Volgetïs de verfchillende gevallen gebruiken
moeL
Rijpmakende Wondheelende Planten*
De twee wegen döor welke de natuur zich
in de wonden en by een vergaderingen van
fuoffen zoekt te ondaften, zyndeoplofïïng en
dè ettering. De Rypmakende Planten yerfchaf-
fen een aanmerkelyke loozing der etterachtige
floffe: zy helpen de natuur in de pogingen
dié zy doet om zich van het laflig gewicht
van het bloed en de vochten te ontflaan, die
in het een o f ander deel verderven , en niet
' meer aan de algemeehewet van derondvloei-
jing gehoorzamen.
Vermits dé ëttering de vóordeeligfte weg
voor de natuur , na de oplofling is , zoo is
het gebruik der rypmakende middelen , vry'
menigvuldig om de ettering te bevorderen
van de wonden , gezwellen, en kneuzingen,
die noodzakelyk etteren móeten.
De Rypmakénde Planten zyn de Weekmakende
Planten, als de Zuuring, de witte Leliën,
de Ajuin, de Vygen, enz.
De Wondheelende Zuiverende Planten.
Deze Planten verfchaffen de loozing van
den etter , zuiveren de wonden en zweeren
van den etter die ’er in bevat is , en verbeteren
deszelfs kwade hoedanigheden.
Men heeft twee foorten van zuiverende
Planten, de verdunnende, en de verzachtende1
De Verzachtende zuiverende Planten , matigen
de al te groote beweegmg der vaten ,
geeven den etter meer zelfltandigheit, en verbeteren
deszelfs fcherpte. Alle deze Planten
behooren tot de foorten van de verzachtende,
■ weekmakende en verdovende Planten. Zie deze
artikelen.
De Verdunnende o f Oplojfende Planten,
wekken de beweeging der vaten op , verdee-
len en verdunnen de vochten, en verbeteren
de traagheit en lymerigheit van den etter.
Dit foort van Planten zyn voor het grootfle
gedeelte wondheelende oplollende Planten,
als het St. Janskruid , de Alfem , de Aardveil
, de Ezelsdiftel, de Alantwortel, de
Varen en de bladeren van den Aloë.
De Wondheelende Vleefchmakende Planten♦
Dit zyn die geene , die den aangroei van
het nieuwe vleefch bevorderen : zy zyn de
verlenging der vaten behulpzaam , doen den
etter uitvloéijen , . en verfchaffen de vaten
buigzaamheid Deze Planten zyn de zuiverende,
wondheelende, en de geringe zamen-
trekkende. '
De zamontrekkende, Wondheelende , en
Opflorpénde Planten, -zyn nuttig om de
wonden tot -lidtekens te brengen.
Zamentrekkende Planten.
De Zamentrekkende Planten zyn die geene
die , wanneer zy . ingenomen , .of uitwendig
opgei echt worden , de onmatige, uitvloeijing
van de vochten fluiten , én de vezelen doen
zamenkrimpen ; zy fluiten de onmatige uit-
vloeijing van de vochten, met dezelve te flrem-
men ; want,het grootfle. gedeelte van deze
Planten, doen de melk ronnen.’ Z y doen de
vezelente zamenkrimpen, waarfchynelyk door
de vochtigheit op te flo rp e n e n de vedelen
droog te maken, diediier door ftug worden :
deze Planten zyn dan nuttig om het verlies der
vochten en de bloedvloeijingen te doen ophouden
♦ om de te meenigvuldige uitlozingen te
floppen , gelyk de buiklopen, de onmatige
uitvloeiingen van het fpeekzel, pis , witte
vloed, en zweet : zy zyn nuttig in de ver-
flapping van verfcheide leden, de opzwelling
der amandelen van de k e e l; en eindelyk in
alle gevallen, in welke men meer veerkracht
aan de vafle deelen , en meer zelfflandigheit!
aan de vochten geven moet. Haar gebruik
is gevaarlyk in de reeds gevormde ontflekin-
gen , en verftoppingen. De Zamentrekkende
middelen zyn , de bloemen der Provintie
Rozen , de Granaat-appelblöemen , de bladeren
van de Maagdepalm, Weegbree, Her-
derstas, Zilverfchoon, en Wyngaards Diflel;
de wortelen van de Naterwortel, Zevenblad
en het Vyfvingerknuid ; het Guichelheil, en
de Honds-roos; de vruchten van den Cypres-
fenboom, Mispelboom, Kornoeljeboom,en
Sumak; de kernen der Druiven;hét zaad van
de Zuuring, Peerdik, Herders-tas en Sopbia;
de Galnoten, de fchors der Eikenbomen, en
de verfchillende foorten van Boommofch.
Zuiverende Planten. Zie Wondheelende
; Planten.
Zweetdryvende Planten.
De Zweet dryvende Planten zyn die geene,
die
die het zweet uitdryven; én de Uitwazemcn-
de , dié geene , dié de' ongevoelige uitwaas-
feming be void er e n.
■' ’Er waaffémt géftadig door cfe poriën van
de huit een vocht, -onder de gèdaante van een
onmerkbaten dainp uit^dit is de ongevoèligé
uitwaaffeming. Dé floffe van! de uitwaafïe-
ming en hét zweet is de wé;iachtige?zelfflan*
difflieitvan het bloed, die met de fyn fle , efc
meefl ontbonde deelen van het watérachtigè
vocht vereent is , deze weiachtigheit is nodig
'om ’er de vlöetbaarheit van te onderhouden ,
'en’het is van veel aanbelang, datdezeüitdam-
pingniétte veel,; noch te weinig, gefchied. .
De lozing die;door dit middel gefchied, is
de aanmérkèlykfle van het 'menfclxelyke lichaam
1 en z y overtreft alle andere merkbare
uitlozingen : de proefneemirigën van Sanfto-
r i u s en de He eren Dódart en K e il, bewy-
zen dit opreen ontegénzeggelyke wys. Wanneer
deze uitwaaffeming vermindert o f belet
word,;' zoo ontflaan ’er verfcheide zïektêns
uit. De Planten die men Zweetdryvende én
Uitwaaffemendé noemt, zyn nuttig om deze
uitwaaffeming te herflellén,, o f om het zweet
uit te dryyent
Men moet zeer omzichtig zyn met het ingeven
van de zweetmiddelen, om datzy zorii-
tydstwee tegenflrydige uitwerkzelen konnen
vóórtbrengen ; té weeten de te groote ontbinding
en de te groöte verdikking van het
bloed, volgens de gelleldheit van den zieken^
dus brengen de zweetdryvende en uitwaaffe-
mende middelen., die zoo veel nut verfchaffen,
zeer kwade uitwerkzelen voort , wanneer
zy ontydig' itrgegeven worden, voor al
in het bëgin van pyndyke ziektens , zy dóén
alleen de verdunning van het bfoed vermeerderen
, en ontfleken de koorts, men móet
verniyden om ze in te- geven wanneer het lichaam
te veel vochten bevat. Het zweeten
is de weg die de natuur gewoonelyk verkiefl,
als de zagtfle, de fchielyldie en de voordee-
ligfte om zich te ontlatten r men ziet doorgaans
de ziektens door het zweeten een einde
neemen ; fchaon. de natuur van haare zy-
den werkt om de hinderpalen te- overwinneh
die haar in haare werkingen- verhinderen, zoo
kah zy hier in zomtyds niet flagen , en men
koomt haar alsdan door zweetmiddelen te
hulp. Zoo de ontlaftbuizen van de nieren
meer vryheit als die van het yel hebben, zoo
zal de weiachtigheit , die doof de werking;
van de- zwéetdryveude middelen afgefchei-
déü word , zich naar die zyde begeeven , alwaar
zy de- minfte tègënftand vinden , en de
uitiozihg van de pis , zal hier door overvloediger
zyn.
De Zweetdryvende en Uitwaaffemende
Planten , zyn Gezegende D if le l, de Scabio-
fe-, -het Manderkruid j de Bernaasje , de Os^-
fètong, het Kliffekruid, en het Zeepkruid.
W ï ‘zullen dit algémeene artikel Plant,
door de Hiflorie der Opfchuimlopende Planeten
en. ivierfponjfen eindigen.
Opfchuimlopende Planten»
De Opfchuimlopende Planten zyn foorten
van Planten die hun voedzel alleen uit andere
Planten trekken , op welke zy zich vaflr
hechten. Deze Opfchuimlopende Planten ,
zyn de Marentakken , de Wrangen , de Oro-
hanche , de H y p o c ifiu s de Clandefiine , e»
de gettikte Orohancbe»
Men kan de naam van Onder aar dfche Op~
■ fchuimlopende Planten aan die gene geeven r
welke alleen met het onderfle van haar fleel
aan de wortelen van de Plant dié haar voed,,
verknócht zyn ; de andere hechten ’er zich
méde door middel van tepeltjes aan vafl. Deze
onderaardfche opfehuimloopende Planten,
gelyk de Orohanche , de Hypociftis , en de-
Clandefiine, hebben een dikke, harde, breü-
kige , en even als gefehubde zelfilandigheit t
zy brengeh het grootfle gedeelte van haaren
leeftyd onder de aarde -door ; en men kan
zonder verwondering niet zien, dat deze fleë-
len volkomen ge vormt onder de aarde bly ven,
tót de tyd dat dehloem zich vertoonen inoec^
Deze Planten konnen dus befchouwc worden
als een middel foort tuffehen die geene ,
dié, gélyk de Truffels en deSafraandood, ’ er
altoos in verbórgen blyven. Hoe verre zomtyds
de fleelen ook van de Getakte Qrohaii-
che van de voédende Plant mogen verwydeix
z yn , zoo kan men echter altoos opmerken r
dat zy 5er gemeenfehap mede heeft. _ Deze
Opfchuimlopende Planten',,konnen niet anders
als de voedende Plant verderven , aan-
welke zy zich vaflgehecht hebben , met haar
van haare lappen tè berooveh. •
De Getakte . OroBanche vermeerdert zich
vooral zoo gemakkelyk in de Hennip-akkersr
dat het niet miffen kan , dat zy een nieenig-
te Hennip verderft.. De Heer Guetiard geeft
als een middel op, om dit kwaad te verminderen
,, met het te verdeelën , en onder de*
Hennip eenige andere planten.te mengen, aan?