere verwonderenswaardige
werktuigelyke vorming in plaats; dit is,
dat iedere fchub haare byzondere fpier heeft,
waar van het eene uiteinde aan het midden
, van
van de fchub , en het andere aan den bovenrand
van de volgende fchub vaftgehecht is.
De Doftor Tyfon heeft dit werktuigelyk ge-
ftel in de Ringflang ontdekt. Zie dit woord.
De Slangen voeden zich met Kruiden ,
Rupzen en Piflepedden: zy konnen lang zonder
voedzel leeven , mits zy aan geen tegroo*
te koude blootgeftelt zyn. Wanneer zy Vogels
eeten , fpuuwen zy ’er de beenderen en
vederen weder van uit: zy beminnende Wyn,
de Melk, het Water, en de Eijerdojers.
Dus behooren de Slangen , ’t zy leevend-
barende, ’t zy eijerbarende;, tot het getal der
Dieren die weinig uitwaaflemen , en zeer
langzaam hun voedzel verteeren ; hier om
konnen zy achc maanden , en. zelfs een jaar
zonder voedzel leeven, wanneer zy in kas-
fén beflooten zyn , in welke de lucht een vry-
en invloed heeft: zy paaren ’er in en brengen.’
er jongen in vo o r t, die groot worden.
Men kan echter vermoeden , dat zy eenige
Piflebedden , Mieren , Torren , Spinnekop-
pen en andere Infeclen eeten , die zich in de,
huizen bevinden. Deeze Dieren voeden ’er
zich' alsdan op dezelve wys mede , als wanneer
zy in de boflehen hunne eijeren o f jongen
bebroeden: het is genoeg dat zy den bek
openen , en men heeft alsdan een genoegzaam
aantal Infecken, die ’er ingetrokken worden.
Maar het is vreemd dat de Slangen brokken
of Dieren doorzwelgen , die meer uitge-
breidheit als zy zelfs hebben. Welk eene
uitzetting moet hier toe in haren Slokdarm
niet gefchieden! Men heeft verfcheide bewy-
zen van de langzaam o verteering der Slangen:
hoe dikwyls heeft men geen Kikvorflchen ,
Muizen, Torren, enz. in de maag der Slangen
gevonden die weinig befchadigt waren,
fchoon zy reeds een maand te voren waren ingezwolgen
? De Heer Cbanvalon , Schryver
van een Reistocht naar Marienique, verhaalt
dat hy een Slang opende, drie maanden haar
dat zy een Kieken doorgezwolgen had , en
die geduurende deze tyd geen voedzel had
willen gebruiken , en hy bevond dat dezen,
Vogel op veel na noch niet verteert was: hy
bad zyne gedaante niet verloeren , en de vederen
waren noch mét het vleefch verknocht,"
Lit alles geeft reden waarom dq'Slangen in ’ t
algemeen den honger zoo lang wederftaan
konnen, ’
Leze. zelfde Waarneeming fchynt meede
te verklaren , waarom de Negers , door den
[euk, een Slang ontdekken die zy niet zien,
Leze Dieren ontdekken zich door een zoetachtigen
reuk , die het hart verflaauwt , en
de maag doet walgen , wanneer men voorby
de plaatzen gaat op welke zy verborgen zyn.
Zou dezen reuk door haare langzaame verteering
veroorzaakt worden.
Wat de voortteeling der Slangen betreft ,
het is zeker dat zy paaren , en dat zy in deze
gefteltheit een twee-hoofdige Slang fchynen:
zy delven haare eijeren in de aarde , die in
het volgende jaar ieder een Slang yoortbren-
gen; dus moet men alle de andere wyzfn van
de voortteeling der Slangen, die door eenige
Schryvers befchreeven word , als verdicht
aanmerken. Wy herhalen h e t, zy koomen
alleen door de meede-werking van de beide
Sexe voo rt: men heeft'’er eenige', gelyk de
Adders, die haare jongen levendig ter wereld
brengen. Eenige werpen een ftinkende drek
u it , en die van een ander faort dat van de
Indiën, tuflehen Calicut en Cranganor vind,
heeft een aangenaame en even als muskusach-
tigen reuk.'
De ftem der Slangen is een gefchuiffel. Deze
Dieren zyn in het algemeen vyanden van
de Menfchen , van de viervoetige Dieren,
de Vogelen, en zelfs van de blöedelooze Dieren,
en van byna alle de krachtige Planten :
-de Paauwen verfchrikken hen door hunne
ftem ; de Óyevaars dooden hen ; de R o o f vogelen
, deEgyptifche Ibis, de Gieren, enz.
verflinden hen: eindelyk, zy duchten de Zwaluwen
en Hoenderen,
Deze Dieren onthouden zich zeer gaarne
by elkanderen: Men vind hen in. de hooien
in klompen te zaamen gevlochten : men vind
hen'nooit op de plaatzen door welke demen-
fchen gewoonelyk doortrekken. De groote
megnigte Slangen , die men op Martinique
vond , was een der grootfte zwaarigheedeu
die men moeft té booven koomen , om hier
een Volkplanting pp te rechten. Het getal
der vergiftige Slangen is hier aanmerkelyk
vermindert,’ want men roeit haar u it , naar
mate men de Boflfchen omkapt om ’er bouvv-
land van te maaken : maar haare vruchtbaar-
heit is te groot om te hoopen dat men haar
geheel uitroeijen zal. De Heer de Chanva~
Ion zecht, dat hy ’er tot dertig in het lichaam
van een leevendbaa.rent wyfje gevonden heeft,
en ’c geen ’er reeds verfcheide geworpen had.
Deze Dieren verbergen zich , geduurende de
vier koudfte maanden van het jaar. en eeten,
geduurende dezen tyd , niets. - Geduurende
de groote hitte van den Zomer, zyn zy nooit
in ruft. . Zy leggen in de Lente hunne hut:
T t t 3 af,